Zaaksdossier B6, pag. 47.
Hof Amsterdam, 16-07-2021, nr. 23-004509-17
ECLI:NL:GHAMS:2021:2212
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-07-2021
- Zaaknummer
23-004509-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2212, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑07‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1482, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHAMS:2018:2679, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑06‑2018; (Hoger beroep, Raadkamer)
Uitspraak 16‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Megazaak Cadoux. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 6 maanden voor de invoer van ongeveer 547 kilo cocaïne en deelname aan een criminele organisatie, welke organisatie - naast de invoer van voornoemde hoeveelheid cocaïne - verantwoordelijk was voor de invoer van ongeveer 5.685 kilo hennep. De verdachte heeft zich actief beziggehouden met het organiseren van de inklaring van de zending cocaïne en de huur van de trekker om de cocaïne vanaf Schiphol te vervoeren. Kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing verklaard ten aanzien van contant gestorte geldbedragen. Afwijzing van verzoek rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Strafvermindering vanwege schending redelijke termijn.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004509-17
datum uitspraak: 16 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-871684-15 tegen
[verdachte 2] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte 2] op [geboortedag verdachte 2] 1966,
adres: [adres verdachte 2] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2020 en 2, 4, 7 en 9 december 2020, 28 juni 2021 en 2 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het Openbaar Ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg op 6 november 2017 door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging ingevolge artikel 314a Sv is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 01 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, ongeveer 547 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2015 tot en met 15 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Utrecht en/of te IJsselstein en/of te Zoetermeer en/of te Waddinxveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren en/of verstrekken en/of verkopen en/of afleveren van een hoeveelheid van ongeveer 547 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, cocaïne (verborgen en/of verstopt in een hydraulische cilinder), voor te bereiden en/of te bevorderen,
- ( een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- ( een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) bedrijfsgegevens van en/of één of meer e-mailadres(sen) van en/of de/een (daarbij behorende) inlogcode(s) van en/of één of meer telefoonnummer(s) van en/of een bankrekening van het bedrijf [onderneming voormalige verdachte 4] ter beschikking gesteld en/of gebruikt en/of laten gebruiken voor
- de adressering (in Nederland) van de vrachtzending met de hydraulische cilinder met voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- de afhandeling van en/of de inklaring van en/of de afhandelingskosten van en/of de inklaringskosten van de vrachtzending met de hydraulische cilinder met voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- de huur van een vrachtwagen (kenteken: [kenteken 1] ) waarmee de vrachtzending met de hydraulische cilinder met voornoemde hoeveelheid cocaïne van Schiphol zou worden opgehaald
en/of
heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) één of meer telefoongesprek(ken) gevoerd over en/of gecommuniceerd over
- de adressering (in Nederland) van de vrachtzending met de hydraulische cilinder met voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- de afhandeling van en/of de inklaring van en/of de afhandelingskosten van en/of de inklaringskosten van en/of het ophalen van de vrachtzending met de hydraulische cilinder met voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- de huur van voornoemde vrachtwagen (kenteken: [kenteken 1] ) waarmee de vrachtzending met de hydraulische cilinder met voornoemde hoeveelheid cocaïne van Schiphol zou worden opgehaald
en/of
heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) voornoemde vrachtwagen (kenteken: [kenteken 1] ) gehuurd
en/of
heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) de borg en de huur voor voornoemde vrachtwagen (kenteken: [kenteken 1] ) overgemaakt en/of betaald
en/of
heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) een oplegger (kenteken: [kenteken 2] ) aangeschaft, waarmee de vrachtzending met de hydraulische cilinder met voornoemde hoeveelheid cocaïne van Schiphol zou worden opgehaald
en/of
heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) zich met voornoemde vrachtwagen ( [kenteken 1] ) en voornoemde oplegger (kenteken: [kenteken 2] ) naar Schiphol begeven en zich (daar) gemeld (bij [expediteur 2] ) voor het ophalen van de vrachtzending met de hydraulische cilinder met voornoemde hoeveelheid cocaïne;
2.hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 21 oktober 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Rotterdam en/of te Zevenhuizen en/of te Zwammerdam en/of te Utrecht en/of te IJsselstein en/of te Zoetermeer en/of te Waddinxveen en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
3.hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 30 november 2015 2015, te [woonplaats verdachten 2 en 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer voorwerp(en) (te weten:
- een contant bedrag van 16.350 euro (125 biljetten van 100 euro en/of 77 biljetten van 50 euro) en/of
- één of meer (contant(e)) bedrag(en) (in totaal 28.350 euro, op verschillende tijdstippen gestort op de bankrekening met het nummer [rekeningnummer verdachte 2] ten name van [verdachte 2] )),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing van die/dat voorwerp(en) heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig uit enig(e) misdrijf/misdrijven was/waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Algemene bewijsoverweging
Inleiding
Op 1 augustus 2015 is op de luchthaven Schiphol een hydraulische cilinder in beslag genomen waarin 548 pakketten – met een nettogewicht van ongeveer 547 kilo – cocaïne waren verborgen. In het opsporingsonderzoek (CADOUX) dat volgde is een vijftal verdachten naar voren gekomen: [voormalige verdachte 4] , [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 5] (die hierna omwille van de leesbaarheid ook met hun achternaam zullen worden aangeduid). Gedurende dat onderzoek is in een loods in Zevenhuizen een zending van ongeveer 5.685 kilo hennep aangetroffen. De verdachten wordt verweten bij één of beide van deze feiten betrokken te zijn geweest. Bovendien wordt hen verweten dat zij deel uitmaakten van een criminele organisatie die als oogmerk had – samengevat – het plegen van Opiumwetdelicten. [voormalige verdachte 4] en [verdachte 5] zijn inmiddels onherroepelijk veroordeeld. [verdachte 2] wordt ervan beschuldigd medepleger te zijn van de invoer van genoemde cocaïne en van deelneming aan de criminele organisatie.
Onderlinge relaties
[verdachte 3] en [verdachte 2] zijn jeugdvrienden. [voormalige verdachte 4] was in de ten laste gelegde periode de zwager van [verdachte 2] . [verdachte 3] kent [verdachte 1] ongeveer 10 jaar. [verdachte 3] kende ook [verdachte 5] , die achter hem woonde. [verdachte 2] heeft verklaard [verdachte 1] niet te kennen, maar het hof acht die verklaring ongeloofwaardig. [verdachte 2] heeft bij [autoverhuurbedrijf] een Renault truck met kenteken [kenteken 1] (hierna: trekker, welke term door [verdachte 1] en [verdachte 2] is gebruikt) gehuurd en [verdachte 2] heeft bij [inklaarder] [verdachte 1] opgegeven als degene die de hydraulische cilinder kwam ophalen en noemde daarbij ook het kenteken van de door [verdachte 1] zelf gekochte oplegger met kenteken [kenteken 2] (hierna: oplegger). Bovendien zijn in de woning van [verdachte 2] (valse) facturen aangetroffen op naam van [verdachte 1] , terwijl niet aannemelijk is geworden dat die stukken, zonder dat [verdachte 2] daarvan wist, in zijn woning terecht zijn gekomen.
Telefoonnummers
Voor de beoordeling is van belang eerst vast te stellen van welke telefoonnummers de verdachten gebruik hebben gemaakt. Voor zover daartegen verweer is gevoerd, zal het hof dat in zijn overwegingen betrekken.
[voormalige verdachte 4]
Van der Weert maakte gebruik van de telefoonnummers 0638122266 (#2266) en 0681044054 (#4054).
[verdachte 2]
Bakker maakte gebruik van de telefoonnummers 0611073494 (#3494) , 0646697968 (#7968), 0646697970 (#7970) en 0615001779 (#1779).
Bij de doorzoeking van zijn woning is een stukje karton (simkaartverpakking) aangetroffen van nummer 0611073494 (#3494). Bakker heeft bovendien verklaard dat hij met ‘zijn eigen nummer’ AvaRent en Cargo Masters heeft gebeld in verband met de invoer van genoemde hydraulische cilinder met cocaïne. Beide bedrijven zijn gebeld met #3494.
