Hof Leeuwarden, 22-08-2007, nr. 0600481
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB2227
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
22-08-2007
- Zaaknummer
0600481
- LJN
BB2227
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB2227, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 22‑08‑2007; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JRV 2007, 663
JIN 2007/433
JOR 2007/231 met annotatie van G.J.C. Rensen
Uitspraak 22‑08‑2007
Inhoudsindicatie
Met grief 1 komt OSB op tegen het oordeel van de kantonrechter dat OSB het statutaire kader verlaten heeft door voor de berekening van de door Verschoma verschuldigde contributie uit te gaan van de omzetcijfers over 2003 in plaats van die over 2004. Volgens OSB is essentieel dat de statuten bepalen dat het variabel deel van de contributie afhankelijk is van de behaalde omzet in het verleden. Dat dit deel gerelateerd wordt aan de omzet in het voorafgaande jaar, en niet aan het daaraan voorafgaande jaar, is niet van zodanig "wezenlijk belang" dat het besluit van OSB om dat eerdere jaar tot uitgangspunt te nemen “de statutaire bepaling in een mate van betekenis doorkruist”, meent OSB. Het hof neemt bij de beoordeling van de grief tot uitgangspunt dat OSB niet betwist dat het besluit om de contributie te relateren aan de omzet in het boekjaar van twee jaar voorafgaand aan het contributiejaar in strijd is met artikel 28 lid 1 van de statuten. OSB betoogt, naar het hof begrijpt, echter dat geen sprake is van een relevante strijdigheid met de statuten. Het hof volgt OSB niet in dit betoog. De statuten vormen de grondregels van de vereniging en de daarin opgenomen bepalingen zijn voor alle leden en organen van de vereniging bindend. Die bindende kracht komt ook tot uitdrukking in artikel 2: 14 lid 1 BW, inhoudende dat een besluit in strijd met de statuten nietig is en derhalve geen rechtskracht heeft. Met deze bindende kracht, en de daaruit voortvloeiende rechtzekerheid voor alle betrokkenen bij een vereniging, is onverenigbaar dat onderscheid wordt gemaakt tussen wezenlijke en minder wezenlijke bepalingen, in die zin dat van minder wezenlijke bepalingen wel kan worden afgeweken en van minder wezenlijke bepalingen niet. De grief, die een dergelijk onderscheid veronderstelt, faalt dan ook.
Arrest d.d. 22 augustus 2007
Rolnummer 0600481
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Ondernemingsorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: OSB,
procureur: mr. P.H. Redeker,
tegen
Schoonmaakbedrijf Verschoma B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Verschoma,
procureur: mr. P. Stehouwer.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 23 februari 2006 en 8 juni 2006 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Meppel (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 september 2006, hersteld bij exploot van 5 september 2006, is door OSB hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 8 juni 2006 met dagvaarding van Verschoma tegen de zitting van 4 oktober 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Bij arrest, te vernietigen het vonnis van de rechtbank Assen, sector kanton Meppel, d.d. 8 juni 2006, en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan appellante te voldoen een bedrag ad € 2.891,09 inclusief rente tot 22 juni 2006 en incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2005 over bedoeld bedrag ad € 2.891,09 tot aan de dag der algehele voldoening, voorts dit arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Verschoma verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Assen, Sector Kanton, Locatie Meppel d.d. 8 juni 2006, waarvan beroep, zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden te bevestigen, met veroordeling van appellante in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
OSB heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. OSB heeft geen grieven gericht tegen de weergave door de kantonrechter van de vaststaande feiten onder het kopje “de vaststaande feiten” in het bestreden vonnis, zodat ook in hoger beroep van deze feiten kan worden uitgegaan. Op grond van deze feiten en van hetgeen partijen overigens, onbestreden, hebben gesteld, staat omtrent de feiten het volgende vast.
