Hof 's-Hertogenbosch, 17-09-2015, nr. 11/00412, nr. 11/00413
ECLI:NL:GHSHE:2015:3621
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-09-2015
- Magistraten
Mrs. P.A.G.M. Cools, J. Swinkels, G.D. van …
- Zaaknummer
11/00412
11/00413
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:3621, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑09‑2015
Uitspraak 17‑09‑2015
Mrs. P.A.G.M. Cools, J. Swinkels, G.D. van …
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van
[X]
wonende te [Z](Portugal),
domicilie kiezende te [P],
hierna: belanghebbende,
tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2011, nummers AWB 07/328 en 07/329, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
betreffende na te noemen aanslagen en beschikkingen.
1. Ontstaan en loon van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [005] en met dagtekening 5 december 2003 over het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 9.022.024 (€ 4.094.016). Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikkingen een verzuimboete van ƒ 2.500 (€ 1.134) opgelegd en ƒ 51.782 (€ 250.387) heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Voorts is aan belanghebbende onder aanslagnummer [006] en met dagtekening 5 december 2003 over het jaar 2000 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de aanslag WAZ) opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 84.000 (€ 38.117). Gelijktijdig met de aanslag WAZ heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking ƒ 495 (€ 224) heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2006 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.126.169 (€ 511.033), de bijbehorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.4.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2006 heeft de Inspecteur de aanslag WAZ en bijbehorende beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 januari 2007, bij de Rechtbank binnengekomen op 22 januari 2007, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder de volgende procedurenummers:
Aanslag IB/PVV en de bijbehorende beschikking (1.1) | AWB 07/328 |
Aanslag WAZ en de bijbehorende beschikking (1.2) | AWB 07/329 |
1.6.
De Rechtbank heeft het beroep bij in één geschrift vervatte uitspraken gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar bevestigd voor zover deze betrekking hebben op de aanslagen en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente, in zoverre de aanslagen en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente bevestigd, de uitspraak betreffende de boetebeschikking en de boetebeschikking vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 241,50.
1.7.
Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het hoger beroep geregistreerd onder de volgende kenmerken:
Aanslag IB/PVV en de bijbehorende beschikking heffingsrente (1.1) | 11/00412 |
Aanslag WAZ en bijbehorende beschikking heffingsrente (1.2) | 11/00413 |
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting voor de raadsheer-commissaris heeft plaatsgehad op 26 september 2012 te 's‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord voor het verstrekken van inlichtingen, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, […], alsmede […] de Inspecteur, […]. De hoger beroepen met de kenmerken 10/00878, 10/00879, 10/00880, 10/00881, 10/00882, 10/00883, 11/00484, 11/00409, 11/00410, 11/00411, 11/00414 en 11/00415 zijn toen gelijktijdig doch niet gezamenlijk behandeld. De raadsheer-commissaris heeft vervolgens het onderzoek tot het geven van inlichtingen gesloten.
1.9.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.10.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna de Awb) hebben partijen nadere stukken ingediend, waarvan een kopie aan de wederpartij is verstrekt.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 februari 2013 te 's‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, […], alsmede, […] de Inspecteur, […] en (de ontvanger van de Belastingdienst (hierna de Ontvanger), […]. De hoger beroepen met de kenmerken 10/00769, 10/00878, 10/00879, 10/00880, 10/00881, 10/00882, 10/00883, 11/00484, 11/00409, 11/00410, 11/00411, 11/00414 en 11/00415 zijn toen gelijktijdig doch niet gezamenlijk behandeld.
1.12.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij trachten het geschil in de compromissoire sfeer op te lossen, voordat het Hof uitspraak doet.
1.13.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.14.
Belanghebbende heeft bij brieven met dagtekening 14 maart 2013, 25 maart 2013 en 16 mei 2013 het Hof verzocht het onderzoek te heropenen.
1.15.
Het Hof heeft het onderzoek op grond van artikel 8:6.8 van de Awb heropend.