Bij de doorzoeking in de woning van Bakker zijn twee Nokia 105-telefoons in beslag genomen met de telefoonnummers 0646697968 (#7968) en 0646697970 (#7970). Het hof gaat er daarom van uit dat Bakker de gebruiker was van deze nummers. De enkele stelling van Bakker dat hij niet weet of dit zijn telefoonnummers waren en dat er ook telefoons van zijn dochters in de woning lagen, is onvoldoende voor een andersluidende conclusie. Deze twee nummers zijn kennelijk afkomstig uit dezelfde reeks als het onder Visser aangetroffen telefoonnummer 0646697957 (#7957), aangezien enkel de twee laatste cijfers verschillen. Verder blijkt dat #7970 uitsluitend – behoudens enkele berichten van de provider – contact heeft gehad met het hieronder nog te bespreken nummer 0611073426 (#3426).
Het telefoonnummer 0615001779 (#1779) stond op naam van Bakker en hij heeft verklaard dat het zijn nummer was. En ook met dit nummer heeft hij contact gehad met Cargo Masters .
[verdachte 1]
Visser maakte gebruik van de telefoonnummers 061107999 (#7999), 0646697957 (#7957), 0610088981 (#8981) en 0611076052 (#6052).
Bij de aanhouding van Visser is een Nokia 105 aangetroffen met daarin het telefoonnummer 0611077999 ( #7999 ). Het hof gaat er daarom van uit dat Visser , ondanks zijn ontkenning, van dat nummer gebruik heeft gemaakt.
Bij de doorzoeking in de woning van Visser is een Nokia 105 aangetroffen met daarin #7957. Het hof gaat er daarom van uit dat Visser de gebruiker was van dit nummer. Visser heeft over dit nummer bij de politie geen verklaring afgelegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft Visser over dit nummer verklaard dat hij niet de enige was die in zijn woning aanwezig was en dat er ook wel eens visite kwam. Voor zover Visser daarmee aannemelijk heeft willen maken dat een ander die telefoon in zijn woning heeft achtergelaten, is hij daarin niet geslaagd.
Visser heeft verklaard dat hij de gebruiker was van het telefoonnummer 0610088981 (#8981).
Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of Visser de gebruiker was van het telefoonnummer 0611076052 (#6052). Visser heeft dat ontkend. Het hof stelt echter vast dat er veel overlap is in de zendmastgegevens tussen het door Visser gebruikte #8981 en #6052. Met #6052 vond alleen contact plaats met #6009; er is in de periode van 22 juni 2015 tot 1 augustus 2015 1737 keer contact geweest, waarvan 13 belcontacten. Er vonden 11 belcontacten plaats op 1 augustus 2015 nabij Schiphol op het moment dat Visser daar was om de hydraulische cilinder bij afhandelaar Menzies World Cargo Schiphol (hierna: Menzies ) op te halen. Verder heeft #6052 1393 keer een zendmast in Zwammerdam aangestraald nabij de woning van Visser . Ook blijkt uit de zendmastgegevens dat #6052 ‘meereisde’ met (ongeveer) de route die de trekker heeft afgelegd waarmee Visser naar Menzies is gereden. Deze feiten en omstandigheden, in samenhang beschouwd, leiden tot de conclusie dat Visser de gebruiker was van #6052. Het hof betrekt bij dat oordeel ook de nadere gegevens die ten aanzien van #6009 kunnen worden vastgesteld, zoals hieronder beschreven.
[verdachte 3]
Lancee maakte gebruik van de telefoonnummers 0629527650 (#7650), 0611076009 (#6009) en 0611073426 (#3426).
Lancee heeft verklaard dat hij gebruikmaakte van het telefoonnummer 0629527650 (#7650).
Daarnaast is de vraag of Lancee ook de gebruiker was van #6009. Een toestel met dat nummer is niet aangetroffen en Lancee heeft dat gebruik ontkend. Het hof komt echter tot een andere conclusie. Visser reed op 1 augustus 2015 naar Schiphol om de genoemde hydraulische cilinder bij Menzies af te halen. Deze cilinder is ingevoerd door een bedrijf dat op naam staat van Van der Weert en dat speciaal voor deze invoer is opgericht. Ten behoeve van het vervoer van de cilinder heeft Bakker – zoals hieronder nader beschreven – bij AvaRent de bovengenoemde trekker gehuurd. Bakker heeft naar AvaRent gebeld met #3494. Met dat nummer belde hij ook met Cargo Masters in verband met het transport van de cilinder. Bakker had met dat nummer verder overwegend (sms-)contact met #6009.
[verdachte 1] heeft de trekker opgehaald. Hij werd afgezet door een witte bestelbus, een Renault Master, met kenteken [kenteken 3] (hierna: bestelbus). Het kenteken staat ook – handgeschreven – op het verhuurcontract van de trekker. Deze bestelbus was in gebruik bij [verdachte 3] .
Bij Menzies had Visser , zoals hierboven beschreven, 11 keer belcontact met de gebruiker van #6009. Met dat nummer werd om 09:09 uur een sms-bericht gestuurd naar #3494. Verder blijkt dat #6009 tussen 11:26 uur en 12:23 uur en tussen 16:45 uur en 18:14 uur uitpeilde bij Schiphol. Rond deze tijdstippen is op de camerabeelden van Menzies een aantal keren een witte bestelbus zichtbaar die grote gelijkenis vertoont met de door Lancee gebruikte Renault Master.
Om 18:11 uur stuurde Bakker met #3494 een laatste sms-bericht naar #6009. Daarna hadden de telefoonnummers onderling geen contact meer.
Om 18:24 uur straalde #6009 een zendmast aan in Amstelveen, gelijktijdig met het door Visser gebruikte #6052. Beide toestellen hadden voor het laatst contact om 19:11 uur in IJsselstein , de woonplaats van Lancee . Visser is met de trekker in IJsselstein gestopt van 19:11 uur tot 19:36 uur waarna hij naar zijn woonplaats Zwammerdam is gereden.
Kort na het laatste contact van #6009 met #6052 werd om 19:23 uur het telefoonnummer ( #3426 ) ingeschakeld, dat ook uitpeilde in IJsselstein . De telefoon met dat nummer is op 23 september 2015 – zoals hieronder nader beschreven – in de door Lancee gebruikte Renault Master aangetroffen. Het eerste contact van #3426 was op 1 augustus 2015 om 19:25 uur met #7999 van Visser .
Ten slotte kan worden vastgesteld dat #6009, #6052 ( Visser ), #7999 ( Visser ) en #3494 ( Bakker ) vanwege de gelijke begincijfers ( 061107 ) uit dezelfde reeks komen.
Uit al het voorgaande, in samenhang beschouwd, leidt het hof af dat #6009 in gebruik was bij [verdachte 3] .
Ten slotte is de vraag of Lancee ook de gebruiker was van #3426. Op 23 september 2015 is in de bestelbus die door Lancee werd gebruikt en waarvan hij ook die dag de bestuurder was, een Nokia 105-telefoon aangetroffen. Zijn passagier was toen De Jong . Deze Nokia 105 met daarin een simkaart met #3426 lag duidelijk zichtbaar (zie de foto op pag. 31 van het persoonsdossier C4 betreffende Lancee ) in een open vakje links naast het stuur. In de vroege ochtend van 23 september 2015 stuurde de gebruiker van #3426 aan #7999 ( Visser ) een sms-bericht dat hij er rond half acht zou zijn. Visser antwoordde: “Ik ook”, waarna Visser om 07:18 uur aankwam bij de door hem gehuurde loods aan de Knibbelweg in Zevenhuizen. Daarna werd door de gebruiker van #3426 aan Visser doorgegeven: “Staat muurvast maat, sta voor de afslag”. Lancee heeft in hoger beroep verklaard dat hij op 23 september 2015 op weg naar de loods in de file heeft gestaan. Uiteindelijk arriveerden Lancee en De Jong om 08:00 uur bij de loods. Daarna is er niemand meer verschenen.
