Navraag bij het Hof leverde de volgende informatie op. Op 4 juli 2011 is de verdachte in de zaak met parketnummer 23/004316-10 wegens eenvoudige belediging, meermalen gepleegd (van [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9]) veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf voorwaardelijk. In deze zaak is geen cassatie ingesteld.
HR, 01-10-2013, nr. 11/03919
ECLI:NL:HR:2013:824
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2013
- Zaaknummer
11/03919
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:824, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:847, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:847, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:824, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0368
Uitspraak 01‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. V.zv. het middel klaagt over ’s Hofs overweging dat verdachte eerder t.z.v. het beschadigen van auto’s is veroordeeld, terwijl het door het Hof genoemde UJD inhoudt dat voor “Beschadiging auto(’s)” gepleegd op 7 oktober 2007 slechts een transactie is voldaan, kan het niet tot cassatie leiden omdat deze onvolkomenheid in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is. V.zv. het middel klaagt over ’s Hofs overweging dat verdachte op dezelfde dag door het Hof is veroordeeld voor belediging, meermalen gepleegd, en daarmee over de omstandigheid dat die veroordeling nog niet onherroepelijk was t.t.v. het onderhavige arrest van het Hof, kan het eveneens niet tot cassatie leiden omdat het belang aan die klacht is komen te ontvallen nu de gewraakte veroordeling blijkens de conclusie AG nadien onherroepelijk is geworden.
Partij(en)
1 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/03919
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2011, nummer 23/004278-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G. Meijers en mr. K. Canatan, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Zaak A met parketnummer 14-700702-10:
dat hij op 23 oktober 2009 in de gemeente Andijk opzettelijk beledigend [betrokkene 1], in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "You fucking bitch" en "Jij hoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak C met parketnummer 14-701356-10:
onder 1: dat hij op 6 mei 2010 in de gemeente Andijk opzettelijk en wederrechtelijk een bruidsjurk, toebehorende aan [betrokkene 2], heeft onbruikbaar gemaakt door over de sleep van die bruidsjurk te fietsen;
onder 3: dat hij op 24 april 2010 in de gemeente Andijk [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [betrokkene 3] vastgepakt en met een schop een slaande beweging in de richting van [betrokkene 3] gemaakt;
Zaak D met parketnummer 14-701825-10:
dat hij op 17 juli 2010 in de gemeente Andijk opzettelijk [betrokkene 4] en [betrokkene 5] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, die [betrokkene 4] op een arm gestompt en tegen een enkel geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden en [betrokkene 5] meermalen tegen een arm gestompt, waardoor deze telkens pijn heeft ondervonden."
3.3.
Het Hof heeft de verdachte bij arrest van 4 juli 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. Het heeft ten aanzien van de oplegging van de straf onder meer het volgende overwogen:
"Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging, bedreiging, mishandeling en het onbruikbaar maken van een sleep/sluier van een bruidsjurk. Hiermee heeft hij een ander in haar eer en goede naam aangetast, dan wel een ander onder druk gezet, dan wel inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander, dan wel het ongestoord gebruik van een goed door degene aan wie dat goed toebehoort doorkruist. Dit zijn zeer ergerlijke feiten. Uit het dossier blijkt dat de gedragingen van verdachte al jarenlang onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt veroorzaken. Als gevolg hiervan is de levensvreugde van een groot aantal buurtbewoners aangetast.
De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juni 2011 eerder ter zake van het beschadigen van auto's veroordeeld. Daarnaast is verdachte door dit hof veroordeeld op 4 juli 2011 voor belediging, meermalen gepleegd.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straf passend en geboden."
3.4.
Voor zover het middel klaagt over de overweging van het Hof dat de verdachte eerder ter zake van het beschadigen van auto's is veroordeeld, terwijl het door het Hof genoemde Uittreksel Justitiële Documentatie inhoudt dat voor "Beschadiging auto('s)" gepleegd op 7 oktober 2007 slechts een transactie is voldaan, kan het niet tot cassatie leiden omdat deze onvolkomenheid in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is.
Voor zover het middel klaagt over de overweging van het Hof dat de verdachte op dezelfde dag door het Hof is veroordeeld voor belediging, meermalen gepleegd, en daarmee over de omstandigheid dat die veroordeling nog niet onherroepelijk was ten tijde van het onderhavige arrest van het Hof, kan het eveneens niet tot cassatie leiden omdat het belang aan die klacht is komen te ontvallen nu de gewraakte veroordeling blijkens de conclusie van de Advocaat-Generaal nadien onherroepelijk is geworden.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes weken en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 oktober 2013.
