Hof Den Haag, 23-06-2015, nr. 200.170.669/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:3425
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
23-06-2015
- Zaaknummer
200.170.669/01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3425, Uitspraak, Hof Den Haag, 23‑06‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3610, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR 2016/172
INS-Updates.nl 2016-0058
Uitspraak 23‑06‑2015
Inhoudsindicatie
-
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.170.669/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/15/374 F
arrest van 23 juni 2015
inzake
[appellant],
wonende te Voorburg,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.M.L. Theelen te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag.
Het geding
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2015 is [appellant] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. J.C.A.T. Frima tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. R.J.R.M. de Bok, advocaat te Rotterdam, als curator. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 juni 2015, is [appellant] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen. Bij brieven van 5, 15 (twee maal) en 16 juni 2015 heeft [appellant] nog stukken overgelegd. Bij brieven van 10 (twee maal) en 15 (twee maal) juni 2015 heeft [geïntimeerde] een verweerschrift en stukken overgelegd. De curator heeft bij brief van 11 juni 2015 schriftelijk verslag uitgebracht aan het hof.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, en [geïntimeerde], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de curator, vergezeld door een kantoorgenoot.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [geïntimeerde]. Voorts is sprake is van pluraliteit van schuldeisers. Summierlijk is dan ook gebleken van feiten of omstandigheden die aantonen dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
2. De grieven van [appellant] komen – naar de kern genomen – erop neer dat hij het bestaan van de hoofd- en steunvorderingen betwist. Hij stelt aldus niet in de toestand te verkeren dat hij heeft opgehouden te betalen en verzoekt het hof het bestreden vonnis te vernietigen.
3. De verweren van [geïntimeerde] komen – naar de kern genomen – erop neer dat de hoofdvordering een opeisbare vordering betreft en er sprake is van verscheidene steunvorderingen. [geïntimeerde] handhaaft derhalve zijn standpunt dat [appellant] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen en verzoekt het hof het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
4. De curator brengt naar voren dat hij in dit stadium van het faillissement geen concreet advies kan uitbrengen over de vraag of [appellant] in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen; daarvoor is meer onderzoek nodig.
5. Ter zitting van het hof hebben partijen en de curator hun standpunten toegelicht.
6. Het hof stelt het volgende voorop. Voor het uitspreken van het faillissement is (onder meer) vereist dat summierlijk blijkt van het vorderingsrecht van de aanvrager(s) van het faillissement en van (ten minste) een steunvordering. Daarbij is de rechter gehouden alle opgeworpen standpunten over het bestaan daarvan te betrekken bij zijn oordeel of summierlijk blijkt van deze vorderingsrechten. In een faillissementsprocedure kan het bestaan van een vorderingsrecht slechts summierlijk door de rechter worden onderzocht.
7. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] declaraties heeft verrekend met (in ieder geval) een bedrag van € 27.000 dat op de derdengeldrekening van zijn kantoor ten gunste van [geïntimeerde] was ontvangen. De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 16 juli 2014 (hierna: het vonnis) overwogen dat slechts mag worden verrekend voor zover een cliënt daarmee instemt. De rechtbank is van oordeel dat van de instemming van [geïntimeerde] niet is gebleken. Het hof is van oordeel dat hiermee het vorderingsrecht van [geïntimeerde] summierlijk is komen vast te staan.
Dat het vonnis een tussenvonnis betreft en de vordering (nog) niet in een dictum (van een eindvonnis) staat vermeld, doet aan het summierlijk blijken van de vordering niet af. Het door [appellant] opgeworpen standpunt dat hem nog een beroep op verrekening toekomt wordt door het hof niet gevolgd, aangezien de rechtbank in het vonnis heeft geoordeeld dat een dergelijk beroep [appellant] niet toekomt en dat oordeel vooralsnog aan de juistheid van het standpunt in de weg staat. Dat een deel van de vordering van [geïntimeerde] reeds is voldaan of er wel instemming voor verrekening zou hebben plaatsgevonden, is (vooralsnog) onvoldoende aannemelijk, althans gaat het bestek van deze procedure te buiten, aangezien partijen daarover – en dan voornamelijk over de vraag of de handtekeningen van [geïntimeerde] op kwitanties echt zijn – nog een procedure voeren. Los daarvan blijft, ook indien van voldoening dan wel geaccordeerde verrekening zou worden uitgegaan, nog een aanzienlijk bedrag over dat als opeisbare en openstaande vordering van [geïntimeerde] op [appellant] heeft te gelden, ook wanneer het bedrag van € 9.000 buiten beschouwing wordt gelaten waarover de rechtbank nog moet beslissen.
8. Voorts is het hof van oordeel dat summierlijk van steunvorderingen is gebleken. Zo volgt uit de berichtgeving van de curator dat de Belastingdienst een vordering van € 19.389 heeft op [appellant]. Dat de echtgenote van [appellant] – onder ontbindende voorwaarde dat het faillissement wordt vernietigd – deze schuld wil voldoen, maakt niet dat deze vordering thans niet bestaat. Verder bestaat er nog de vordering van Global Cable West B.V. waarover dit hof bij (tussen)arrest van 3 maart 2015 heeft geoordeeld dat in ieder geval € 7.810,54, wegens onverschuldigde betaling, opeisbaar is.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat ook in hoger beroep summierlijk is gebleken van het bestaan van de hoofdvordering van [geïntimeerde], van steunvorderingen en van feiten en omstandigheden die meebrengen dat [appellant] verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het bestreden vonnis dient daarom te worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2015.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J.I. Verburg, M. Flipse en W.E. Merens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.