[verdachte 5] en [verdachte 3] hebben verklaard dat [verdachte 5] deze Nokia niet heeft gebruikt. Het is hiermee uiterst onwaarschijnlijk dat de gebruiker van #3426 iemand anders was dan [verdachte 3] . Daarbij betrekt het hof dat de gebruiker van #3426 in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 23 september 2015, zich in de nachtelijke uren overwegend ophield in de omgeving van Nieuwegein en het daaraan grenzende IJsselstein , de woonplaats van Lancee . Lancee heeft nog verklaard dat de bestelbus ook door anderen werd gebruikt, daarmee suggererend – zo begrijpt het hof – dat een ander die telefoon in de bestelbus heeft achtergelaten. Volgens de verklaring van Lancee in eerste aanleg werd de bestelbus ook gebruikt door Visser , Bakker , een buurjongen en Walter Midderham . Ten aanzien van Visser en Bakker is dat echter niet relevant, aangezien door #3426 juist is gecommuniceerd met #7999 van Visser en #7970 van Bakker . Dat de bestelbus ook werd gebruikt door ‘een buurjongen’ heeft Lancee – ook in hoger beroep – verder niet onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt dat die buurjongen de bedoelde Nokia in de bestelbus heeft achtergelaten. Datzelfde geldt voor het gestelde gebruik door Midderham . Verder heeft Lancee in hoger beroep verklaard dat ook De Jong zijn bestelbus gebruikte, maar dat is evenmin relevant omdat uit de hierboven genoemde verklaringen van Lancee en De Jong volgt dat de telefoon met #3426 niet in gebruik was bij De Jong . Dat de bestelbus voornamelijk door Lancee werd gebruikt, volgt ten slotte uit het feit dat hij in de bestelbus een vuurwapen bewaarde en achter de zonneklep aan de bestuurderszijde een bedrag van € 5.000,00 is aangetroffen waarvan Lancee heeft verklaard dat het van hem is. Genoemde feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat Lancee de gebruiker was van #3426.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van de invoer van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 onder A van de Opiumwet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de invoer van de cocaïne en van de subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de invoer van de cocaïne, noch op de voorbereidingshandelingen omdat hij geen wetenschap had van de inhoud van de zending. De verdachte is pas op 4 augustus 2015 op de hoogte geraakt van de aanwezigheid van cocaïne in de zending.
Oordeel van het hof
Aantreffen van de container op 1 augustus 2015
Op 1 augustus 2015 omstreeks 08:30 uur is door de douane op Schiphol een zending, voorzien van airwaybill 074-39904410, gecontroleerd die op 31 juli 2015 met vlucht MP8530 Nederland was binnengekomen (hierna: de zending). De zending betrof een hydraulische cilinder voor industriële doeleinden en had als afzender Plastics and Machinery, Main Reef Road 95 in Boksburg, Johannesburg en als ontvanger [onderneming voormalige verdachte 4] , [adres onderneming voormalige verdachte 4] . In de cilinder waren 548 pakketten cocaïne verborgen met een nettogewicht van ongeveer 547 kilo.
Onderzoek met behulp van de applicatie van Dun & Bradsheet naar het bedrijf Plastics and Machinery met het adres Main Reef Road 95 in Boksburg, Johannesburg heeft geen resultaten opgeleverd.
Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel is [onderneming voormalige verdachte 4] , [adres onderneming voormalige verdachte 4] , een eenmanszaak. De eigenaar is [voormalige verdachte 4] , het telefoonnummer [telefoonnummer N] en het e-mailadres [e-mailadres voormalige verdachte 4] . Als bedrijfsactiviteiten is opgegeven: groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren, im-en export van landbouwmachines en onderdelen.
Op de rekening van [onderneming voormalige verdachte 4] zijn geen overschrijvingen zichtbaar die in verband kunnen worden gebracht met de aankoop of (door)verkoop van de hydraulische cilinder.
Tijdlijn relevante gebeurtenissen vanaf 21 juli 2015
Op 21 juli 2015 heeft [verdachte 2] telefonisch geïnformeerd bij [transport- en opslagbedrijf] in Hoogvliet, een bedrijf dat zich bezighoudt met zeevracht en wekelijks vaart op Zuid-Afrika, of zij de zending konden inklaren.
[verdachte 2] heeft op 26 juli 2015 vanaf zijn eigen IP-adres contact gezocht met [inklaarder] over de inklaring van luchtvracht uit Zuid-Afrika, die in de loop van de week werd verwacht, en daarbij als contactgegevens zijn eigen telefoonnummer en het e-mailadres van [onderneming voormalige verdachte 4] opgegeven.
De volgende dag ontving [inklaarder] een stationsverklaring en een machtigingsovereenkomst op naam van [onderneming voormalige verdachte 4] . De stationsverklaring en de machtigingsovereenkomst waren ondertekend door [verdachte 2] . De verplichte bedrijfsstempel van [onderneming voormalige verdachte 4] op de stationsverklaring is op 30 juli 2015 geregeld door [verdachte 2] en bij de doorzoeking in zijn woning aangetroffen.
[verdachte 2] heeft op 27 juli 2015 met Zuid-Afrikaanse bedrijven gebeld om te checken wanneer de zending binnen zou komen.
Eind juli 2015 is [voormalige verdachte 4] vertrokken naar Disneyland Parijs.
Op 29 juli 2015 heeft [verdachte 2] op naam van [onderneming voormalige verdachte 4] de trekker bij [autoverhuurbedrijf] gehuurd voor de periode 30 juli 2015 tot en met 6 augustus 2015. Aan de huur ging een e-mailwisseling vooraf tussen [autoverhuurbedrijf] en [verdachte 2] , die gebruikmaakte van het e-mailadres van [onderneming voormalige verdachte 4] . [verdachte 2] heeft de huur/borg vanaf zijn eigen bankrekening naar [autoverhuurbedrijf] overgemaakt. Op de huurovereenkomst was onder ‘huurder/bestuurder 1’ [onderneming voormalige verdachte 4] vermeld met als adres [adres onderneming voormalige verdachte 4] . Voorts waren het telefoonnummer van [verdachte 2] en de geboortedatum van [verdachte 1] vermeld. Door deze laatste gegevens van [verdachte 2] en [verdachte 1] was een kruis gezet. Onder ‘bestuurder 2’ waren de gegevens van [verdachte 1] opgenomen.
Op 30 juli 2015 heeft [verdachte 1] de trekker bij [autoverhuurbedrijf] in Utrecht opgehaald. Hij is daarheen gebracht in voornoemde bestelbus. Deze auto was in gebruik bij [verdachte 3] . Diezelfde dag heeft [verdachte 1] voornoemde oplegger aangeschaft en het verschuldigde bedrag van € 6.352,50 met eigen geld contant betaald. De factuur, het tenaamstellingsverslag van de RDW en het kentekenbewijs van de oplegger zijn op 23 september 2015 aangetroffen in voornoemde bestelbus. De verhuurovereenkomst van de trekker zijn op 23 september 2015 aangetroffen in de Audi met kenteken [kenteken 4] (hierna: de Audi) van [verdachte 1] .
Uit e-mailberichten van 31 juli 2015 tussen E. ten Hoeve en [betrokkene 2] van [inklaarder] volgt dat [voormalige verdachte 4] de factuur van de inklaring nog moest betalen en dat het bedrag in twee delen zou worden overgemaakt: € 10.000,00 en de rest.
Rond 17:15 uur liet [verdachte 2] via het e-mailadres van [voormalige verdachte 4] van [onderneming voormalige verdachte 4] aan [betrokkene 2] van [inklaarder] weten dat de zending zou worden opgehaald door de chauffeur [verdachte 1] . Hij zou komen met een trekker Renault [kenteken 1] en een oplegger [kenteken 2] .