Conclusie 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. V.zv. het middel klaagt over ’s Hofs overweging dat verdachte eerder t.z.v. het beschadigen van auto’s is veroordeeld, terwijl het door het Hof genoemde UJD inhoudt dat voor “Beschadiging auto(’s)” gepleegd op 7 oktober 2007 slechts een transactie is voldaan, kan het niet tot cassatie leiden omdat deze onvolkomenheid in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is. V.zv. het middel klaagt over ’s Hofs overweging dat verdachte op dezelfde dag door het Hof is veroordeeld voor belediging, meermalen gepleegd, en daarmee over de omstandigheid dat die veroordeling nog niet onherroepelijk was t.t.v. het onderhavige arrest van het Hof, kan het eveneens niet tot cassatie leiden omdat het belang aan die klacht is komen te ontvallen nu de gewraakte veroordeling blijkens de conclusie AG nadien onherroepelijk is geworden.
Nr. 11/03919
Mr. Vegter
Zitting 2 juli 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 4 juli 2011 de verdachte ter zake van parketnummer 14-706494-08 onder 2. vrijgesproken en wegens parketnummer 14-700702-10 “eenvoudige belediging”, parketnummer 14-701356-10 onder 1.”opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken” en onder 3. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en parketnummer 14-701825-10 “mishandeling, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest nader is bepaald.
De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Meijers en mr. K. Canatan, advocaten te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel richt zich, als ik het goed zie, in de kern tegen de geldigheid van de tenlastelegging onder 3 in de zaak met parketnummer 14-701356-10. Maar daarover kan niet voor het eerst in cassatie worden geklaagd (vgl. HR 29 september 2009, LJN BI1771, NJ 2009/541). Voor zover het middel ook nog de zelfstandige klacht bevat dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat de verdachte een misdrijf gericht tegen het leven van de aangeefster zou plegen, geldt het volgende.
3.2. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 14-701356-10 onder 3 bewezenverklaard:
“dat hij op 24 april 2010 in de gemeente Andijk [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [betrokkene 3] vastgepakt en met een schop een slaande beweging in de richting van [betrokkene 3] gemaakt;”
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
“8. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL10DK 2010053041-1 van 11 mei 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 16 tot en met 19). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op 10 mei 2010 telefonisch afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Op 24 april 2010 liep ik in de steeg achter mijn woning in Andijk. Op een gegeven moment kwam [verdachte] de steeg in en begon hij in het Engels te schelden tegen mij. Ik zag dat hij een schop in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] mij met zijn linkerhand bij mijn rechterschouder pakte. Ondertussen hield hij de schop met de schepkant omhoog alsof hij mij wilde slaan. Hij dreigde mij met die schop te slaan. Ik trok mij gelijk los en liep naar achteren. Op dat moment haalde [verdachte] uit met zijn schop in mijn richting. Ik liep achteruit, anders had de schop mij geraakt. Nu ging de schop vlak voor mij op schouderhoogte langs mij tegen onze schutting aan. Ik zag dat [verdachte] opnieuw zijn schop omhoog bracht. Hij sloeg opnieuw op de schutting. Hij bleef dreigen. Ik was ontzettend bang. Mijn hele lichaam trilde.
9. Een proces-verbaal met nummer PL10DK 2010053041-2 van 11 mei 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 29 en 30). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum telefonisch afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 6]:
Op 24 april 2010 was ik op de eerste verdieping van mijn woning in Andijk de ramen aan het lappen. Ik zag dat [verdachte] bezig was met de schutting bij mijn overburen te plaatsen. Ik zag op een gegeven moment [betrokkene 3] (het hof begrijpt en hierna: [betrokkene 3]) in de steeg lopen. Ik zag dat [verdachte] driftig werd en een dreigende houding had. Vervolgens zag ik dat hij [betrokkene 3] bij haar arm vastpakte. Ik zag dat hij een schop pakte die naast hem stond. Ik zag dat hij die schop op gezichtshoogte hield en daarna met veel geweld op de grond sloeg. Ik zag dat hij [betrokkene 3] niet raakte, maar dat had wel gekund. Vanaf mijn kant leek het of [verdachte] [betrokkene 3] aanviel.”