1.16.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben partijen nadere stukken ingediend, waarvan een kopie aan de wederpartij is verstrekt.
1.17.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 21 november 2013 te 's‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, […] belanghebbende, […] alsmede, […] de Inspecteur, […] en de Ontvanger, […] De hoger beroepen met de kenmerken 10/00769, 10/00878, 10/00879, 10/00880, 10/00881, 10/00882, 10/00883, 11/00484, 11/00409, 11/00410, 11/00411, 11/00414 en 11/00415 zijn toen gelijktijdig doch niet gezamenlijk behandeld.
1.18.
Het Hof heeft aan het einde ván de zitting het onderzoek gesloten en schriftelijke uitspraken aangekondigd.
1.19.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
‘Algemeen
2.1.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft in het onderhavige jaar woonruimte tot zijn beschikking te [Z] in Portugal.
2.2.
Als bijlage 8 bij het in procedure 07/325 ingediende verweerschrift, is een overzicht gevoegd van vliegreizen welke belanghebbende volgens vliegtickets heeft gemaakt. Dit overzicht luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
Van | naar/van | Naar | heen | terug |
---|---|---|---|---|
A'dam | Faro | A'dam | 24-12-1999 | 10-1-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 21-1-2000 | 24-1-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 4-2-2000 | 7-2-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 18-2-2000 | 18-3-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 31-3-2000 | 3-4-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 14-4-2000 | 17-4-2000 |
A'dam | Madrid/Bar | A'dam | 4-5-2000 | 11-5-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 19-5-2000 | 22-5-2000 |
A'dam | Copenhagen | A'dam | 23-5-2000 | 23-5-2000 |
A'dam | Edenburgh | A'dam | 9-6-2000 | 12-6-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 16-6-2000 | 19-6-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 21-7-2000 | 31-7-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 7-8-2000 | 14-8-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 25-8-2000 | 4-9-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 6-10-2000 | 9-10-2000 |
Enschede | Faro | Enschede | 16-10-2000 | 23-10-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 3-11-2000 | 10-11-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 24-11-2000 | 27-11-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 8-12-2000 | 11-12-2000 |
A'dam | Faro | A'dam | 22-12-2000 | 8-1-2001 |
Aandelenverhoudingen
2.3.
Tot 17 december 1996 was het aandelenkapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. (in 2001 is de naam van deze vennootschap gewijzigd in [B] B.V., hierna: [A]) verdeeld in 70 aandelen van nominaal ƒ 500, waarvan belanghebbende 69 aandelen hield en zijn echtgenote [X-Y] (hierna: de echtgenote) 1 aandeel. Op 17 december 1996 zijn 130 nieuwe aandelen [A] geplaatst bij belanghebbende. Op 20 februari 1997 heeft belanghebbende 180 aandelen [A] verkocht aan [C] Ltd. (hierna: [C]), een naar het recht van Gibraltar opgerichte vennootschap. Daarna was, tot augustus 2001, [C] voor 90% aandeelhouder in [A], belanghebbende voor 9,5% en de echtgenote voor 0,5%.
2.4.
Alle aandelen in [C] worden gehouden door [F] Ltd., een naar het recht van Gibraltar opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap. Laatstgenoemde vennootschap houdt tevens 99,9% van de aandelen in [D] Ltd. (hierna: [D]), eveneens een naar het recht van Gibraltar opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap. [G] Ltd., ook een naar het recht van Gibraltar opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap, heeft een belang van 0,1% in [D].
Bestuurdersverhoudingen
2.5.
Belanghebbende was in het onderhavige jaar directeur van [A].
2.6.
Bij akte van 7 januari 1997 heeft [C] belanghebbende gemachtigd om voor haar als vertegenwoordiger op te treden voor de duur van één jaar.
2.7.
Bij akte van 16 april 1998 heeft [D] belanghebbende gemachtigd om voor haar als vertegenwoordiger op te treden voor de duur van drie jaren.
Financiële verhoudingen
2.8.