Diezelfde dag is van de bankrekening van [onderneming voormalige verdachte 4] een bedrag van € 10.000,00 overgemaakt naar [inklaarder] . Deze overmaking is gedaan vanuit Frankrijk met een ING-applicatie vanaf een mobiele telefoon, een iPhone 5c. Het mobiele telefoonnummer dat geregistreerd stond om TAN codes te ontvangen was [telefoonnummer O] . [voormalige verdachte 4] heeft verklaard dat hij dit telefoonnummer gebruikte en dat hij de iPhone 5c mee had naar Frankrijk. De iPhone 5c is op 23 september 2015 aangetroffen in de woning van [voormalige verdachte 4] , in de telefoon zat een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer O] .
Rond 17:42 uur appte de toenmalige partner van [verdachte 1] ( [betrokkene 3] ) met haar moeder (Mam) waarbij Mam aan [betrokkene 3] vroeg “Ennnn ben je al rijk?” waarop [betrokkene 3] antwoordde “Nog niet. Maar Martin die enthousiasteling zegt vanmiddag ineens nou als t zo door gaat hoef ik helemaal niet meer te gaan werken”. Op de vraag van Mam “Wattan” antwoordde [betrokkene 3] “Gewoon veel. Zit eraan te komen als t goed is”.
Op 1 augustus 2015 om 11:11 uur mailde [verdachte 2] via het e-mailadres van [onderneming voormalige verdachte 4] met [betrokkene 2] van [inklaarder] dat de chauffeur onderweg was. Rond 11:37 uur meldde [verdachte 1] zich bij de balie van afhandelaar [expediteur 2] (hierna: [expediteur 2] ). Hij wachtte de komst van de man met de ACN-pas, zonder wie hij niet bevoegd was de lading uit te slaan, niet af en deed al het voorwerk om de lading uit te boeken. Omdat dit niet was toegestaan, moest de lading worden terug geboekt en alsnog via de ACN-pas worden uitgeslagen. Rond 18:11 uur verliet [verdachte 1] onverrichterzake het terrein van [expediteur 2] . De zending was inmiddels door het CargoHarc-team in beslag genomen.
Op 3 augustus 2015 is, op dezelfde wijze als op 31 juli 2015, het tweede bedrag van de rekening van [onderneming voormalige verdachte 4] naar [inklaarder] overgemaakt.
Op 4 augustus 2015 verstuurde [verdachte 2] rond 09:27 uur met zijn eigen telefoon een sms-bericht naar [betrokkene 2] van [inklaarder] met de mededeling dat [betrokkene 2] hem het nummer van de FIOD zou sturen. Vervolgens stuurde [betrokkene 2] aan [verdachte 2] een telefoonnummer en de naam [FIOD-ambtenaar] , afdeling FIOD. Diezelfde dag nam [verdachte 2] om 13:31 uur contact op met [FIOD-ambtenaar] van de FIOD werkzaam bij het CargoHarc-team met de mededeling dat hij had gehoord dat zijn zending in beslag was genomen omdat er verdovende middelen in zouden zijn aangetroffen. [verdachte 2] deed zich daarbij voor als [voormalige verdachte 4] . Rond 13:25 uur arriveerde [voormalige verdachte 4] vanuit Parijs in Nederland.
Op 5 augustus 2015 nam [voormalige verdachte 4] met telefoonnummer [telefoonnummer O] contact op met het CargoHarc-team met de mededeling dat hij weer over zijn eigen telefoon beschikte en op nummer [telefoonnummer O] te bereiken was. Om 19:38 uur appte de toenmalige partner van [verdachte 1] ( [betrokkene 3] ) met haar broer Vince “Zodra er geld is krijg je die schoenen hoor. Ik had gedacht dat t maandag wel zou komen. Douane enzo zeg maar. Dus ik ben al blij dat ie nog niet van z’n nest gelicht is hier”.
In de periode 8 augustus 2015 tot en met 12 augustus 2015 stuurde Lancee met #3426 sms-berichten aan #7970 van Bakker . Lancee vroeg aan Bakker op 8 augustus 2015 ‘of hij nog wat had gehoord verder of dat alles rustig was’. Lancee stuurde op 12 augustus 2015 een aantal sms-berichten met de tekst: “Wat denk jij zelf. Is het allemaal gepakt of heb je twijfels”, “Ok vreemd dat er nog niemand is opgepakt toch” en “Afwachten maat het is niet anders”. Op die datum was nog geen van de verdachten aangehouden.
[voormalige verdachte 4] is in eerste aanleg in deze zaak onherroepelijk veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van de cocaïne. Het hof begrijpt zijn in hoger beroep als getuige afgelegde verklaring aldus dat [onderneming voormalige verdachte 4] uitsluitend is opgericht als dekmantel voor de smokkel van illegale goederen.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat [voormalige verdachte 4] en [verdachte 1] , meer in het bijzonder vanwege de app-berichten van zijn toenmalige partner, wisten dat in de hydraulische cilinder cocaïne verborgen zat. De vraag is of [verdachte 2] die wetenschap ook had. [verdachte 2] heeft dat ontkend en gesteld dat hij enkel door [voormalige verdachte 4] is gevraagd om de inklaring van een zending te verzorgen, omdat [voormalige verdachte 4] op vakantie naar Frankrijk ging. Die verklaring vindt het hof echter niet geloofwaardig. Om te beginnen was [verdachte 2] al vanaf 21 juli 2015 actief bezig met de inklaring, terwijl [voormalige verdachte 4] pas eind juli 2015 naar Frankrijk is vertrokken. [verdachte 2] en [voormalige verdachte 4] waren bovendien zwagers en kenden elkaar goed. Het is op zichzelf al niet erg waarschijnlijk dat [voormalige verdachte 4] zijn zwager onwetend zou betrekken bij een illegale invoer van dergelijke omvang, aangezien die invoer uiteraard een enorm strafrechtelijk risico met zich mee bracht. En dat risico was er nog meer voor [voormalige verdachte 4] en andere betrokkenen, omdat de verboden inhoud van de cilinder – naar moet worden aangenomen – miljoenen euro’s waard was. Het is in zo’n geval uiterst onwaarschijnlijk dat de formaliteiten om de cilinder ongehinderd langs de douane te loodsen, zouden worden overgelaten aan iemand die van deze waarde totaal onwetend was. Bekend moet worden verondersteld dat de invoer in Nederland van een zending van ongeveer 547 kilogram cocaïne een goede planning en organisatie vergt, zowel aan de zijde van de verzender als aan de zijde van de ontvanger. Gelet op deze enorme hoeveelheid cocaïne, zal er voor de betrokkenen alles aan gelegen zijn geweest deze niet uit het oog te verliezen en er de beschikkingsmacht over te houden. Daarbij past niet dat enige onzekerheid bestond over de persoon die zich over het regelen van het inklaren van de zending en het organiseren van het transport ontfermde en evenmin dat die persoon geen weet had van de kostbare inhoud ervan.
Bij dat oordeelt betrekt het hof dat [verdachte 2] ervan op de hoogte was dat een hydraulische cilinder voor de scheepsbouw werd ingevoerd, zoals hij op 4 augustus 2015 aan het CargoHarc-team heeft gemeld. Het invoeren van een dergelijke cilinder paste niet bij de – zogenaamde – bedrijfsactiviteiten van [voormalige verdachte 4] , te weten: groothandel in landbouwmachines, tractoren en werktuigen, en dat moet voor de verdachte ook duidelijk zijn geweest aangezien de papieren van inschrijving van [onderneming voormalige verdachte 4] bij de Kamer van Koophandel in zijn woning zijn aangetroffen. In dat verband heeft bovendien te gelden hetgeen het hof met betrekking tot het handelen van [verdachte 2] in het kader van de criminele organisatie overweegt. Ook [verdachte 2] had een bedrijf op naam, waarvan dubieuze zendingen uit Nigeria zijn ingevoerd. En hij heeft [voormalige verdachte 4] geholpen bij de voorgenomen uitvoer van een shredder naar Zuid-Afrika, terwijl is vastgesteld dat deze shredder was geprepareerd om – naar moet worden aangenomen – verdovende middelen te vervoeren.