3.4. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
3.5. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld:
- dat de verdachte heeft gedreigd de aangeefster met een schop te slaan;
- dat op het moment dat de verdachte uithaalde met de schop, de aangeefster naar achteren is gelopen en de schop op schouderhoogte langs de aangeefster tegen de schutting aan is gekomen;
- dat de verdachte vervolgens nogmaals met de schop heeft geslagen en wederom de schutting heeft geraakt;
- dat de verdachte bleef dreigen.
Uit de inhoud van deze bewijsmiddelen heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit oordeel kan in cassatie niet verder worden getoetst.
3.6. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4.1 Het tweede middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 14-701825-10 ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.2. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 14-701825-10 bewezenverklaard:
“dat hij op 17 juli 2010 in de gemeente Andijk opzettelijk [betrokkene 4] en [betrokkene 5] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, die [betrokkene 4] op een arm gestompt en tegen een enkel geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden en [betrokkene 5] meermalen tegen een arm gestompt, waardoor deze telkens pijn heeft ondervonden.”
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
“10. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL10DK 2010082813-1 van 17 juli 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 5 tot en met 8). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Op 17 juli 2010 was ik bij mijn tante, [betrokkene 5] ([betrokkene 5], naar het hof telkens begrijpt). Ik was aan het voetballen op de parkeerplaats aan de Rose Luisantstraat in Andijk. Op een gegeven moment kwam er een man naar buiten. Ik zag dat de man [betrokkene 5] duwde. Toen de man met onze bal naar binnen wilde rennen, zijn [betrokkene 5] en ik naar zijn schuurdeur gelopen. [betrokkene 5] en ik hielden de deur vast. Ik zag dat de man met zijn rechtervuist op mijn onderarm sloeg. Ik voelde pijn op mijn onderarm. Ik zag dat de man met zijn linkervoet tegen mijn rechterenkel aan trapte. Ik voelde pijn in mijn enkel. Ik zag dat de man [betrokkene 5] wegduwde.
11. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL10DK 2010082879-1 van 17 juli 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 9 tot en met 12). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Op 17 juli 2010 ging ik met mijn zoontje naar de parkeerplaats alwaar drie meisjes, waaronder [betrokkene 4], aan het voetballen waren. Plotseling kwam [verdachte] als een dolle stier uit zijn garage op de meisjes afstormen. Ik zag dat hij woedend naar de bal greep. [betrokkene 4] gooide de bal naar mij toe. Direct vloog [verdachte] op mij af. Hij sloeg met kracht tegen mijn beide onderarmen om zo de bal te krijgen. De slagen deed hij met gebalde vuisten en dit deed mij pijn. Ik liet hierdoor de bal los. Op een gegeven moment liep hij met de bal naar zijn garage. [betrokkene 4] ging voor hem staan. Ik zag dat hij met gebalde vuist meerdere keren hard op haar onderarmen sloeg en dat dit haar pijn deed. Ik zag dat ze over haar onderarmen wreef, omdat ze pijn had. Later hoorde ik ook dat [betrokkene 4] pijn had omdat ze geschopt was.
12. Een proces-verbaal met nummer PL10DK 2010082813-3 van 17 juli 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 17 tot en met 20). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voormelde datum tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Op 17 juli 2010 waren er kinderen met een bal aan het spelen op de parkeerplaats die grenst aan mijn woning in Andijk. Ik wilde dat ze ophielden met voetballen. Ik zag dat de buurvrouw de bal in haar armen had. Ik sloeg op de bal. Ik heb een of twee keer geslagen. Omdat ik met kracht sloeg, kan het zo zijn dat ik haar in die beweging geslagen heb. Toen de bal viel ben ik erachteraan gegaan en heb ik de bal opgepakt. Op weg naar mijn garage probeerde ze mij te laten stoppen. Ik zag dat de buurvrouw en een meisje de deur probeerden dicht te houden. Ik heb meerdere keren met kracht geduwd tegen de hand van het meisje. Ik probeerde haar handen van de deurkruk weg te slaan.”
4.4. Voorts is een ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte afgelegde verklaring voor het bewijs gebruikt. Het betreft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep de volgende verklaring:
“De verdachte, door de voorzitter met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart - zakelijk weergegeven -:
A. Op 17 juli 2010 waren er kinderen aan het voetballen tegen mijn deur. Ik vroeg of ze daarmee wilden stoppen. Omdat ze dat niet deden, heb ik de bal afgepakt. Ik heb [betrokkene 4] toen niet aangeraakt, behalve dat ik haar hand van de deurkruk heb geslagen.”