1.1. Verschoma is al vele jaren lid van OSB, een belangenorganisatie voor bedrijven in de schoonmaakbranche.
1.2. OSB brengt haar leden contributie in rekening. De relevante bepalingen in de statuten en het huishoudelijk reglement omtrent het vaststellen van de hoogte van de contributie en de verplichting tot betaling van contributie zijn de volgende:
Artikel 5 lid 2 van de statuten:
“ Elk lid is verplicht jaarlijks aan de algemeen secretaris/directeur opgave te verstrekken omtrent zijn omzet in het voorafgaande kalenderjaar. De opgave dient te worden gewaarmerkt door een accountants- of administratiekantoor. Bij gebreke van een dergelijke verklaring binnen zes maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar is de algemeen secretaris/directeur gehouden ter uitvoering van de artikelen 23 en 28 de omzet op het maximumbedrag vast te stellen.(…)”
Artikel 28 lid 1 van de statuten:
“De leden betalen een jaarlijkse contributie, vast te stellen door de algemene ledenvergadering op voorstel van het Algemeen Bestuur, met als maatstaf een vast en een variabel deel. Als variabel deel geldt een bepaald promillage van de relevante omzet, behaald als dienstverlenend bedrijf in het jaar voorafgaand aan het contributiejaar. Er geldt een minimum- en een maximumcontributie, welke jaarlijks door het Algemeen Bestuur wordt vastgesteld. Het hier bedoelde maximum wordt eveneens jaarlijks door de algemene ledenvergadering, op voorstel van het Algemeen bestuur, vastgesteld. Vooruitlopend op een besluit van de algemene ledenvergadering kan het Algemeen Bestuur besluiten een voorschot niet hoger dan de contributie in het daaraan voorafgaande kalenderjaar te heffen”.
Artikel 15 van het huishoudelijk reglement:
“ De leden en regioleden betalen jaarlijks een contributie, vastgesteld volgens de bepalingen hieromtrent in de Statuten.
De leden zijn verplicht het secretariaat jaarlijks op aanvrage onverwijld, -nimmer later dan 1 juli van enig jaar-, opgave te doen van de gegevens nodig voor de vaststelling van de contributie.”
1.3. In een brief van 15 december 2000 schreef de voorzitter van OSB aan de leden onder meer:
“Tot nu toe ontvangt u twee maal per jaar een contributienota te weten in het voorjaar een voorschotnota en in het najaar de definitieve nota. Deze procedure is in het verleden gekozen omdat ons contributiesysteem mede gebaseerd is op uw omzetopgave over het voorgaande jaar. Deze opgaven zijn pas in september van alle leden beschikbaar. Om de administratieve kosten zo laag mogelijk te houden wil het bestuur in 2001 als proef uw contributie in één keer factureren en wel in januari aanstaande. De berekening zal derhalve gebaseerd zijn op uw opgave over uw omzet in 1999. Als in het najaar 2001 uw omzetopgave over 2000 ontvangen is zal in overleg met onze accountant bezien worden of het verantwoord is om nafacturering achterwege te laten.
Om onnodige kosten voor OSB van herinnering/aanmaning te voorkomen verzoekt het bestuur u dringend uw contributienota tijdig in zijn geheel te willen betalen.”
Sedert het contributiejaar 2002 heeft OSB de in de brief vermelde methode van contributieheffing toegepast.
1.4. In zijn vergadering van 4 februari 2004 heeft het Algemeen Bestuur van OSB, blijkens de notulen van die datum, besloten om voor het contributiejaar 2004 bij niet tijdige opgave van de omzetgegevens (over het boekjaar 2002) niet de "maximale contributie" op te leggen (€ 48.000,00 in 2004), maar twee maal de over 2003 geheven contributie. De desbetreffende factuur is in dat geval, volgens de notulen, “niet voor discussie vatbaar”.
1.5. Op 22 november 2004 heeft OSB Verschoma verzocht om het omzetformulier over 2003 in te vullen en te retourneren. In een brief van 10 februari 2005 heeft OSB Verschroma herinnerd aan het tot dan toe achterwege blijven van toezending.
1.6. In een brief van 21 maart 2005 aan Verschoma schreef (de voorzitter van) OSB dat Verschoma nog steeds niet had voldaan aan haar verplichting de omzetgegevens over 2003 op te geven en dat op grond van de statuten om die reden de maximale contributie verschuldigd was, maar dat het Algemeen Bestuur besloten had om in plaats van de maximale contributie 200% van de contributie over het vorige jaar op te leggen en dat Verschoma nog tien dagen de gelegenheid kreeg alsnog de omzetopgave in te sturen.
1.7. Bij factuur van 13 april 2005 bracht OSB Verschoma een “ambtshalve contributie” van € 3.358,51, vermeerderd met 5% rente en btw, in totaal
€ 4.196,46, in rekening.
Procedure in eerste aanleg
2. OSB vorderde betaling door Verschoma van het factuurbedrag vermeerderd met rente en kosten. Hangende de procedure, op 1 februari 2006, betaalde Verschoma een bedrag van € 1.998,31 aan OSB, met welk bedrag OSB haar vordering vervolgens heeft verminderd. Dat bedrag was gelijk aan de contributie over 2004.
