Einde inhoudsopgave
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 42 [Verblijfstitel]
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Aruba, Curacao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van het Koninkrijk.
- Bronpublicatie:
20-08-2010, Stb. 2010, 343 (uitgifte: 01-09-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-2010, Stb. 2010, 387 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met art. I, lid 1, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (07-09-2010, Stb. 333).
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
1.
Onze Minister onderzoekt de verblijfsrechtelijke status van de verzoeker en de personen om wier medeverlening wordt verzocht, alsmede of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet jegens de verzoeker of de personen die tot medeverkrijging van het Nederlanderschap in het naturalisatieverzoek zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar. Zo nodig verwijst hij de verzoeker voor een bewijs van toelating naar de daartoe bevoegde instanties.
2.
Hij onderzoekt eveneens of deze personen aan de overige voor hun naturalisatie gestelde voorwaarden voldoen.
3.
In de gevallen bedoeld in artikel 12 van de Rijkswet overlegt Onze Minister met de verzoeker over de vaststelling en de spelling van geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de verzoeker alsmede van de personen om wier medeverlening is verzocht, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de verzoeker en van de personen om wier medeverlening wordt verzocht, zullen worden overgebracht. Hij vraagt, zo nodig, de toestemming van de verzoeker tot wijziging van de naam.
4.
Onze Minister stelt de andere in het verzoek genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de naturalisatie alsook inzake de naamswijziging en naamsvaststelling kenbaar te maken.