Hof Leeuwarden, 25-10-2000, nr. 0000168
ECLI:NL:GHLEE:2000:AA7862
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
25-10-2000
- Zaaknummer
0000168
- LJN
AA7862
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2000:AA7862, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 25‑10‑2000; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑10‑2000
Inhoudsindicatie
-
Beschikking d.d. 25 oktober 2000
Rekestnummmer 0000168
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
1. [appelant1],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [appelant1],
2. [appelant2],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [appelant2],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [Appelanten],
toevoeging,
procureur: mr J.V. van Ophem,
advocaat van partij A: mr M.J. de Witte,
advocaat van partij B: mr J. Sap,
tegen
[Theodorus Niemeyer B.V.],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr H.N.M.M. van Wilgenburg,
advocaten : mrs L. Dommering-van Rongen en
Chr. A. Baardman.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 25 april 2000 heeft de rechtbank te Assen onder meer beslist:
1. beveelt een voorlopig getuigenverhoor aan de zijde van [appelanten] van de vijf in het verzoekschrift genoemde getuigen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.6 van voormelde beschikking heeft overwogen;
2. beveelt een voorlopig getuigenverhoor aan de zijde van [geïntimeerde] van de twee in het tegenverzoek genoemde getuigen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 6 juni 2000, heeft [appelanten] verzocht voornoemde beschikking d.d. 25 april 2000, voor zover inhoudende een afwijzing c.q. beperking van het door [appelanten] gevraagde voorlopig getuigenverhoor, te vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoende het verzoek van [appelanten] op dit punt alsnog toe te wijzen.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 juni 2000, heeft [geïntimeerde] voormeld verzoek van [appelanten] bestreden en verzocht dit verzoek af te wijzen.
Tevens heeft [geïntimeerde] bij voormeld verweerschrift incidenteel appel ingesteld en daarin verzocht voornoemde beschikking d.d. 25 april 2000 te vernietigen en opnieuw rechtdoende het oorspronkelijk verzoek van [appelanten] alsnog integraal af te wijzen.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 juli 2000, heeft [appelanten] verzocht [geïntimeerde] in haar incidenteel beroep niet ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep ongegrond te verklaren.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de overige stukken, waaronder brieven d.d. 7 september 2000 en 11 september 2000 van mr Van Ophem met bijlagen alsmede een brief d.d. 12 september 2000 van mr Van Wilgenburg met bijlagen.
Ter zitting van 14 september 2000 is de zaak behandeld.
De beoordeling
In het incidenteel appel
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep in incidenteel appel.
1. [geïntimeerde] heeft hoger beroep in incidenteel appel ingesteld tegen de beschikking d.d. 25 april 2000 van de rechtbank, voorzover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen.
2. Ingevolge het bepaalde in art. 216 lid 2 Rv is - voorzover het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen - geen hogere voorziening toegelaten.
4. In het door haar ingestelde hoger beroep in incidenteel appel heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat in eerste aanleg essentiële vormen zijn verzuimd.
5. Hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd, betreft een klacht als bedoeld in rechtsoverweging 3, zodat [geïntimeerde] in zoverre kan worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep in incidenteel appel.
6. Voorts stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat - nu [appelanten] hoger beroep in principaal appel heeft ingesteld tegen de beschikking d.d. 25 april 2000 van de rechtbank, voorzover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gedeeltelijk is afgewezen - [geïntimeerde] harerzijds hoger beroep in incidenteel appel kan instellen tegen die beschikking, voorzover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gedeeltelijk is toegewezen.
7. Gelet op de duidelijke en algemeen luidende bewoordingen van art 216 lid 2 Rv is er geen ruimte om die bepaling anders uit te leggen dan in die zin dat - voorzover het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen - generlei hogere voorziening is toegelaten behoudens ingeval gronden als bedoeld in rechtsoverweging 3 worden aangevoerd.
8. Het vorenstaande brengt mede dat de door [geïntimeerde] verdedigde opvatting als weergegeven in rechsoverweging 6 niet als juist kan worden aanvaard.
9. Daarnaast heeft [geïntimeerde] nog betoogd dat het beperken van het geschil tot de bezwaren van [appelanten] tegen de beschikking van de rechtbank voor zover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gedeeltelijk is afgewezen, zonder dat de bezwaren van [geïntimeerde] tegen die beschikking voorzover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gedeeltelijk is toegewezen, aan de orde kunnen komen, in strijd is met het vereiste van de equality of arms (art. 6 EVRM).
10. Voormeld betoog van [geïntimeerde] moet worden verworpen, nu de in de artt. 214 e.v. Rv geregelde procedure strekkende tot het geven van een bevel tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen betrekking heeft op "het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen" in de zin van art. 6 EVRM.
11. Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] in het door haar ingestelde hoger beroep in incidenteel appel tegen de beschikking van de rechtbank, voorzover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gedeeltelijk is toegewezen, enkel kan worden ontvangen, voorzover zij erover klaagt dat in eerste aanleg sprake is geweest van verzuim van essentiële vormen.
Met betrekking tot het door [geïntimeerde] gestelde verzuim van essentiële vormen
12. Ter feitelijke onderbouwing van haar klacht dat in eerste aanleg essentiële vormen zijn verzuimd, heeft [geïntimeerde] gesteld dat de rechter in eerste aanleg het probandum heeft aangepast en dat [geïntimeerde] - doordat zij de door de raadslieden van [appelanten] ter zitting in eerste aanleg gedane mededelingen op dat moment niet op juistheid kon verifiëren -niet heeft kunnen reageren op de op die zitting gegeven informatie.