In 2001 heeft de FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar (onder meer) belanghebbende. Tijdens dit onderzoek is de administratie van belanghebbende en [A] in beslag genomen, waaronder bankafschriften ten name van belanghebbende. Het betreffen bankafschriften inzake rekeningnummer [003].
2.9.
In het onderhavige jaar heeft [A], onder verwijzing naar een factuur van [D], het volgende bedrag overgemaakt op de bankrekening met nummer [003].
bedrag in ƒ | datum |
---|---|
23.271 | 27 januari |
Voorts heeft [A] in het onderhavige jaar, onder verwijzing naar ‘[A] / [D]", de volgende bedragen overgemaakt naar die bankrekening met nummer [004]:
bedrag in ƒ | datum |
---|---|
47.819,75 | 18 januari |
200.000 | 18 januari |
11.310 | 27 januari |
105.830 | 15 februari |
151.513 | 6 maart |
250.000 | 6 april |
82.596 | 11 april |
393.071 | 17 april |
87.401 | 19 april |
107.431 | 22 mei |
173.884 | 26 mei |
79.838 | 28 juni |
98.776 | 20 juli |
100.000 | 8 september |
56.324 | 13 september |
90.871 | 25 september |
414.644 | 11 oktober |
92.705 | 3 november |
75.679 | 14 november |
50.000 | 20 november |
100.000 | 24 november |
85.271 | 28 november |
100.000 | 30 november |
100.000 | 12 december |
3.055.062,75 | Totaal’ |
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
- a.
Is het recht tot invordering van de onderhavige belastingaanslagen verjaard?
- b.
Is belanghebbende binnenlands belastingplichtig in Nederland?
- c.
Zijn de onderhavige belastingaanslagen tot de juiste bedragen opgelegd?
- d.
Zijn de onderhavige beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
- e.
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van door hem geleden schade?
Belanghebbende is van mening dat de vragen b, c en d ontkennend en de vragen a en e bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
De boetebeschikking is niet langer in geschil, nu de Rechtbank deze beschikking heeft vernietigd en de Inspecteur hiertegen geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de boetebeschikking, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de belastingaanslagen en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Ten aanzien van vraag a
4.1.
Belanghebbende stelt dat het recht tot invordering van de belastingaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen is verjaard. De belastingrechter is evenwel niet bevoegd hierover te oordelen. De beoordeling van de invorderingskwestie is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Het Hof verklaart zich in zoverre onbevoegd.
Ten aanzien van vraag b
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet woonachtig was in Nederland en derhalve niet binnenlands belastingplichtig was.
4.3.
De AWR bepaalt in artikel 4, lid 1 dat waar iemand woont, naar de omstandigheden beoordeeld wordt. Tot de gedingstukken behoort een document van de gemeente [V] te België, waarmee een ambtenaar van die gemeente bevestigt dat belanghebbende op 21 november 1991 is afgevoerd van de registers van die gemeente; op het document staat belanghebbendes adres in Portugal vermeld. Tot de gedingstukken behoort voorts een document van de gemeente [U], waarop staat vermeld dat uit het persoonsregister van de gemeente blijkt dat belanghebbende is afgevoerd op 3 september 1990 naar Portugal. Het Hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de Inspecteur aannemelijk dient te maken dat belanghebbende in Nederland woont.
4.4.
