Rb. Amsterdam, 02-05-2018, nr. C/13/639448 / FA RK 17-7929
ECLI:NL:RBAMS:2018:2742
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-05-2018
- Zaaknummer
C/13/639448 / FA RK 17-7929
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:2742, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑05‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Echtscheiding, huurrecht, bruidsgave
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/639448 / FA RK 17-7929 (LH/JE) en C/13/642974 / FA RK 18-725 (LH/JE)
Beschikking d.d. 2 mei 2018 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.M.A. Appelman, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Süzen, gevestigd te Rotterdam,
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 28 november 2017;
- het verweerschrift;
- de correspondentie waaronder:
het F9-formulier van 21 maart 2018 met bijlage van de zijde van de vrouw;
het F9-formulier van 9 april 2018 met bijlage van de zijde van de man.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 april 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de man, bijgestaan door mr. [naam ] en een tolk, de heer N. Kajan.
2. De beoordeling
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 3 september 2014 te [plaats] , Turkije. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Turkse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.3.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Woning
2.3.1.
De vrouw heeft het huurrecht van de woning verzocht.
2.3.2.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.3.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.3.4.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.3.5.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.4.
Bruidsgave
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar een bedrag van € 10.000,- dient te betalen.
2.4.2.
De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat zij van de man een bedrag van € 10.000,- zou ontvangen als bruidsschat en dat de man dit bedrag nog niet heeft betaald. Zij heeft gesteld dat dit bedrag betrekking had op de kosten die zij heeft moeten maken met de komst van de man naar Nederland. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat is overeengekomen dat de man het bedrag van € 10.000,- alleen hoeft te betalen in het geval van echtscheiding.
2.4.3.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw en heeft gevraagd het verzoek af te wijzen.
2.4.4.
De man heeft betwist dat hij een bedrag van € 10.000,- aan de vrouw verschuldigd is. Hij heeft gesteld dat hij de kosten die gemoeid waren met zijn komst naar Nederland zelf heeft gedragen. Volgens de man bestaat er geen enkele grondslag voor het verzoek van de vrouw.
2.4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte voorziening met betrekking tot de bruidsgave aangemerkt kan worden als nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 sub f Rv, aangezien deze voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en niet leidt tot onnodige vertraging van het geding.
2.4.6.
Onderscheid dient gemaakt te worden tussen een bruidsschat en een bruidsgave. Een bruidsschat betreft een geldsom die ouders aan een dochter meegeven, terwijl de bruidsgave een door de man aan de vrouw verschuldigd bedrag betreft. De rechtbank begrijpt de stellingen van de vrouw aldus dat zij, hoewel zij het afgesproken bedrag een bruidsschat noemt, doelt op een bruidsgave.
2.4.7.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat partijen de bruidsgave van € 10.000,- zijn overeengekomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn gehuwd in Turkije en nadien heeft in Nederland een religieus huwelijk plaatsgevonden in het bijzijn van een imam. Volgens de vrouw is bij deze gelegenheid overeengekomen dat de man haar het bedrag van € 10.000,- zou betalen in geval van echtscheiding. De imam heeft dit vervolgens opgenomen in een door hem ondertekend document, aldus de vrouw. Dit document is door de vrouw in het geding gebracht, voorzien van een vertaling. De man heeft de echtheid van dit door de vrouw overgelegde schriftelijke bewijs niet betwist. Ook heeft de vrouw een verklaring overgelegd van haar broer, die als getuige aanwezig is geweest bij het religieuze huwelijk van partijen in Nederland, waarin wordt bevestigd dat de bruidsgave van € 10.000,- is afgesproken. De zus van de man heeft in een schriftelijke verklaring van 8 april 2018 onder meer verklaard dat zij zich distantieert van het feit dat er een bruidsschat is afgesproken. Daarnaast heeft de man ter zitting naar aanleiding van aan hem gestelde vragen tweemaal verklaard dat in aanwezigheid van de imam wel is gesproken over het bedrag van € 10.000,-, maar dat hij van mening is dat hij dit bedrag niet hoeft te betalen omdat hij ook geen aanspraak maakt op goederen van partijen, waaronder de inboedel van de echtelijke woning. Hieruit maakt de rechtbank op dat de man niet ontkent dat het bedrag is afgesproken, maar slechts de verschuldigdheid daarvan betwist. Dat de man nadien – na een schorsing van de zitting, waarin overleg met zijn advocaat heeft plaatsgevonden – hierop is teruggekomen, acht de rechtbank niet overtuigend. Ook de door de man overgelegde verklaring van zijn zus, die eveneens als getuige aanwezig is geweest bij het religieuze huwelijk van partijen, is, mede gelet op de inhoud daarvan, onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Eveneens is vast komen te staan dat de man het bedrag van € 10.000,- nog niet heeft voldaan. Dit betekent dat de man de bruidsgave nog verschuldigd is. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
2.5.
Proceskosten
2.5.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Turkije op 3 september 2014;
3.2.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [postcode] [plaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
bepaalt dat de man uit hoofde van de bruidsgave aan de vrouw een bedrag van € 10.000,- dient te betalen;
3.4.
verklaart de beslissing met betrekking tot het huurrecht van de woning en de bruidsgave uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M. Eisenhardt op 2 mei 2018. | ||
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.. | ||