4.5. Volgens de steller van het middel kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden opgemaakt dat [betrokkene 4] ([betrokkene 4]) letsel heeft bekomen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is dit inderdaad niet af te leiden. Het middel klaagt daarover terecht. Als gevolg van een kennelijke misslag is dit betreffende onderdeel in de bewezenverklaring opgenomen. Uw Raad kan de bewezenverklaring met herstel van deze misslag lezen. Aangezien in die lezing de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet wordt aangetast, behoeft de kennelijke vergissing van het Hof niet tot cassatie te leiden.
4.6. Voorts klaagt het middel nog over een innerlijke tegenstrijdigheid in de bewijsvoering. Deze klacht faalt, omdat uit bewijsmiddel 10 kan worden afgeleid dat [betrokkene 4] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft geslagen en geschopt. Voorts heeft het Hof de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, kennelijk en niet onbegrijpelijk gelezen als “ik heb niets anders gedaan dan haar hand van de deurkruk afslaan”. Daarmee wilde de verdachte niet zeggen dat hij [betrokkene 4] niet had geschopt, maar wilde hij aangeven dat hij haar had geslagen met het doel haar hand van de deurkruk af te krijgen.
5.1 Het derde middel ziet op de strafmotivering. Deze zou onbegrijpelijk zijn voor zover daarbij acht is geslagen op eerdere veroordelingen van verdachte.
5.2. In het bestreden arrest heeft het Hof ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
“Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging, bedreiging, mishandeling en het onbruikbaar maken van een sleep/sluier van een bruidsjurk. Hiermee heeft hij een ander in haar eer en goede naam aangetast, dan wel een ander onder druk gezet, dan wel inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander, dan wel het ongestoord gebruik van een goed door degene aan wie dat goed toebehoord doorkruist. Dit zijn zeer ergerlijke feiten. Uit het dossier blijkt dat de gedragingen van verdachte al jarenlang onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt veroorzaken. Als gevolg hiervan is de levensvreugde van een groot aantal buurtbewoners aangetast.
De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juni 2011 eerder ter zake van het beschadigen van auto's veroordeeld. Daarnaast is verdachte door dit hof veroordeeld op 4 juli 2011 voor belediging, meermalen gepleegd.
Al het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straf passend en geboden. De vordering van de advocaat-generaal doet onvoldoende recht aan de ernst van deze feiten.”
5.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich het door het Hof genoemde Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juni 2011. Dat uittreksel vermeldt onder “Volledig afgedane zaken betreffende misdrijven” een transactie van € 130,- wegens beschadiging van auto(‘s).
5.4. De vaststelling van het Hof dat de verdachte “eerder ter zake van het beschadigen van auto's (is) veroordeeld", is niet begrijpelijk. Het door het Hof genoemde Uittreksel Justitiële Documentatie vermeldt immers dat de betreffende zaak met een transactie is afgedaan. Abusievelijk spreekt het Hof in termen van “veroordeling”, terwijl bij een transactie juist vervolging en bestraffing wordt voorkomen bij het voldoen van de transactie. Kennelijk doelt het Hof niet op een eerdere veroordeling, maar op een eerdere strafzaak. Het Hof heeft met zijn overweging bedoeld aan te geven dat de verdachte al eerder met justitie in aanraking is gekomen en in strafrechtelijke zin dus geen onbeschreven blad is. De kennelijke vergissing door het Hof behoeft niet tot cassatie te leiden vanwege het ondergeschikt belang.
5.5. Voor zover het middel nog klaagt dat niet duidelijk is wat het Hof bedoelt met de overweging “Daarnaast is verdachte door dit hof veroordeeld op 4 juli 2011 voor belediging, meermalen gepleegd”, wijs ik op het volgende. Zoals de steller in de verdere toelichting op het middel al aangeeft, doelt het Hof gezien de context hier niet op de in deze zaak bewezenverklaarde eenvoudige belediging (niet meermalen gepleegd), maar op een eerder die dag afgedane strafzaak inzake belediging waarmee het Hof ambtshalve bekend was.1.
5.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
6. De middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
7. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad niet binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep uitspraak zal doen, nu de redelijke termijn op 6 juli 2013 zal verstrijken. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf en de mate van overschrijding kan de Hoge Raad volstaan met de constatering van deze schending.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑07‑2013