Bij dit alles geldt ten slotte nog hetgeen – zoals hierboven beschreven – [verdachte 3] aan [verdachte 2] berichtte in de periode vanaf 8 augustus, kort na de inbeslagneming van de cocaïne. Het hof gaat er, gelet op de samenhang met de overige feiten en omstandigheden, van uit dat deze berichten betrekking hebben op de in beslag genomen cocaïne. Door of namens [verdachte 2] is ook niet bepleit dat deze berichten op iets anders betrekking hadden, maar enkel dat [verdachte 2] niet de gebruiker was van [telefoonnummer E]. Dat verweer is echter hiervoor reeds verworpen.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene wordt het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde verworpen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 kan worden bewezen om de redenen die de rechtbank in haar vonnis heeft uiteengezet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, omdat – samengevat – geen sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en subsidiair, [verdachte 2] geen wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie en meer subsidiair, vrijgesproken moet worden van een deel van de ten laste gelegde periode.
Oordeel van het hof
Het is vaste jurisprudentie dat voor een bewezenverklaring van een criminele organisatie is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat een deelnemer aan de criminele organisatie moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uit maakten van dat samenwerkingsverband. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Om als deelnemer te kunnen worden aangemerkt moet de verdachte hebben geweten dat de organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, in dit geval uit de Opiumwet. Niet is vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht, maar wel moet hij een aandeel hebben gehad of ondersteuning hebben geboden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Het bewijs van het oogmerk van de organisatie kan mede blijken uit de door de organisatie gepleegde misdrijven. Dat oogmerk moet, gelet op de vereiste duurzaamheid van het samenwerkingsverband, bovendien gericht zijn geweest op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
Onderlinge relaties
Hierboven is reeds beschreven welke verdachten elkaar kenden. Daarnaast zijn andere verbanden te leggen. Uit het voorgaande volgt immers ook dat Lancee , Bakker en Visser vier (prepaid-) telefoonnummers gebruikten uit dezelfde serie, beginnend met ‘ 06-1107 ’. Bakker en Visser gebruikten daarnaast nog drie andere (prepaid-)telefoonnummers uit dezelfde serie, beginnend met ‘ 06-466979 ’. Dit wijst er erop dat de nummers gelijktijdig zijn gekocht. Dat sprake is van toeval kan als een louter theoretische mogelijkheid terzijde geschoven worden, gelet op hetgeen ten aanzien van het gebruik van deze nummers bij de gepleegde strafbare feiten reeds is vastgesteld. Daarbij valt verder op dat Visser #6052 alleen gebruikte voor contact met #6009 van Lancee . En Bakker gebruikte #7970 alleen voor contact met #3426 van Lancee . Met dat laatste nummer heeft Lancee slechts met een beperkt aantal telefoonnummers contact gehad of gezocht. Het gaat om acht telefoonnummers, waarvan één in Thailand en één in Zuid-Afrika. Drie van deze nummers komen ook uit de serie ‘ 06-1107 ’ (en één daarvan was van Visser ). En twee van deze nummers komen ook uit de serie ‘ 06-466979 ’ (en één daarvan was van Bakker ). Het nummer 0611076043 was blijkens de contactenlijst in gebruik bij een persoon die door Lancee werd aangeduid met ‘Q’. Het hof komt op dit contact hieronder nog terug. Het gebruik van prepaid-telefoonnummers die gelijktijdig zijn aangeschaft, terwijl het telefoonverkeer beperkt is gebleven tot één-op-één-communicatie, dan wel met een zeer beperkt aantal nummers, wijst erop dat de telefoons bestemd waren voor de communicatie met een select aantal personen.
Strafbare feiten
Ten aanzien van feit 1 is reeds overwogen dat Van der Weert , Bakker en Visser een partij van ongeveer 547 kilo cocaïne hebben ingevoerd vanuit Zuid-Afrika. De cocaïne zat – zoals hierboven reeds kort beschreven – verstopt in een hydraulische cilinder die door het bedrijf Van der Weert Import en Export was geïmporteerd. De cilinder zat in een container die door Visser op 1 augustus 2015 bij Menzies op Schiphol zou worden opgehaald. Visser maakte gebruik van een door Bakker bij AvaRent gehuurde trekker en een door hemzelf op 30 juli 2015 bij CRM gekochte, en contant betaalde, oplegger. Bakker heeft de borg voor de trekker van zijn eigen rekening betaald. De verhuurovereenkomst van de trekker is aangetroffen in de Audi van Visser . Daarnaast heeft Bakker contact gehad met de inklaarder Cargo Masters over de invoer van de cilinder. Hij gebruikte daarbij een e-mailadres van Van der Weert Import en Export en liet de verplichte bedrijfsstempel van Van der Weert Import en Export maken, die ook bij hem thuis is aangetroffen. Toen Visser de door Bakker gehuurde trekker ophaalde, werd hij afgezet door Lancee met de door hem gebruikte bestelbus. Toen Visser met deze trekker op 1 augustus 2015 naar Menzies reed, peilde het nummer van Lancee , zoals hierboven beschreven, uit in de nabijheid van Schiphol. Uiteindelijk is Visser zonder de cilinder vertrokken, omdat deze in beslag was genomen. Bakker nam in verband daarmee contact op met het CargoHarc-team en deed zich voor als Van der Weert . Lancee stuurde op 12 augustus 2015 met #3426 een aantal sms-berichten aan #7970 van Bakker met de tekst: “Wat denk jij zelf. Is het allemaal gepakt of heb je twijfels”, “Ok vreemd dat er nog niemand is opgepakt toch” en “Afwachten maat het is niet anders”. Op die datum was nog geen van de verdachten aangehouden. Het hof gaat er, gelet op de samenhang met de overige feiten en omstandigheden, van uit dat deze berichten betrekking hebben op de in beslag genomen cocaïne. Door of namens de verdachte is ook niet bepleit dat deze berichten op iets anders betrekking hebben, maar enkel dat Bakker niet de gebruiker was van #7970. Dat verweer is echter hiervoor reeds verworpen. Kennelijk had behalve Bakker , ook Lancee wetenschap van de ingevoerde cocaïne en heeft hij in verband daarmee Visser afgezet bij het ophalen van de trekker.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [verdachte 3] tezamen en in vereniging met [verdachte 1] een grote partij hennep heeft ingevoerd vanuit Ghana. Deze hennep zat verstopt in een zeecontainer die was ingevoerd door [onderneming verdachte 1] , het bedrijf van [verdachte 1] . [verdachte 1] heef bij [autoverhuurbedrijf] een trekker gehuurd en is bij het ophalen ervan afgezet door [verdachte 3] met de door hem gebruikte bestelbus. In die bestelbus werden, behalve een vuurwapen van [verdachte 3] , schriftelijke bescheiden op naam van [verdachte 1] aangetroffen. Het betrof onder meer een factuur van 20 augustus 2015 van exporteur [exportbedrijf] voor een zending keramiek en een factuur en kentekenbewijs op naam van [verdachte 1] van een door [verdachte 1] gekochte oplegger met kenteken [kenteken 2] bij [vrachtwagendealer] ( [vrachtwagendealer] ). De factuur van [exportbedrijf] vertoont, zoals hierboven al overwogen, zeer sterke gelijkenis met de (valse) facturen op naam van [verdachte 1] die bij [verdachte 2] thuis zijn aangetroffen. Dat [verdachte 1] – zoals [verdachte 3] heeft verklaard – deze schriftelijke bescheiden per ongeluk, en zonder dat [verdachte 3] daarvan wist, in de bestelbus heeft achtergelaten, is niet aannemelijk geworden. Dat [verdachte 2] – zoals door hem is aangevoerd – eveneens door [verdachte 1] in de bestelbus achtergelaten schriftelijke bescheiden per ongeluk mee naar huis heeft genomen, nadat hij de bestelbus van [verdachte 3] had gebruikt, is evenmin aannemelijk geworden. Datzelfde geldt voor de door raadsman geopperde mogelijkheid dat [verdachte 3] de papieren bij [verdachte 2] thuis heeft achtergelaten. De onder [verdachte 3] en [verdachte 2] aangetroffen schriftelijke bescheiden van [verdachte 1] duiden op wetenschap van of betrokkenheid bij de activiteiten van [verdachte 1] . Bij die conclusie betrekt het hof uiteraard hetgeen overigens ten aanzien van [verdachte 3] en [verdachte 2] kan worden vastgesteld.