De Inspecteur heeft daartoe gesteld dat belanghebbende een postbusadres in Portugal heeft opgegeven; ‘apartado’ betekent volgens de Inspecteur postbus. Voorts heeft de Inspecteur gesteld dat uit de door belanghebbende gemaakte vliegreizen blijkt dat hij in Nederland woont; belanghebbende verbleef in het onderhavige jaar volgens de Inspecteur 255 dagen in Nederland. Verder heeft de Inspecteur gesteld dat belanghebbende in Nederland actief is, namelijk als directeur van […] B.V. (hierna: […]). Ten slotte acht de inspecteur aannemelijk dat belanghebbende op het vestigingsadres van [B] in Nederland verbleef.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar in Nederland woonde. Dat belanghebbende ten kantore van een vennootschap verblijft, acht het Hof niet aannemelijk. Belanghebbende heeft daarentegen gesteld dat hij, in geval van verblijf in Nederland, bij familie en kennissen en in hotels verbleef. Nu de Inspecteur voorts niets heeft gesteld omtrent een mogelijk woonadres van belanghebbende in Nederland en het feit dat belanghebbende in Portugal de beschikking had over een vakantiewoning ([…]), acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende in het onderhavige jaar niet in Nederland woonde. Belanghebbende is dan buitenlands belastingplichtig in Nederland. De vraag onder b dient ontkennend te worden beantwoord.
Ten aanzien van vraag c
4.6.
Partijen houdt verdeeld de vraag of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.7.
In hoger beroep heeft de Inspecteur afstand gedaan van zijn standpunt dat belanghebbende uitdelingen heeft genoten. Derhalve is niet in geschil dat belanghebbende geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang heeft genoten.
4.8.
Partijen twisten in hoger beroep uitsluitend over de hoogte van het gebruikelijk loon van belanghebbende. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende weliswaar buitenlands belastingplichtig is voor de Nederlandse inkomstenbelasting (overweging 4.5), doch dat dit niet meebrengt dat bij belanghebbende over het onderhavige jaar, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2003, nr. 37 651, ECLI:NL:HR:2003:AE8398, geen gebruikelijk loon in aanmerking genomen kan worden. Gelet op de datum van totstandkoming van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, te weten 20 september 1999, is de regeling inzake gebruikelijk loon niet te beschouwen als een ; eenzijdige posterieure wijziging van de Nederlandse belastingwetgeving die geen equivalent heeft in de Portugese belastingwetgeving.
4.9.
De Rechtbank heeft een gebruikelijk loon van ƒ 176.297 aannemelijk geacht. Daarbij heeft de Rechtbank verwezen naar haar uitspraak van 29 oktober 2010, betreffende de voor het jaar 2000 aan [B] opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, nummer AWB 06/5798, waarbij overwogen is dat het reëel is om het gebruikelijk loon voor belanghebbende op dat bedrag te stellen.
Naar het Hof belanghebbende begrijpt, stelt hij zich primair op het standpunt dat geen gebruikelijk loon in aanmerking behoeft te worden genomen en subsidiair dat het gebruikelijk loon € 58.000 bedraagt.
4.10.
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het loon op een lager bedrag dan door de Rechtbank is bepaald, behoort te worden vastgesteld.
4.11.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het genietingsmoment van het gebruikelijk loon niet in 2000 ligt, kan het hof belanghebbende daarin niet volgen en verwijst het Hof naar hetgeen de Rechtbank ter zake heeft geoordeeld onder 4.12 van haar uitspraak. Het Hof sluit zich derhalve ook nu aan bij het oordeel van de Rechtbank.
4.12.
Gelet op het vorenstaande vermindert het Hof de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 176.297 (€ 80.000).
4.13.
Ten aanzien van de aanslag WAZ heeft het navolgende te gelden. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.12, is belanghebbende premie WAZ verschuldigd over het maximum premie-inkomen van ƒ 84.000 (€ 38.117). Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende in het onderhavige jaar ook werkzaamheden in Portugal heeft verricht. Toepassing van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 staat dan niet in de weg aan de heffing van de premie WAZ door Nederland. De aanslag, WAZ is tot het juiste bedrag opgelegd.
Ten aanzien van vraag d
4.14.
Ten aanzien van de vraag of de beschikkingen heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd, heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
‘4.20.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke argumenten aangevoerd tegen de beschikkingen heffingsrente. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat belanghebbende stelt dat de beschikkingen heffingsrente louter en alleen dienen te worden vernietigd nu zij van mening is dat de aanslagen dienen te worden vernietigd en dat, mochten de aanslagen worden verminderd, de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig moeten worden verminderd.