3. De kantonrechter wees de vordering af, met als motivering dat OSB met het opleggen van de contributie in de factuur van 13 april 2005 ten nadele van Verschoma niet gehandeld heeft conform haar statutaire bevoegdheden.
Grieven
4. In hoger beroep staat de vraag centraal of en in hoeverre (het Algemeen Bestuur van) OSB bevoegd was om Verschoma te verplichten over 2005 een ambtshalve contributie, bepaald op twee maal de contributie over 2004, te betalen. Het hof stelt voorop dat in het algemeen geldt dat de aan de leden van een vereniging op te leggen verplichtingen een statutaire grondslag behoeven. De verplichtingen dienen in de statuten verwoord te zijn, dan wel uit de statuten moet blijken op welke wijze verplichtingen aan de leden kunnen worden opgelegd. De verplichting dient in het tweede geval overeenkomstig de op de door de statuten bepaalde wijze te worden opgelegd. Wanneer aan de leden een verplichting wordt opgelegd zonder statutaire grondslag, is het besluit om een dergelijke verplichting op te leggen in strijd met de statuten en derhalve nietig (artikel 2: 14 lid 1 BW).
5. Met grief 1 komt OSB op tegen het oordeel van de kantonrechter dat OSB het statutaire kader verlaten heeft door voor de berekening van de door Verschoma verschuldigde contributie uit te gaan van de omzetcijfers over 2003 in plaats van die over 2004. Volgens OSB is essentieel dat de statuten bepalen dat het variabel deel van de contributie afhankelijk is van de behaalde omzet in het verleden. Dat dit deel gerelateerd wordt aan de omzet in het voorafgaande jaar, en niet aan het daaraan voorafgaande jaar, is niet van zodanig "wezenlijk belang" dat het besluit van OSB om dat eerdere jaar tot uitgangspunt te nemen “de statutaire bepaling in een mate van betekenis doorkruist”, meent OSB.
6. Het hof neemt bij de beoordeling van de grief tot uitgangspunt dat OSB niet betwist dat het besluit om de contributie te relateren aan de omzet in het boekjaar van twee jaar voorafgaand aan het contributiejaar in strijd is met artikel 28 lid 1 van de statuten. OSB betoogt, naar het hof begrijpt, echter dat geen sprake is van een relevante strijdigheid met de statuten.
7. Het hof volgt OSB niet in dit betoog. De statuten vormen de grondregels van de vereniging en de daarin opgenomen bepalingen zijn voor alle leden en organen van de vereniging bindend. Die bindende kracht komt ook tot uitdrukking in artikel 2: 14 lid 1 BW, inhoudende dat een besluit in strijd met de statuten nietig is en derhalve geen rechtskracht heeft. Met deze bindende kracht, en de daaruit voortvloeiende rechtzekerheid voor alle betrokkenen bij een vereniging, is onverenigbaar dat onderscheid wordt gemaakt tussen wezenlijke en minder wezenlijke bepalingen, in die zin dat van minder wezenlijke bepalingen wel kan worden afgeweken en van minder wezenlijke bepalingen niet. De grief, die een dergelijk onderscheid veronderstelt, faalt dan ook.
8. Met grief 2 ageert OSB tegen het oordeel van de kantonrechter dat OSB met het besluit om 200% van de contributie van het voorafgaande jaar in rekening te brengen het statutaire kader heeft verlaten. Volgens OSB heeft zij juist in het voordeel van Verschoma soepel gebruik gemaakt van de haar op grond van de statuten toekomende bepaling om de maximale contributie op te leggen. In plaats van dit bedrag heeft zij slechts aanspraak gemaakt op 200% van de contributie van het voorgaande jaar. Aldus heeft zij in haar visie zelf, zonder dat de rechter dat ingevolge artikel 6: 93 BW behoefde te doen, de haar toekomende boete gematigd.
9. Aan OSB kan worden toegegeven dat het haar vrijstaat om een haar op grond van de statuten toekomende contributieverhoging zelf te matigen door geen aanspraak te maken op het maximum, maar op een lager bedrag. Beslissend is echter of OSB op grond van de statuten aanspraak heeft op een, al dan niet als "boete" te kwalificeren, hogere contributie over 2005. Daartoe wordt als volgt overwogen.
