Hof Leeuwarden, 30-07-2003, nr. 0200397
ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0710
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
30-07-2003
- Zaaknummer
0200397
- LJN
AI0710
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0710, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 30‑07‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑07‑2003
Inhoudsindicatie
Bij beschikking van 7 februari 2000 heeft de rechtbank te Zwolle afgewezen het verzoek van [appellant 1] van 12 juli 1999, gericht tegen het besluit van 31 mei 1999 van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente], houdende een weigering tot medewerking aan het opmaken van de door [appellant 1] verzochte akte tot erkenning van de -dan nog minderjarige - [appellant 2], geboren [in] 1982 te [geboorteplaats] (Ghana), en ertoe strekkende de ambtenaar te gelasten om, binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak, alsnog een akte op te maken, waarin [appellant 1] voornoemde [appellant 2] als zijn kind erkent.
Beschikking d.d. 30 juli 2003
Rekestnummer 0200397
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
[appellant 1],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [appellant 1],
en
[appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [appellant 2],
appellanten,
procureur mr P. van der Sluis,
advocaat mr M. de Miranda,
tegen
De Ambtenaar van de Burgerlijke Stand
van de gemeente [gemeente],
zetelende te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: de ambtenaar,
verschenen.
Het procesverloop
Bij beschikking van 7 februari 2000 heeft de rechtbank te Zwolle afgewezen het verzoek van [appellant 1] van 12 juli 1999, gericht tegen het besluit van 31 mei 1999 van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente], houdende een weigering tot medewerking aan het opmaken van de door [appellant 1] verzochte akte tot erkenning van de -dan nog minderjarige - [appellant 2], geboren [in] 1982 te [geboorteplaats] (Ghana), en ertoe strekkende de ambtenaar te gelasten om, binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak, alsnog een akte op te maken, waarin [appellant 1] voornoemde [appellant 2] als zijn kind erkent.
[appellant 1] en [appellant 2] - inmiddels [in] 2000 meerderjarig geworden - hebben bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het gerechtshof te Arnhem op 5 april 2000, hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van de rechtbank. Bij beschikking van 18 juli 2000 heeft het gerechtshof te Arnhem de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
[appellant 1] en [appellant 2] hebben bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Hoge Raad der Nederlanden op 18 september 2000, beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 18 juli 2000.
Bij beschikking van 13 juli 2001 heeft de Hoge Raad de beschikking van 18 juli 2000 van het gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij exploot van 13 november 2002 hebben [appellant 1] en [appellant 2] de ambtenaar opgeroepen te verschijnen voor het gerechtshof te Leeuwarden teneinde verder te procederen na cassatie en verwijzing.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax-bericht van 3 februari 2003 van mr De Miranda met bijlagen.
Ter zitting van 6 februari 2003 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de relatie van [appellant 1] en [de moeder van appellant 2] (hierna te noemen: de moeder) is in Ghana [in] 1982 geboren [appellant 2]. [appellant 1] staat in de in Ghana opgemaakte geboorteakte als vader van [appellant 2] vermeld.
[appellant 1] is in 1987 naar Nederland gekomen en heeft sedert 1993 de Nederlandse nationaliteit. [appellant 2] is in 1993 bij [appellant 1] in Nederland komen wonen. Voordien woonde [appellant 2] bij zijn moeder in Ghana gedurende welke tijd [appellant 1] heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [appellant 2].
De moeder heeft bij in Ghana in april 1998 opgemaakte akte schriftelijk haar toestemming verleend tot de door [appellant 1] gewenste erkenning van [appellant 2] als zijn zoon. De moeder heeft daarbij verklaard dat [appellant 1] de biologische vader is van [appellant 2].
