Hof Leeuwarden, 22-10-2003, nr. 0200353
ECLI:NL:GHLEE:2003:AM2927
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
22-10-2003
- Zaaknummer
0200353
- LJN
AM2927
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2003:AM2927, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 22‑10‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑10‑2003
Inhoudsindicatie
Onder de hiervoor onder 4 omschreven omstandigheden is het hof van oordeel dat het procesverloop in eerste aanleg - zoals ook, door [appellanten] niet bestreden, beschreven door de rechtbank in het bestreden vonnis - er geen blijk van geeft dat ten nadele van [appellanten] het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Onder het tot 1 januari 2002 geldende procesrecht, dat toepasselijk is op de in eerste instantie gevoerde procedure, is er ook geen rechtsregel die de rechter verplicht steeds na te gaan of bij één of beide partijen na het wisselen van de conclusies nog de behoefte bestaat aaan verdere uitlatingen. In artikel 142 lid 2 Rv (oud) gaat de wetgever er daarentegen vanuit dat alleen op eenparig verzoek van partijen de rechter het nemen van nog meer conclusies na repliek en dupliek kan toestaan. Voor wat betreft het toestaan van een akte op verzoek van een partij is in het wettelijk systeem het beleid aan de rechter overgelaten, waarbij het uitgangspunt zowel onder het voor als na 1 januari 2002 geldende recht is dat geen toestemming voor het nemen van een akte wordt verleend wanneer eenmaal een datum voor het vonnis is bepaald.
Arrest d.d. 22 oktober 2003
Rolnummer 0200353
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellante 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant 4],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr P. Tuinman,
tegen
Coöperatieve Woonvereniging "De Middelhorst" U.A.,
gevestigd te Haren,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: De Middelhorst,
procureur: mr B. Delhaye.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 7 juni 2002 door de rechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 augustus 2002, hersteld bij exploot van 23 augustus 2002, is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van De Middelhorst tegen de zitting van 4 september 2002.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Groningen van 7 juni 2002 gewezen onder nummer: 51716/ HA ZA 01-322 tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw recht doende:
primair:
te verklaren voor recht dat het besluit tot benoeming van de bestuursleden [bestuurslid 1], [bestuurslid 2] en [bestuurslid 3], genomen in de Algemene Ledenvergadering van geïntimeerde op 14 april 2000 nietig is;
subsidiair:
het besluit tot benoeming van de bestuursleden [bestuurslid 1], [bestuurslid 2] en [bestuurslid 3], genomen in de Algemene Ledenvergadering van geïntimeerde van 14 april 2000 te vernietigen;
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door De Middelhorst verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Groningen d.d. 7 juni 2002 tussen partijen gewezen onder zaak-/rolnummer 51716/ HA ZA 01-322, te bekrachtigen, eventueel met verbetering van de gronden, en met veroordeling van appellanten in de kosten vallende op deze instantie."
Voorts hebben beide partijen een akte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.11) van genoemd vonnis van 7 juni 2002 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grieven
Grief I
2. [appellanten] stellen in de grief dat de rechtbank het recht van hoor en wederhoor heeft geschonden en [appellanten] in hun procesvoering heeft geschaad doordat de rechtbank na de conclusie van dupliek van De Middelhorst, waarbij twaalf producties zijn overgelegd, een eindvonnis heeft gewezen zonder eerst [appellanten] in de gelegenheid te stellen op de genoemde producties te reageren.
3. Het hof constateert dat het bestreden vonnis in de weergave van het procesverloop er melding van maakt dat partijen bij conclusies van repliek en dupliek, beiden onder overlegging van producties, bij hun eerder ingenomen standpunten hebben gepersisteerd en dat partijen vervolgens vonnis hebben gevraagd. Het vonnis maakt er geen melding van dat door de procureur van [appellanten] een verzoek is gedaan om nog te mogen reageren op deze producties en dat een dergelijk verzoek vervolgens door de rechtbank is geweigerd. Ook in de memorie van grieven of in de akte van [appellanten] in dit hoger beroep is een stelling van die aard niet te vinden.