Bedrijven
De bedrijven van [verdachte 1] en [voormalige verdachte 4] betreffen eenmanszaken die in 2014 zijn opgericht. Ook [verdachte 2] had sinds 2005 een eenmanszaak die – na enkele naamswijzigingen – in 2014 de naam droeg: [onderneming verdachte 2] . Uit financieel onderzoek is gebleken dat deze drie bedrijven nauwelijks omzet hadden. Niettemin blijkt uit de bewijsmiddelen ook dat in de periode van 21 juli 2014 tot en met 21 september 2015 op naam van deze bedrijven, met inbegrip van de hiervoor vermelde invoer van cocaïne in een hydraulische cilinder en de invoer van de hennep in en tussen siervoorwerpen van aardewerk, dertien keer producten zijn ingevoerd en tweemaal producten zijn uitgevoerd.
De rechtbank heeft deze transacties, onder de nummers 1 tot en met 15 uitvoerig beschreven op pagina 9 tot en met 18 van het vonnis (betreffende [verdachte 2] ). Het hof neemt die overwegingen over, inclusief de inleidende overweging op pagina 7 en 8 en inclusief de door de rechtbank in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, met dien verstande dat het hof de zin: “Aannemelijk is dat [verdachte 3] […] aangetroffen.”, in de laatste alinea van pagina 16 schrapt.
Samengevat blijkt dat alleen goederen zijn geïmporteerd uit, en twee keer geëxporteerd naar landen in Afrika en dat daarbij gebruik is gemaakt van valse douaneaangiften aangezien de daarop vermelde bedrijven (leveranciers en afnemers) niet blijken te bestaan, dan wel niet handelden in de goederen die zouden zijn afgenomen. Op de zakelijke bankrekeningen van [verdachte 1] , [voormalige verdachte 4] en [verdachte 2] zijn dan ook geen transacties terug te vinden die verband houden met deze aan- of verkopen. Van afnemers in Nederland is ook anderszins niet gebleken.
Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat deze transporten geen verband hielden met legale economische activiteiten. In het licht van de vastgestelde invoer van cocaïne en hennep kunnen ook de overige transporten niet anders worden begrepen dan in de context van de internationale handel in verdovende middelen. Daaraan doet niet af dat sommige van deze transporten door de douane zijn gecontroleerd en kennelijk geen verdovende middelen zijn aangetroffen. Het is goed mogelijk dat in die gevallen sprake is geweest van proefzendingen, mede gelet op de verklaring van [voormalige verdachte 4] inzake de ingevoerde cocaïne dat eerder proefzendingen zijn geweest. Bovendien kan worden gewezen op de voorgenomen uitvoer van een shredder op 4 augustus 2015 door [onderneming voormalige verdachte 4] (nummer 12 in het vonnis). De tabaks- en precursorenspeurhond sloeg aan bij een hoek van de kist met daarin de shredder. Bij nader onderzoek bleek het apparaat – naar het hof begrijpt – feitelijk onbruikbaar (geen merk, serienummer of typenummer aangebracht, de elektromotor stond zonder bescherming op de houten pallet – die tevens diende als bodemplaat van de machine – geschroefd, er was geen stroomvoorziening naar de schakelkast, er was geen enkele bekabeling tussen de elektromotor en de schakelkast) en geprepareerd voor kennelijk het vervoer van verdovende middelen.
Behalve Van der Weert met zijn bedrijf was ook Bakker bij deze voorgenomen zending van de shredder betrokken. Dat blijkt niet alleen uit de handtekening op het FENEX-formulier, die grote gelijkenis vertoont met die van Bakker , maar ook uit het feit dat een medewerker van expediteur Van Doorn Export Packing (hierna: Van Doorn ) op 21 juli 2015 een gesprek had (van 513 seconden) met de gebruiker van #1779. Dat was Bakker . En ten slotte blijkt ook Lancee daarbij betrokken te zijn geweest, gelet op het volgende. Op 4 augustus 2015 stuurde Van Doorn een e-mailbericht aan Van der Weert Import en Export met daarin een ‘booking confirmation and sailing schedule’ voor de zending van de shredder naar Zuid-Afrika, via Rotterdam, met het schip MSC ABIDJA dan wel MSC ALTAMIRA op 14 augustus 2015 dan wel 21 augustus 2015. Op 7 augustus 2015 stuurde Van Doorn een e-mailbericht dat de zending is doorgerold naar de volgende afvaart (het hof begrijpt: die van 14 augustus). Op 7 augustus 2015 stuurde ‘ Michel van der Weert ’ het navolgende bericht: “Hoi, Sorry was niet thuis. Ik regel het dit weekend ”. Op 11 augustus 2015 stuurde Van der Weert – zo concludeert het hof – in verband hiermee een sms-bericht aan Bakker met de tekst: “Homo vergeet die zending die terug moet niet ze willen voor 12 augustus de papieren”. En op 12 augustus 2015: “Vroeg tie om anders hangen we gelijk al deze week spreekt hij fiod en de marsschauche die harry werkt voor beide”. Bakker moest kennelijk het papierwerk verzorgen ten behoeve van het transport. Die taak had Bakker ook al op zich genomen bij de invoer van de cocaïne. En het was ten slotte Lancee die bij Bakker een aantal keren navroeg, in de sms-berichten die hij vanaf 10 augustus 2015 stuurde, of “dat ding van M de 14e nog weg [is] gegaan”. En hij drong er bij Bakker een aantal keren op aan één en ander na te vragen. De verklaring van Lancee dat hij Van der Weert niet kent, acht het hof overigens ook hierom niet geloofwaardig.
Criminele organisatie
Uit de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden blijkt van een selecte groep personen die door het voorwenden van legale handelsactiviteiten zich gedurende langere tijd bezighield met de invoer van verdovende middelen, al dan niet in wisselende samenstelling, waarbij sprake was van een zekere taakverdeling. [voormalige verdachte 4] liet de – belangrijke – administratieve afhandeling van de door hem ingevoerde hydraulische cilinder en uit te voeren shredder voornamelijk over aan [verdachte 2] , die zich daarbij zelfs voordeed als [voormalige verdachte 4] . [verdachte 1] heeft zijn bedrijf in elk geval één keer gebruikt voor een geslaagde invoer van verdovende middelen en huurde daarvoor ook een loods. Zijn uitvoerende taak betrof daarnaast vooral het vervoer van de zeecontainers met verdovende middelen. Hij was degene die de daarvoor gehuurde trekker moest besturen. In het geval van de ingevoerde cocaïne is het weer [verdachte 2] geweest die deze trekker heeft gehuurd terwijl [verdachte 1] de oplegger kocht. Van het georganiseerde verband tussen de verschillende transporten blijkt daarnaast uit de overeenkomsten die in de – door het hof overgenomen – motivering van de rechtbank zijn genoemd, en ook uit het feit dat zowel [verdachte 2] (een partij onverkochte houtskool) als [verdachte 1] (een partij onverkocht aardewerk) door hen ingevoerde goederen liet bezorgen op exact dezelfde locatie, te weten een parkeerplaats in Oudewater.