Het verzoek van [appellant 1]
2. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant 1] medegedeeld dat de procedure in de onderhavige zaak beperkt is tot - een en ander met inachtneming van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in diens beschikking van 13 juli 2001 - het oordeel en de beslissing van het hof terzake het inleidend verzoek van [appellant 1] ertoe strekkende de ambtenaar te gelasten een akte van erkenning op te maken. Het hof dient niet in zijn beoordeling te betrekken (de mogelijke rechtsgevolgen van) de op 30 maart 2001 door notaris [notaris] te [vestigingsplaats] opgemaakte notariële akte waarbij [appellant 1] voormelde [appellant 2] als zijn zoon heeft erkend.
3. Ter beoordeling aan het hof ligt - gezien het inleidend verzoek van [appellant 1] en de beschikking van de Hoge Raad van 13 juli 2001 - dan ook uitsluitend voor de vraag of, gelet op de status en bewijskracht van de Ghanese geboorteakte naar Ghanees recht, het vaderschap van [appellant 1] en de afstamming van [appellant 2] naar Ghanees recht vaststaan en of tussen [appellant 1] en [appellant 2] naar Ghanees recht reeds een familierechtelijke band bestaat die gelijkwaardig is aan de familierechtelijke betrekking die naar Nederlands recht door erkenning wordt gevestigd, welke naar Ghanees recht bestaande familierechtelijke band, naar Nederlands internationaal privaatrecht, alsdan ook in Nederland als zodanige familierechtelijke betrekking wordt erkend.
4. Bij fax-bericht van 3 februari 2003 heeft [appellant 1] in het geding gebracht de tekst van de Registration of Births and Deaths Act van 1965 (Act 301).
5. Bij de rechtbank te Zwolle heeft [appellant 1] voorts in het geding gebracht een "legal opinion" van 31 mei 1995 van N.K. Kudjawu, barrister-at-law, Accra, Ghana, opgesteld op verzoek van en uitgebracht aan de rechtbank te Amsterdam, sector bestuursrecht in het kader van de procedure tussen een aantal in Nederland woonachtige Ghanezen en de Sociale Verzekeringsbank aangaande de vraag of kinderen geboren in Ghana waarvan de in de geboorteakte vermelde vader in Nederland is gevestigd en die niet staande het huwelijk tussen die Ghanees en de moeder van het kind zijn geboren, dienen te worden beschouwd als "eigen kind" van die Ghanees in de zin van de Algemene Kinderbijslag Wet. Deze "legal opinion" is opgesteld ter beantwoording van een aantal vragen van de rechtbank Amsterdam enerzijds naar de inhoud van het Ghanese afstammingsrecht - waaronder de vraag of en in hoeverre in het Ghanese recht onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen geboren uit het (al dan niet traditionele) huwelijk van hun ouders en kinderen geboren buiten het huwelijk van hun moeder en de (biologische) vader en of en in hoeverre dit onderscheid wordt opgeheven door (enige vorm van) erkenning door de (biologische) vader van het kind en alsdan welke voorwaarden aan deze erkenning worden gesteld en welke gevolgen deze erkenning verder heeft - en anderzijds naar de totstandkoming en inhoud van een geboorte-akte van een kind en de status en bewijskracht van de in een geboorte-akte van een kind opgenomen gegevens betreffende het vaderschap.
6. Uit deze "legal opinion" leidt het hof allereerst af dat het Ghanese recht niet een vorm van erkenning kent neerkomende op een rechtshandeling gericht op c.q. leidend tot het doen ontstaan van familierechtelijke betrekkingen tussen een (biologische) vader en een kind.
7. Voorts blijkt uit vorenbedoelde "legal opinion" dat - wat betreft de in de onderhavige zaak relevante vraag naar de status en bewijskracht van de Ghanese geboorte-akte naar Ghanees recht voor wat betreft de (familierechtelijke) betrekking tussen [appellant 2] en [appellant 1] als de daarin genoemde vader van [appellant 2] - naar Ghanees recht de ambtenaar van de burgerlijke stand slechts registreert wat hem door de aangever wordt medegedeeld en dat door de ambtenaar de in de geboorte-akte op te nemen gegevens niet op juistheid worden gecontroleerd. De omstandigheid dat een man in de geboorte-akte als vader van het kind staat vermeld, kan verder naar Ghanees recht niet gelden als bewijs voor de (on)wettigheid van het kind en wordt in geen geval aangemerkt als een vorm van
(juridische) erkenning (van het vaderschap) van het kind.