4. Onder de hiervoor onder 4 omschreven omstandigheden is het hof van oordeel dat het procesverloop in eerste aanleg - zoals ook, door [appellanten] niet bestreden, beschreven door de rechtbank in het bestreden vonnis - er geen blijk van geeft dat ten nadele van [appellanten] het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Onder het tot 1 januari 2002 geldende procesrecht, dat toepasselijk is op de in eerste instantie gevoerde procedure, is er ook geen rechtsregel die de rechter verplicht steeds na te gaan of bij één of beide partijen na het wisselen van de conclusies nog de behoefte bestaat aaan verdere uitlatingen. In artikel 142 lid 2 Rv (oud) gaat de wetgever er daarentegen vanuit dat alleen op eenparig verzoek van partijen de rechter het nemen van nog meer conclusies na repliek en dupliek kan toestaan. Voor wat betreft het toestaan van een akte op verzoek van een partij is in het wettelijk systeem het beleid aan de rechter overgelaten, waarbij het uitgangspunt zowel onder het voor als na 1 januari 2002 geldende recht is dat geen toestemming voor het nemen van een akte wordt verleend wanneer eenmaal een datum voor het vonnis is bepaald.
5. Hetgeen door De Middelhorst hierover nog bij memorie van antwoord naar voren is gebracht, brengt in het hiervoor overwogene geen verandering. De Middelhorst heeft immers gesteld, hetgeen door [appellanten] in hun hierna genomen akte in hoger beroep niet is bestreden, dat [appellanten] in eerste instantie, nadat de conclusie van dupliek op 14 december 2001 was genomen, op 4 januari 2002 hebben meegewerkt aan het vragen van vonnis en eerst nadien nog hebben getracht een "akte uitlating producties" te nemen, hetwelk door de rolrechter is geweigerd.
6. Het hof passert hetgeen overigens door [appellanten] nog bij akte in hoger beroep "Ten aanzien van grief 1" naar voren is gebracht als niet ter zake doende bij grief I.
7. De grief faalt.
Grief II
8. De grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat [appellanten] het recht hebben verwerkt om zich te beroepen op de nietigheid van het besluit van de Algemene Ledenvergadering (ALV) van De Middelhorst van 14 april 2000 tot benoeming van [bestuurslid 1], [bestuurslid 2] en [bestuurslid 3] als leden van bestuur van De Middelhorst, althans om de vernietiging van dit besluit in rechte te vorderen.
9. De rechtbank heeft - in hoger beroep niet bestreden - vastgesteld dat appellante A. [appellante 1] op 14 april 2000 heeft deelgenomen aan de stemming over het thans door [appellanten] aangevochten besluit. De Middelhorst heeft - door [appellanten] onbestreden - voorts gesteld dat ook appellanten [appellant 2] en [appellant 3] aan deze stemming hebben deelgenomen, [appellant 2] in persoon en [appellant 3] via [appellant 2] als zijn gemachtigde.
10. Reeds op de grond dat de appellanten [appellante 1], [appellant 2] en [appellant 3] direct hebben meegewerkt aan het besluit van de ALV, waarvan zij thans in rechte de nietigheid althans vernietigbaarheid inroepen, moet worden geoordeeld dat zij hun recht hebben verwerkt om daartegen middels de onderhavige vordering op te komen.
11. Ten aanzien van appellant [appellant 4] staat vast, blijkens het door de rechtbank onder 1.8 in haar vonnis overwogene, dat hij op 6 april 2000 accoord is gegaan met het houden van de ALV, waarin het thans bestreden besluit aan de orde zou komen, op 14 april 2000. Voorts heeft [appellant 4] niet bestreden dat hij er mee had ingestemd om te worden gekandideerd op 7 april 2000 als lid van het op 14 april 2000 nieuw te kiezen bestuur van De Middelhorst.
12. Op grond van de hiervoor onder 11 genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van [appellant 4] voldoende is komen vast te staan dat hij heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het thans door hem bestreden besluit. Ook ten aanzien van [appellant 4] heeft dit het gevolg dat hij zijn recht heeft verwerkt om daartegen middels de onderhavige vordering op te komen, daargelaten of [appellant 4], die geen lid is van De Middelhorst, een belanghebbende is als bedoeld in artikel 2:15 BW, aan wie een vordering als de onderhavige toekomt.
13. De grief faalt
Grief III
14. De grief heeft geen zelfstandige betekenis, zodat, nu de grieven I en II falen, de grief geen behandeling behoeft.
De slotsom.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van De Middelhorst tot aan deze uitspraak op Euro 230,-- aan verschotten en Euro 1.106,50 aan salaris voor de procureur;
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 22 oktober 2003.