Hof Leeuwarden, 10-01-2007
ECLI:NL:GHLEE:2007:AZ6021
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
10-01-2007
- Zaaknummer
[2007-01-10/BIE_1012014]
- LJN
AZ6021
- Roepnaam
Weeva
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2007:AZ6021, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 10‑01‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
BIE 2007, 136
Uitspraak 10‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Het vonnis van de voorzieningenrechter, voorzover daarin een met dwangsommen ondersteund verbod is neergelegd tot het gebruik van de handelsnaam Weeva of een daarop gelijkende naam, zal worden bekrachtigd voorzover dit verbod is gericht tot de stichting "Stichting de Weeva-Mensa". Waar het gevorderde betrekking heeft op het woordmerk "WEEVA", welke vordering uitsluitend is gericht tot de stichting [K.] Beheer, zal door het hof een niet-ontvankelijkverklaring worden uitgesproken.
Arrest d.d. 10 januari 2007
Rolnummer 0500362
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. Stichting De Weeva-Mensa,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: De Weeva-Mensa,
2. Stichting [K.] Beheer,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [K.] Beheer,
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: de Stichtingen,
procureur: mr A.H. Lanting,
voor wie gepleit heeft R. Skála, advocaat te Haren (Gn),
tegen
Zuiderdiep Exploitatie B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Zuiderdiep B.V.,
procureur: mr J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft mr P. Koerts, advocaat te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 18 oktober 2006 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Zowel de Stichtingen als Zuiderdiep BV hebben een akte genomen, waarna partijen de stukken opnieuw hebben overgelegd voor arrest.
De verdere beoordeling
1. Aan partijen was opgedragen zich - kortweg - uit te laten over de vraag of de stichting "Stichting [K.] Beheer" nog bestaat, en zo neen, wanneer deze rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan.
2. Uit hetgeen de Stichtingen bij akte hebben aangevoerd en als productie hebben overgelegd, volgt dat de Stichting [K.] Beheer, waarvan volgens de Stichtingen de statutaire naam luidt "Stichting Aandelenbeheer [naam 1]", op 21 november 2001 is ontbonden en op die datum is opgehouden te bestaan, nu op de datum van ontbinding geen bekende baten meer aanwezig waren.
3. Ook uit de door Zuiderdiep BV genomen akte blijkt niet van het bestaan (hebben) van een stichting genaamd Stichting [K.] Beheer.
4. Het hof leidt uit het voorgaande af dat ten tijde van de inschrijving van het woordmerk WEEVA op 10 september 2004, met als houder de Stichting [K.] Beheer, deze stichting niet bestond, zodat geconcludeerd dient te worden dat geen geldig merkrecht is gevestigd, nu geen rechtssubject bestaat dat aanspraak op het onderhavige merkrecht kan maken. Van de situatie als bedoeld in art. 2:19 BW waarin een rechtspersoon ook na ontbinding blijft voortbestaan voor zover noodzakelijk ter vereffening van haar vermogen, is in het licht van het voorgaande geen sprake, en evenmin is de situatie aan de orde waarin ná het ophouden van de rechtspersoon alsnog blijkt van het bestaan van een bate (art. 2:23c BW). Waar de Stichtingen nog hebben aangevoerd dat de "vertegenwoordiger van de niet-bestaande stichting" genaamd [naam 1] zichzélf heeft verbonden en daarmee tot rechthebbende op de gedeponeerde merknaam is geworden, volgt het hof hen daarin niet, nu toch deze stelling elke feitelijke en juridische grondslag ontbeert.