13. Uit voormelde stelling van [geïntimeerde] is naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat de rechter in eerste aanleg essentiële vormen heeft verzuimd.
Hooguit kan uit bedoelde stelling van [geïntimeerde] worden afgeleid dat zij bezwaren heeft tegen de wijze waarop de rechter in eerste aanleg art. 214 Rv heeft toepgepast.
De strekking van het rechtsmiddelenverbod van art. 216 lid 2 Rv is echter nu juist verdere discussie daarover uit te sluiten.
14. In aanmerking genomen dat partijen ter zitting in eerste aanleg zijn gehoord, is de enkele door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheid dat zij ter zitting in eerste aanleg niet naar behoren is gehoord, zonder meer niet voldoende om te oordelen dat in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
15. Ook overigens is niet gebleken dat de rechter in eerste aanleg een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
16. Uit het voorgaande volgt dat de door [geïntimeerde] aangevoerde klachten ongegrond zijn.
Derhalve dient het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep in incidenteel appel tegen de beschikking van de rechtbank, voorzover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gedeeltelijk is toegewezen, te worden verworpen.
In het principaal appel
Met betrekking tot de grieven in het principaal appel
17. De grieven strekken ten betoge dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gedeeltelijk heeft afgewezen c.q. heeft beperkt.
18. Blijkens de beschikking d.d. 25 april 2000 heeft de rechtbank het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen met deze beperkingen dat het verhoor betrekking heeft op het product D shagtabak en op de periode ná 1 september 1979, en dat het beleid met betrekking tot minderjarigen geen onderwerp van het verhoor zal zijn.
19. Bij herstelbeschikking d.d 20 juni 2000 heeft de rechtbank voormelde beschikking d.d 25 april 2000 verbeterd in die zin dat het daarin voorkomende woord "D" telkens moet worden gelezen als "E".
20. Voorzover de grieven ertoe strekken te betogen dat het verhoor betrekking dient te hebben op het product E shagtabak, heeft [appelanten] - in het licht van voormelde herstelbeschikking d.d. 20 juni 2000 - in zoverre geen belang meer bij de grieven.
21. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe belanghebbenden, onder wie [appelanten], bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent (hun wellicht nog niet precies bekende) feiten en omstandigheden, zulks teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen.
22. In dat verband kunnen feiten en omstandigheden, die zijn gelegen vóór 1 september 1979, als ook feiten en omstandigheden, die betrekking hebben op het beleid van [geïntimeerde] met betrekking tot minderjarigen, (mede) van belang zijn ter beoordeling van de vraag, of en in hoeverre sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten van [geïntimeerde] jegens [appelanten] en sedert welk tijdstip dit het geval is.
23. Het vorenstaande brengt mede dat de grieven, voorzover zij opkomen tegen de door de rechtbank gestelde beperkingen dat het verhoor betrekking heeft op de periode ná 1 september 1979 en dat het beleid met betrekking tot minderjarigen geen onderwerp van het verhoor zal zijn, in zoverre slagen.
24. Voorzover de rechtbank heeft bedoeld het te houden voorlopig getuigenverhoor strikt te beperken tot het produkt E shagtabak, dient naar het oordeel van het hof deze beperking - gelet op de strekking van het voorlopig getuigenverhoor als overwogen in rechtsoverweging 21 en op de aard van de onderhavige materie - te worden verruimd in die zin dat het voorlopig getuigenverhoor betrekking dient te hebben op het produkt E shagtabak, althans met dat product in enig verband dient te staan.
25. In zoverre slagen de grieven.
Slotsom
26. Uit het voorgaande volgt dat in het principaal appel de beroepen beschikking d.d. 25 april 2000, zoals verbeterd bij herstelbeschikking d.d. 20 juni 2000, moet worden vernietigd voorzover daarbij in het dictum is bepaald "met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 3.6 heeft overwogen".
In zoverre opnieuw rechtdoende zal worden bepaald dat het bevolen voorlopig getuigenverhoor aan de zijde van [appelanten] wordt beperkt in die zin dat dit voorlopig getuigenverhoor betrekking dient te hebben op het product E shagtabak, althans met dat product in enig verband dient te staan.
27. Het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep in incidenteel appel tegen de beschikking d.d. 25 april 2000, zoals verbeterd bij herstelbeschikking d.d. 20 juni 2000, voor zover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen, dient te worden verworpen.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal appel
vernietigt de beroepen beschikking d.d. 25 april 2000, zoals verbeterd bij herstelbeschikking d.d. 20 juni 2000, voorzover daarbij is bepaald "met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 3.6 heeft overwogen";
en in zoverre opnieuw rechtdoende
bepaalt dat het bevolen voorlopig getuigenverhoor aan de zijde van [appelanten] wordt beperkt in die zin dat dit voorlopig getuigenverhoor betrekking dient te hebben op het product E shagtabak, althans met dat produkt in enig verband dient te staan;
in het incidenteel appel
verwerpt het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep in incidenteel appel tegen de beschikking d.d. 25 april 2000, zoals verbeterd bij herstelbeschikking d.d. 20 juni 2000, voor zover daarbij het verzoek van [appelanten] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen.
Aldus gewezen door mrs Boon, voorzitter, Wachter en Van Eck, raden, en uitgesproken door mr Streppel, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van Mellink als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 25 oktober 2000.
-getekend- mr F.J. Streppel
-getekend- N. Mellink