10. Artikel 5 lid 2 van de statuten bepaalt dat ieder lid gehouden is om jaarlijks de omzet over het voorafgaande jaar op te geven aan OSB, bij gebreke waarvan voor de berekening van de in dat jaar verschuldigde contributie de omzet op het maximumbedrag wordt vastgesteld. Op grond van deze bepaling was OSB derhalve bevoegd om voor de bepaling van de contributie over 2005 uit te gaan van de maximumomzet indien Verschoma niet tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 1 juli 2005, de omzetgegevens over 2004 zou hebben verstrekt.
11. OSB heeft haar besluit om de contributie over 2005 te bepalen op twee maal de in rekening gebrachte contributie over het voorgaande jaar echter niet gebaseerd op de schending door Verschroma van haar verplichting om uiterlijk op 1 juli 2005 de omzet over 2004 op te geven, maar op het niet tijdig - in haar visie: 10 dagen na 21 maart 2005 (vergelijk de in rechtsoverweging 1.6 vermelde brief van haar voorzitter aan Verschoma)- opgeven van de gegevens over 2003. Artikel 5 lid 2 van de statuten geeft OSB echter, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, niet de bevoegdheid om vanwege het niet tijdig opgegeven van de omzetgegevens over 2003 de contributie over 2005 ambtshalve te bepalen, zoals OSB heeft gedaan.
12. Nu artikel 5 lid 2 van de statuten OSB aldus geen grondslag bood om op 13 april 2005 - de datum van het in rekening brengen van de ambtshalve contributie over 2005 - ambtshalve de contributie over 2005 vast te stellen op de wijze waarop zij dat heeft gedaan, is niet relevant dat OSB in het voordeel van Verschoma een lagere dan de op grond van de statuten verschuldigde contributie in rekening heeft gebracht. De grief faalt.
13. In grief 3 bestrijdt OSB het oordeel van de kantonrechter dat zij ten nadele van Verschoma van de statutaire bepalingen is afgeweken.
14. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat OSB niet bevoegd was om op de door haar toegepaste wijze Verschoma een ambtshalve contributie over 2005 op te leggen. Door dat toch te doen, is zij per definitie ten nadele van Verschoma van de statuten afgeweken. De grief faalt derhalve.
15. Grief 4 bekritiseert het oordeel van de kantonrechter dat niet valt in te zien op grond waarvan OSB geen gebruik heeft gemaakt van de haar toekomende statutaire bevoegdheid om een voorschot op te leggen, gebaseerd op de in 2004 berekende contributie. Volgens OSB heeft zij juist om praktische en administratieve redenen, derhalve in het belang van haar en van haar leden, besloten om een eerder refertejaar te kiezen ter bepaling van het variabele gedeelte van de contributie.
16. Het moge zo zijn dat het voor OSB praktischer was om het in de statuten neergelegde systeem van voorschotnota’s te vervangen door een ander systeem, waarbij het variabele deel van de contributie werd gebaseerd aan de omzet van een eerder gelegen boekjaar, dat doet er niet aan af dat het nieuwe systeem niet op de geldende statuten gebaseerd is, met de daaruit voor OSB voortvloeiende nadelige gevolgen, waarmee zij thans geconfronteerd wordt, van dien. OSB had deze gevolgen kunnen voorkomen - en zo dient de bestreden overweging in het vonnis van de kantonrechter naar het oordeel van het hof gelezen te worden - door toepassing te geven aan de voorschotregeling in artikel 28 lid 1 van de statuten.
17. Ook deze grief heeft geen succes.
18. Voor zover grief 5 ageert tegen afwijzing van de vorderingen van OSB door de kantonrechter heeft zij geen zelfstandige betekenis. Zoals in rechtsoverweging 4 is overwogen, is voor het opleggen van een zodanige verplichting als door OSB in dezen is toegepast aan Verschoma een statutaire grondslag noodzakelijk. Nu die ontbreekt, is het besluit tot het (desondanks) opleggen van een dergelijke verplichting nietig en kan de nakoming van deze verplichting dan ook niet worden afgedwongen.
19. Voor zover de grief zich richt tegen de door de kantonrechter gegeven proceskostenveroordeling is zij eveneens vergeefs voorgesteld. Als de in het ongelijk gestelde partij is OSB terecht veroordeeld in de proceskosten.
20. Ook in hoger beroep is OSB in het ongelijk gesteld. Om die reden zal het hof haar veroordelen in de proceskosten in hoger beroep (tarief I, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt OSB in de proceskosten in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Verschoma gevallen, op € 632,00 voor salaris procureur en op € 248,00 voor verschotten;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Hidma en De Hek, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 22 augustus 2007.