5. Nu in de processtukken aan de zijde van de Stichtingen ten behoeve van beide stichtingen steeds gelijkluidend is geconcludeerd, zal het hof in navolging van partijen hierna eenvoudigheidshalve blijven spreken van de "Stichtingen" (in meervoud), onder opmerking dat de dóór zowel als tégen de Stichting [K.] Beheer ingestelde vorderingen worden getroffen door een niet-ontvankelijkheid. Met het oog op de proceskostenveroordeling overweegt het hof dat ook ten tijde van de inleidende dagvaarding, 3 juni 2005, een Stichting [K.] Beheer niet bestond, zodat geconcludeerd moet worden dat Zuiderdiep BV in zoverre een niet-bestaande partij heeft gedagvaard. Insgelijks heeft de "Stichting [K.] Beheer" als niet-bestaande partij Zuiderdiep BV in (principaal) hoger beroep gedagvaard, en heeft Zuiderdiep BV haar incidenteel appel ingesteld tegen meerbedoelde niet-bestaande partij. Het hof zal hieronder nog nader ingaan op de verdeling van de proceskosten.
6. Aan de orde is thans enkel nog de beslissing van de voorzieningenrechter met betrekking tot het door dwangsommen ondersteunde verbod tot gebruik maken door de Stichtingen van de handelsnaam "Weeva" (dan wel van een daarop gelijkende handelsnaam).
7. Tussen partijen is niet in debat dat de namen Weeva en (stichting) De Weeva-Mensa dienen te worden aangeduid als handelsnamen. Uitgangspunt voor de beoordeling is derhalve het in art. 5 van de Handelsnaamwet neergelegde verbod tot het door de Stichtingen voeren van een handelsnaam - (Stichting) De Weeva-Mensa - indien zou worden geoordeeld dat de handelsnaam "Weeva" reeds eerder door Zuiderdiep BV werd gebruikt als naam waaronder haar onderneming wordt of werd gedreven, alsmede dat het verschil tussen beide genoemde handelsnamen zodanig gering is, dat van het gebruik van de handelsnaam door de Stichtingen verwarring is te duchten tussen haar onderneming en die van Zuiderdiep BV, e.e.a. gelet op de aard van die ondernemingen en de plaats van vestiging.
8. De voorzieningenrechter heeft overwogen - kortweg - dat door Zuiderdiep BV nog steeds de handelsnaam Weeva wordt gebruikt, al dan niet voorzien van het voorvoegsel "voorheen", nu zulks o.m. blijkt uit de website van het door Zuiderdiep BV geëxploiteerde Martinihotel en de wijze waarop men naar die site wordt doorgelinkt, door een vermelding in het handelsregister en een vermelding op het gebouw waarin Zuiderdiep B.V. haar onderneming drijft. Vast staat dat zowel door de Stichtingen als door Zuiderdiep BV horeca-instellingen worden gedreven in de stad Groningen.
9. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de afwijking tussen de ten processe relevante handelsnamen zodanig gering is, dat als gevolg daarvan verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is bij het relevante publiek zoals dat is omschreven in het bestreden vonnis.
10. Nu de Stichtingen in hoger beroep niet zodanige nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd dat deze zelfstandig aanleiding zouden kunnen geven tot de vernietiging van het beroepen vonnis in kort geding, komt het in dit hoger beroep aan op een zelfstandige herbeoordeling van hetgeen partijen hebben aangevoerd en van de daaruit voortgevloeide beslissing van de voorzieningenrechter.
11. Naar het voorlopig oordeel van het hof kunnen de gestelde en ten processe gebleken feiten niet leiden tot een oordeel dat afwijkt van dat van de voorzieningrechter, nu is voldaan aan alle voorwaarden voor een verbod tot het door de Stichtingen voeren van de door haar gekozen handelsnaam. Het hof neemt daarom de beslissing in prima en de gronden waarop zij berust, over en maakt deze tot de zijne. In dat verband merkt het hof voorshands nog op dat de door de Stichtingen genoemde omstandigheid dat het in het ene geval gaat om een hotel en in het andere om een restaurantbedrijf, mede gelet op de omstandigheid dat in de naam Weeva-Mensa zowel een verwijzing naar vanouds het hotel als een verwijzing naar een restaurantbedrijf ligt besloten, er niet toe leidt dat het gaat om qua aard substantiëel van elkaar verschillende (horeca-) ondernemingen, en dientengevolge is er evenmin sprake van een als niet-gelijksoortig te duiden relevant publiek. Ook indien al uit het voorvoegsel "voorheen" zou moeten worden afgeleid dat Zuiderdiep BV daarmede te kennen zou geven in de toekomst geen gebruik meer te (willen) maken van de handelsnaam Weeva, kan daarop niet de conclusie worden gebaseerd dat Zuiderdiep BV tháns die handelsnaam niet (meer) gebruikt.