Voor het onderlinge contact werd gebruikgemaakt van speciaal aangeschafte telefoonnummers, waarbij opvalt dat zowel [verdachte 1] als [verdachte 2] één-op-één-contact onderhield met [verdachte 3] . [verdachte 2] onderhield telefonisch contact met [voormalige verdachte 4] en [verdachte 3] met in elk geval één iemand buiten de hier besproken groep van personen, te weten de hierboven genoemde ‘Q’. Aan deze ‘Q’ moest kennelijk worden verteld wat het – door [verdachte 1] – huren van een ‘containerchassis’ kostte. Ook hieruit blijkt dat [verdachte 3] een grotere rol heeft gehad dan het enkel uitladen van de hennep of het afzetten van [verdachte 1] bij [autoverhuurbedrijf] . Uit de sms-communicatie met [verdachte 1] ten tijde van de invoer van de hennep komt duidelijk naar voren dat [verdachte 3] een sturende rol had. Hij gaf [verdachte 1] immers de opdracht tot het huren van een trekker en een afvalcontainer. Het verschil in positie blijkt ook uit het feit dat toen [verdachte 1] moest betalen voor de huur van een containerchassis, hij [verdachte 3] vroeg naar de ‘iban en bc code’ van zijn eigen bankrekening.
Conclusie
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat [verdachte 2] heeft deelgenomen aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat het oogmerk had op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, artikel 10a en/of artikel 11 van de Opiumwet. De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat, dat kan worden bewezen dat [verdachte 2] het bedrag van € 16.350,00, dat onder het matras van het bed in de woning is aangetroffen en het bedrag van € 28.350,00 dat hij aan contanten op zijn rekening heeft gestort, heeft witgewassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het geldbedrag van € 28.350,00, samengevat, betoogd dat de contant gestorte bedragen op de rekening van [verdachte 2] afkomstig zijn uit eerder door hem gespaard geld dat hij door de jaren heen contant heeft opgenomen. Er is geen sprake van geld dat uit misdrijf afkomstig is zodat [verdachte 2] moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het bedrag van € 16.350,00 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld, samengevat, dat het onder het matras aangetroffen geldbedrag niet van [verdachte 2] is, maar toebehoort aan zijn partner, mevrouw Kotkowska. Dit geld is voor een gedeelte door haar gespaard en voor het overige afkomstig uit een erfenis die zij in Polen heeft ontvangen. Dit geld is dan ook niet van misdrijf afkomstig, wat tot vrijspraak dient te leiden. Indien het hof meent dat de verklaring van de verdachte over het voorhanden hebben en de herkomst van het geldbedrag onvoldoende concreet en verifieerbaar is, heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan een viertal getuigen te horen die over de herkomst van het bedrag kunnen verklaren.
Oordeel van het hof
Stortingen voor het bedrag van € 23.350,00
De Rabo Direct Rekening met nummer [rekeningnummer verdachte 2] betreft een rekening ten name van [verdachte 2]1.. In de periode van 18 juli 2014 tot en met 11 september 2015 werd door middel van 7 contante stortingen in totaal € 23.350,00 op deze rekening gestort. Meerdere keren vonden direct voorafgaand aan of volgend op de contante stortingen overboekingen plaats van (ongeveer) gelijke bedragen. Zo werden op 29 en 30 januari 2015 respectievelijk contante stortingen van € 5.000,00 en € 6.000,00 gedaan, waarna op 30 januari 2015 een bedrag van € 9.956,44 werd overgemaakt naar MSC (rekeningnummer [rekeningnummer MSC] ) met daarbij de vermelding ‘Spoedopdracht Totaalbetaling BL nrs MSCUJH315168 MSCUJH315119 van Antwerpen Import en Export’ en op 29 juli 2015 werd een bedrag van € 2.000,00 overgeboekt naar [autoverhuurbedrijf] met als omschrijving ‘Borg trekker voor [onderneming voormalige verdachte 4] ’, waarna op 31 juli 2015 een contante storting op de rekening plaatsvond van eveneens € 2.000,00.2.
Uit de omstandigheid dat [verdachte 2] in de periode dat deze geldstoringen werden gedaan – zoals hiervoor onder feit 1 en 2 overwogen – heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven en medio 2015 als medepleger betrokken was bij de invoer van een zeer grote hoeveelheid cocaïne, met een aanzienlijke waarde en gelet op de omstandigheid – zoals hiervoor beschreven – dat contante stortingen meerdere keren direct werden voorafgegaan of gevolgd door een overboeking van een (ongeveer) gelijk bedrag, ontstaat het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is.
[verdachte 2] heeft verklaard dat deze stortingen afkomstig zijn van gespaard geld dat hij door de jaren heen contant heeft opgenomen en op een later moment contant op zijn rekening heeft gestort.
Met deze verklaring heeft hij geen min of meer verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van dit geld. Daarnaast acht het hof het niet geloofwaardig dat de verdachte gedurende jaren contante bedragen heeft opgenomen van de bank, deze thuis heeft bewaard om deze bedragen vervolgens op een later moment, te weten in de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 november 2015 (weer) op zijn eigen rekening te storten. Het hof concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof stelt op grond van het voorstaande vast dat voornoemde stortingen voor het totaal bedrag van € 23.350,00 door [verdachte 2] zijn verworven en/of hij deze bedragen voorhanden heeft gehad.
Geldbedrag van € 16.350,00
Op 23 september 2015 werd tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte in de slaapkamer een contant geldbedrag aangetroffen van in totaal € 16.350,00 bestaande uit 125 biljetten van € 100,00 (€ 12.500,00) en 77 biljetten van € 50,00 (€ 3.850,00). De verdachte heeft verklaard dat dit geld van zijn partner is en afkomstig is uit sparen en een ontvangen erfenis. Over deze erfenis heeft zowel de partner van de verdachte als haar zus een verklaring afgelegd inhoudende – samengevat – dat de partner van de verdachte in 2008 een erfenis heeft gekregen onder meer bestaande uit percelen grond. Een van de percelen grond is verkocht, het andere, zo begrijpt het hof, heeft zij aan haar zus overgedragen, die haar hiervoor heeft uitgekocht. De hiermee contant gegenereerde geldbedragen heeft zij in haar woning bewaard.
Gelet op het aantreffen van een grote hoeveelheid contant geld en de context van de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne, is er een vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft een verklaring afgelegd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Er heeft nader onderzoek plaatsgevonden door het horen van getuigen over de erfenis. Uit die verklaringen volgt dat niet kan worden gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof zal [verdachte 2] dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde witwashandeling voor zover deze ziet op het ten laste gelegde bedrag van € 16.350,00.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het hof verzocht om, in het geval het hof, de verklaring van de verdachte over het voorhanden hebben en de herkomst van het geldbedrag onvoldoende concreet en verifieerbaar zou achten, [betrokkenen 5 tot en met 8] als getuigen te horen. Nu de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan, niet is vervuld, behoeft het verder geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 1 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 547 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 september 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
3.
hij in de periode van 1 juli 2014 tot en met 11 september 2015, te [woonplaats verdachten 2 en 3] , in elk geval in Nederland, voorwerpen, te weten:
- contante bedragen in totaal 23.350 euro, op verschillende tijdstippen gestort op de bankrekening met het nummer [rekeningnummer verdachte 2] ten name van [verdachte 2] ,
heeft verworven en/of voorhanden gehad,
terwijl hij telkens wist dat die voorwerpen (mede) afkomstig uit enig misdrijf waren.