4.21.
Het berekenen van heffingsrente in een geval als het onderhavige vindt plaats op basis van artikel 30f van de AWR. Tekst en strekking van artikel 30f voornoemd bieden geen ruimte om in een geval als het onderhavige het in rekening brengen van heffingsrerite achterwege te laten of te matigen. Gesteld noch is gebleken dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel er toe dienen te leiden dat de berekening van heffingsrente achterwege moet blijven of beperkt moet worden. Nu de aanslagen dienen te worden gehandhaafd, dienen de bijbehorende beschikkingen heffingsrente eveneens te worden gehandhaafd.
4.22.
Het gelijk ten aanzien van de vierde in geschil zijnde vraag is derhalve aan de inspecteur.’
4.15.
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep geen afzonderlijke grieven ingebracht tegen de beschikkingen heffingsrenten. Nu de aanslag IB/PVV wordt verminderd, dient de bijbehorende beschikking heffingsrente evenredig te worden verminderd. De beschikking heffingsrente betreffende de aanslag WAZ wordt gehandhaafd.
Ten aanzien van vraag e
4.16.
Belanghebbende verzoekt het Hof de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, waaronder de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep en de griffierechten. Met betrekking tot de proceskosten verwijst het Hof naar zijri overwegingen dienaangaande hierna. Met betrekking tot de griffierechten overweegt het Hof dat van belanghebbende geen griffierecht is geheven in deze procedures.
4.17.
Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de door hem geleden schade is. niet gemotiveerd. Het Hof wijst het verzoek derhalve af.
Slotsom
4.18.
De slotsom betreffende de procedure met het kenmerk 11/00412 is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/328 dient te worden vernietigd, doch enkel voor wat betreft de aanslag IB/PVV en de daarbij behorende beschikking heffingsrente. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraken van de Inspecteur die betrekking hebben op de aanslag IB/PW en de bijbehorende beschikking heffingsrente vernietigen en de aanslag IB/PVV en de beschikking heffingsrente verminderen.
4.19.
De slotsom is dat het hoger beroep met het kenmerk 11/00413 ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/329 dient te worden bevestigd.
4.20.
Al hetgeen belanghebbende en de Inspecteur in hoger beroep verder hebben aangevoerd en overgelegd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van de proceskosten
4.21.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep met kenmerk 11/00412 gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.22.
Daarbij wordt uitgegaan van vier samenhangende zaken, waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld of waarin belanghebbende verweer heeft gevoerd tegen een ongegrond incidenteel hoger beroep van de Inspecteur. Dit betreft de zaken met de kenmerken 11/00409, 11/00411, 11/00412 en 11/00414.
4.23.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 4 (punten) × € 490 (waarde per punt) × 1,3 (factor gewicht van de zaak) × 1,5 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 4.410.
4.24.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
4.25.
Het Hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van (totaalbedrag : aantal zaken =)€ 1.102,50.
5. Beslissing
Het Hof:
- —
verklaart zich onbevoegd met betrekking tot de vraag of het recht tot invordering van de onderhavige aanslagen en bijbehorende beschikkingen is verjaard;
- —
verklaart het hoger beroep met het kenmerk 11/00412 gegrond en het hoger beroep met het kenmerk 11/00413 ongegrond;
- —
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/328, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de aanslag IB/PVV en de daarbij behorende beschikking heffingsrente;
- —
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep met het nummer AWB 07/328 gegrond;
- —
vernietigt de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur;
- —
vermindert de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 176.297 (€ 80.000);
- —
vermindert de bijbehorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- —
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/329; en — veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.102,50.
Aldus gedaan op [17 SEP 2015] door P.A.G.M. Cools, voorzitter, J. Swinkels en G.D. van en, […] in te M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die dat […] en afschriften van le […]k zijn op die datum aangeteken
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303,2500 EH 's‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a)
de naam en het adres van de indiener;
- b)
een dagtekening;
- c)
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d)
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.