12. Mitsdien kunnen de grieven, voor wat het verbod tot gebruik van de handelsnaam door de Stichtingen betreft, niet leiden tot vernietiging van de beroepen uitspraak in kort geding, zodat deze bekrachtigd dient te worden. Een nadere bespreking van de grieven is daartoe niet vereist. Voor het honoreren van enig bewijsaanbod is, gezien de aard van de procedure in kort geding, geen plaats.
13. De slotsom. Het vonnis van de voorzieningenrechter, voorzover daarin een met dwangsommen ondersteund verbod is neergelegd tot het gebruik van de handelsnaam Weeva of een daarop gelijkende naam, zal worden bekrachtigd voorzover dit verbod is gericht tot de stichting "Stichting de Weeva-Mensa". Waar het gevorderde betrekking heeft op het woordmerk "WEEVA", welke vordering uitsluitend is gericht tot de stichting [K.] Beheer, zal door het hof een niet-ontvankelijkverklaring worden uitgesproken.
Met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten, in het bijzonder art. 245 Rv, overweegt het hof als volgt. Als ten processe onweersproken gesteld staat vast dat de beide stichtingen, voorzover bestaand (hebbend), zijn opgericht en worden bestuurd door [naam 2], die ook ten pleidooie in hoger beroep aanwezig was en namens de Stichtingen het woord heeft gevoerd. Daarnaast slaat het hof er acht op dat de beide stichtingen zich processueel overwegend als een eenheid tegenover Zuiderdiep BV hebben opgesteld en zich in de stukken hebben gepresenteerd, terwijl geen van partijen in de stukken tussen de Stichtingen steeds consequent onderscheid heeft gemaakt naar gelang van het gevorderde. Om die redenen zal het hof de kostenveroordeling, voorzover rustend op de Stichtingen, ten laste laten komen van de stichting De Weeva-Mensa. Overigens acht het hof termen aanwezig om de kosten van de eerste instantie te compenseren, nu Zuiderdiep Bv deels in het gelijk en deels in het ongelijk wordt gesteld. De aan het pleidooi in hoger beroep verbonden kosten rekent het hof toe aan het principaal appel, nu het pleidooi in het incidenteel appel in dat van het principaal appel is opgegaan.
De beslissing
Het gerechtshof:
In het principaal appel:
Met betrekking tot het verbod op het gebruik van de handelsnaam, ondersteund met dwangsommen:
Bekrachtigt het beroepen vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 24 juni 2005, hersteld bij vonnis d.d. 30 juni 2005, voorzover het de veroordeling van de stichting De Weeva-Mensa betreft;
Verklaart Zuiderdiep BV op de gronden als boven overwogen niet-ontvankelijk voorzover haar vordering is gericht tot de Stichting [K.] Beheer;
Met betrekking tot de merkenrechtelijke vordering:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voorzover de tegen de stichting [K.] Beheer ingestelde vordering is afgewezen;
En in zoverre opnieuw rechtdoende:
Verklaart Zuiderdiep BV niet-ontvankelijk in het in prima gevorderde, en verklaart de Stichtingen niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
Met betrekking tot de proceskosten:
Compenseert de kosten van de eerste aanleg aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
Veroordeelt de stichting De Weeva-Mensa in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zuiderdiep begroot op euro 291,-- aan verschotten en euro 3.474,-- voor salaris (3 punten in tarief II), en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In het incidenteel appel:
Verklaart Zuiderdiep BV niet-ontvankelijk in het beroep;
Veroordeelt Zuiderdiep BV in de kosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de stichting De Weeva-Mensa begroot op nihil aan verschotten en euro 579,-- voor salaris (1 punt in tarief II x 0,5).
Aldus gewezen door mrs Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en Zondag, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 10 januari 2007.