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de voetnoten in en bijlage bij dit arrest en in de voetnoten3.in het vonnis van de rechtbank waarnaar het hof – hierboven – heeft verwezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Het hof heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat het onder 3 ten laste gelegde geldbedrag van € 23.350,00 – het totaalbedrag dat [verdachte 2] in contante bedragen op zijn rekening heeft gestort – onmiddellijk afkomstig is uit een misdrijf. Bewezen is verklaard dat de verdachte dit geldbedrag heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van dit geldbedrag geldt – zoals hiervoor overwogen – dat [verdachte 2] in de periode van deze stortingen heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven. Het hof leidt hieruit af dat deze contant gestorte bedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en dat hij deze geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
Het hof heeft ten aanzien van deze contant gestorte geldbedragen niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze bedragen. Dit betekent dat het bewezen verklaarde witwassen van dit geldbedrag (te weten het totaalbedrag van € 23.350,00) niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Kwalificatie van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 68 maanden, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft bepleit, samengevat, dat bij het bepalen van de strafmaat rekening zal worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, zoals zijn werkzaamheden als ZZP-er en de gevolgen die een (langdurige) detentie voor zijn twee dochters, in het bijzonder de nog thuiswonende jongste dochter, zal hebben. Voorts dient ten gunste van de verdachte rekening te worden gehouden met het ontbreken van recente veroordelingen op zijn strafblad en de negatieve gevolgen van de Wet Straffen en Beschermen, voor zover deze wet ziet op de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). De verdediging heeft verzocht een vrijheidsbenemende straf van maximaal 4 jaren op te leggen, waarvan 2 jaren voorwaardelijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 547 kilo cocaïne. Daarnaast heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie, die ten doel had het plegen van misdrijven, zoals strafbaar gesteld bij de Opiumwet, waaronder de genoemde invoer van cocaïne.
De door de verdachte en zijn mededaders ingevoerde 547 kilo cocaïne is een dusdanig grote hoeveelheid dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. De verdachte heeft zich door zijn handelingen met de medeverdachten welbewust begeven op het terrein van de grootschalige, internationale, handel in verdovende middelen en daarmee bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit van de handel in harddrugs en alle daarmee samenhangende andere ernstige vormen van criminaliteit, variërend van witwassen tot en met (zeer) ernstige vormen van geweldscriminaliteit. De verdachte heeft zich kennelijk niet om deze gevolgen van cocaïnehandel bekommerd, noch om de gevolgen voor de levens van een groot aantal harddrugsgebruikers. De verdachte was kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin.
Verder heeft de verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetdelicten. Via de eenmansbedrijven van de verdachte en zijn mededaders werden goederen in Nederland ingevoerd, zonder dat deze werden verhandeld in het legale handelsverkeer. In elk geval heeft te gelden dat de criminele organisatie verantwoordelijk is voor de invoer van ongeveer 5.685 kilo hennep en ongeveer 547 kilo cocaïne. De verdachte heeft zich onder andere actief beziggehouden met het organiseren van de inklaring van de zending cocaïne en de huur van de trekker om de cocaïne vanaf Schiphol te vervoeren. Aldus fungeerde de verdachte als een belangrijke schakel in het geheel.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 3 juni 2021 blijkt dat hij eerder ter zake van strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen, maar dit is al lang geleden. Het hof zal hiermee niet in strafverzwarende zin rekening houden. Voor de stelling van de verdediging dat het ontbreken van recente justitiële documentatie zou moeten leiden tot een strafmatiging, ziet het hof geen aanleiding. De verdediging miskent hiermee dat het ontbreken van contacten met politie en justitie de norm is. Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee dat hij door zijn proceshouding ervan heeft blijk gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te (willen) zien.
Het hof ziet ook geen aanleiding om in de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten – waarbij het hof juist bij feiten als in deze zaak aan het strafdoel van de generale preventie veel betekenis toekent – kan slechts worden volstaan met een langdurige en geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden. Daarom kan niet worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde en de door de raadsman bepleite sanctie. In de door de raadsman genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding de straf te matigen. Evenmin ziet het hof aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Daarvoor zijn de feiten te ernstig. De verdachte had bovendien zelf moeten beseffen welke gevolgen zijn handelen voor hem zou kunnen krijgen.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn zowel in eerste als in tweede aanleg, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het betreft hierbij – zeker in hoger beroep - een forse overschrijding van meer dan 12 maanden. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ziet het hof in deze overschrijding aanleiding de op te leggen gevangenisstraf te matigen met de maximale termijn van zes maanden, zodat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren en 6 maanden zal worden opgelegd.
Voorlopige hechtenis
Het gerechtshof heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van 1 mei 2019 tot het moment van de inhoudelijke behandeling. Op de zitting van 9 februari 2020 heeft het hof beslist dat de schorsing van de voorlopige hechtenis doorloopt tot het moment waarop het hof uitspraak doet in de onderhavige strafzaak. De raadsman heeft primair verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen vanwege het ontbreken van gronden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de schorsing doorloopt tot het moment waarop het arrest onherroepelijk wordt. De advocaat-generaal heeft zich bij repliek op het standpunt gesteld dat voor opheffing van de voorlopige hechtenis geen termen aanwezig zijn. Tegen het subsidiair verzochte verzet de advocaat-generaal zich niet.
Ter terechtzitting heeft het hof het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het hof wijst eveneens af het verzoek om de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren tot het moment waarop het arrest onherroepelijk wordt. Naar het oordeel van het hof is hetgeen is aangevoerd onvoldoende om het belang dat de verdachte heeft bij voortduring van zijn invrijheidstelling te laten prevaleren boven de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid. De omstandigheid dat de verdachte werk als ZZP-er en twee dochters heeft die deels nog van hem afhankelijk zijn, wordt in dit verband ontoereikend geacht.
Beslag
Onder de verdachte is een geldbedrag van € 16.350,00 in beslag genomen. Namens de verdachte is aangevoerd dat dit geldbedrag aan zijn partner toebehoort.
De rechtbank heeft het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft eveneens gevorderd dat het in beslag genomen geldbedrag verbeurd wordt verklaard.
De raadsman heeft verzocht te gelasten dat het geldbedrag aan de partner van de verdachte wordt geretourneerd.
Teruggave aan de rechthebbende
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 16.350,00 is niet van de verdachte, maar behoort toe aan zijn partner. Het hof zal gelasten dat dit geldbedrag wordt teruggegeven aan de partner van de verdachte, te weten [betrokkene 4] .
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10, 11a (oud) en 11b van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan [betrokkene 4] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 16.350,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2021.
.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑07‑2021
Zaaksdossier B6, pag. 52.
Het hof past de voetnoten uit het vonnis als volgt aan:- Voetnoot 78 komt te luiden: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2016 (zaaksdossier B3, pagina 550 tot en met 553).- Voetnoot 82 komt te luiden: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2015 (persoonsdossier C1, pagina 86 tot en met 89).- Voetnoot 98 komt te luiden: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2015 (zaaksdossier B3, pagina 135).- Voetnoot 104 komt te luiden: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2015 (zaaksdossier B2, pagina 102 tot en met 103).
Uitspraak 06‑06‑2018
Inhoudsindicatie
voorlopige hechtenis, schorsingsverzoek, twaalfjaarsgrond en een veroordelend vonnis.
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKING op het verzoek strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein,
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft gezien het verzoek strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de
voorlopige hechtenis van de verdachte en het vonnis van de rechtbank 8 december 2017.
Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 6 juni 2018 gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. J.J. Veldheer.
De beoordeling
Met betrekking tot het door de verdachte gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis geldt dat dit verzoek moet worden afgewezen.
De raadsman heeft ter ondersteuning van zijn schorsingsverzoek aangevoerd dat het noodzakelijk is dat de verdachte zijn gezin gaat ondersteunen zowel financieel als pedagogisch.
De verdachte heeft in verband hiermee zelf nog verklaard dat hij bij invrijheidstelling zo snel mogelijk zijn eigen bedrijf weer wenst op te starten.
Het hof is van oordeel dat hetgeen is aangevoerd onvoldoende is om op grond daarvan aan te nemen dat er sprake is van zodanig zwaarwegende persoonlijke omstandigheden dat ondanks de aanwezigheid van de twaalfjaarsgrond en een veroordelend vonnis tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar in verband met grootschalige invoer van cocaïne in georganiseerd verband tot schorsing zal moeten worden overgegaan.
Het feit dat er weinig zicht is op de voortgang van de zaak in hoger beroep – hoe onwenselijk deze situatie ook is – maakt het standpunt van het hof op dit moment niet anders.
De beslissing
Het hof:
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 6 juni 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma voorzitter,
mrs. M.M.H.P. Houben en F.A. Hartsuiker raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 6 juni 2018,
de advocaat-generaal