8. Op basis van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat een man in een geboorte-akte van een kind als de vader van het kind is vermeld, naar Ghanees recht niet voldoende is om aan te nemen dat tussen deze man en het kind een familierechtelijke betrekking bestaat die op één lijn kan worden gesteld met de familierechtelijke betrekking die naar Nederlands recht ontstaat als gevolg van de erkenning door een man van een kind. Verdere feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat naar Ghanees recht tussen [appellant 1] en [appellant 2] anderszins een familierechtelijke betrekking is ontstaan die op één lijn kan worden gesteld met de familierechtelijke betrekking die naar Nederlands recht ontstaat als gevolg van de erkenning door een man van een kind, zijn evenmin gebleken.
9. In aanmerking nemende dat naar Ghanees recht het (juridisch) vaderschap van de vader, [appellant 1], en de afstamming van de zoon, [appellant 2], niet vaststaan en evenmin vaststaat dat naar Ghanees recht tussen de vader, [appellant 1], en de zoon, [appellant 2], een familierechtelijke band bestaat die gelijkwaardig is aan de familierechtelijke band die naar Nederlands recht wordt gevestigd door erkenning - zodat er geen sprake is van een in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekking tussen een vader en een kind welke, naar Nederlands internationaal privaatrecht, ook in Nederland als zodanige familierechtelijke betrekking wordt erkend - hebben [appellant 1] en [appellant 2], nu vaststaat dat [appellant 1] de biologische vader is van [appellant 2], (een gerechtvaardigd) belang bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking door erkenning.
10. Het hof merkt hierbij voorts op dat aan de omstandigheid dat aan de Ghanese geboorte-akte - welke geboorte-akte door de ambtenaar kennelijk is aangemerkt als zogenoemd brondocument als bedoeld in artikel 36 lid 2 van de Wet op de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens - gegevens betreffende het vaderschap van [appellant 1] en de afstamming van [appellant 2] zijn ontleend en opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie, evenmin het bewijs kan worden ontleend voor het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de vader en de zoon. In het licht van het vorenoverwogene moet immers worden aangenomen dat de Ghanese geboorte-akte geen bewijs oplevert voor het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen [appellant 1] en [appellant 2] zodat dat evenmin zal kunnen gelden voor de aan dat brondocument ontleende en in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen gegevens. Aan de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie komt onder deze omstandigheden derhalve geen zelfstandige bewijskracht toe.
11. Het vorenstaande brengt mee dat de beschikking van 7 februari 2000 van de rechtbank te Zwolle dient te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden rechtgedaan zoals hieronder aangegeven.
12. De door [appellant 1] verzochte veroordeling van de ambtenaar in de kosten van het geding in alle instanties zal het hof - behoudens ten aanzien van de kosten van het geding na verwijzing - reeds hierom afwijzen, omdat [appellant 1] geen opgave heeft gedaan van en evenmin inzicht heeft verschaft in de kosten van het geding in de voorgaande instanties vóór de verwijzing.
De ambtenaar zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding na verwijzing.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] om binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van deze beschikking een akte van erkenning op te maken waarin [appellant 1] voormelde [appellant 2], geboren [in] 1982 te [geboorteplaats] (Ghana), als zijn kind erkent;
veroordeelt de ambtenaar in de kosten van het geding in hoger beroep na verwijzing en begroot die tot aan deze uitspraak op Euro 77,56 aan verschotten en op Euro 771,- aan salaris voor de procureur, te voldoen op de voet van artikel 243 lid 1 Rv aan de griffier, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 lid 2 Rv;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs Wachter, voorzitter, Melssen en Postma, raden, en uitgesproken door mr Boon, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Haagsma als griffier ter bijzondere openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 30 juli 2003.