Rb. 's-Gravenhage (vzr.), 10-08-2006, nr. KG 06/839
ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6030
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Voorzieningenrechter)
- Datum
10-08-2006
- Zaaknummer
KG 06/839
- LJN
AY6030
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6030, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 10‑08‑2006; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter is namens Nedermar Technology BV Ltd ten laste van de Republiek Kenia conservatoir beslag gelegd op drie onroerende zaken en conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V., de bank waarbij de ambassade van Kenia haar rekeningen houdt, omdat Kenia in gebreke is gebleven met de betaling van een bedrag van € 30.118.629 voor het ontwerpen en aanleggen van een communicatiecentrum in Kenia. Kenia vordert de opheffing van alle beslagen en Nedermar te verbieden nog niet gelegde beslagen alsnog te leggen. Nedermar vordert, in reconventie, Kenia te veroordelen de opeisbare vordering te betalen. De voorzieningenrechter heft het beslag ten laste van Kenia onder de ABN AMRO Bank N.V. op. De beslagen op de onroerende zaken kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter gehandhaafd blijven. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om van de vordering in reconventie kennis te nemen.
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 10 augustus 2006,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/839 van:
de vreemde mogendheid Republiek Kenia,
zetelende te Nairobi (Kenia),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaten mr. J.J. barones van Haersolte-van Hof en mr. J.D. Drok te Amsterdam,
tegen:
de vennootschap opgericht naar het recht van St. Vincent en de Grenadines
Nedermar Technology BV Ltd,
woonplaats kiezende te 's-Gravenhage alsmede te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
advocaten mr. F.H.J. van Schoonhoven en mr. B.T. Craemer te Amsterdam.
Partijen worden hierna ook genoemd: "Kenia" en "Nedermar".
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 juli 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Nedermar is rechtsgeldig geïncorporeerd naar het recht van Saint Vincent and the Grenadines en is gevestigd te Kingstown, te Saint Vincent.
Op 12 juli 2006 is aan Nedermar een "Certificate of Good Standing" afgegeven op grond van de "Saint Vincent and the Grenadines International Business Companies Act 1996 (section 105)".
1.2. Bij overeenkomst van 19 november 2002 (hierna ook: de overeenkomst) zijn Kenia en Nedermar overeengekomen dat Nedermar een communicatiecentrum zou ontwerpen en aanleggen in Kenia, onder de codenaam "Project Nexus". Kenia is bij het sluiten van de overeenkomst vertegenwoordigd door het toenmalige Ministerie van Transport en Communicatie, thans het Ministerie van Informatie en Transport.
1.3. Het project Nexus betreft het ontwerpen en tevens aanleggen / bouwen van een landelijk dekkend netwerk bestaande uit tientallen vaste en mobiele communicatiecentra. Het netwerk wordt voor militaire doeleinden gebruikt en is het zenuwcentrum van de Keniaanse nationale veiligheid. Het communicatiecentrum wordt tevens gebruikt voor civiele doeleinden zoals de luchtvaart. Overeengekomen is ook dat Nedermar tevens alle zaken levert die nodig zijn voor de bouw, inrichting en ingebruikneming van de diverse communicatiecentra.
1.4. Omtrent de bouw- en installatiewerkzaamheden zijn diverse overleggen gevoerd tussen officials van Kenia en functionarissen van Nedermar.
1.5. In de overeenkomst zijn op diverse plaatsen zogenoemde waivers of immunity opgenomen. Artikel 75.1 van de overeenkomst luidt: "(.....) and the Employer (Kenia, toevoeging voorzieningenrechter) hereby irrevocably waives any right of immunity which it or any of its property has or may acquire in respect of its obligations hereunder and irrevocably waives any immunity from jurisdiction, suit, judgement, set-off, execution, attachment or other legal process (including without limitation, relief by way of injunction and specific performance) to which it or any of its property may otherwise be entitled in any suit or proceeding arising out of or relating to the Contract "(.....). De artikelen 6.6 en 6.7 van "the first schedule" bij de overeenkomst zijn vrijwel gelijkluidend.
1.6.Artikel 4.1 van de overeenkomst luidt onder andere: "(.....) no suit or other proceeding relating to the Contract shall be brought or filed in any court other than a competent and legally constituted, English court, save and except arbitration as provided herein".
1.7. De overeenkomst is namens Kenia ondertekend door het ministerie van Transport en Communicatie en gecontrasigneerd door het ministerie van Financiën. Toestemming voor het sluiten van een (geamendeerde) overeenkomst is gegeven namens de Attorney General. Uiteindelijke opdrachtgever is het ministerie van Defensie, waartoe de "Permanent Secretary/Secretary to the Cabinet and head of the public services" toestemming heeft gegeven.
1.8. Medio 2004 heeft Kenia de betaling van de kwartaaltermijnen stopgezet dan wel opgeschort. Nedermar heeft daarna haar werkzaamheden voortgezet en het project nagenoeg voltooid. Het project is inmiddels opgeleverd aan Kenia. Kenia maakt gebruik van het opgeleverde project.
Nedermar heeft Kenia diverse malen brieven gestuurd en aangemaand tot betaling, laatstelijk op 1 maart 2006.
1.9. Nedermar heeft op 1 maart 2006 een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt overeenkomst de arbitragebepaling in de overeenkomst (art. 67.3) die inhoudt dat geschillen tussen partijen worden beslecht door middel van arbitrage conform het United Nations Commission on International Trade (UNCITRAL)-arbitragereglement. Partijen hebben Londen als plaats van arbitrage aangewezen.
1.10. Bij brief van 8 juni 2006 heeft Kenia Nedermar meegedeeld dat zij hangende een onderzoek naar de (corrupte) omstandigheden waaronder het contract zou zijn gesloten, alle betalingen heeft opgeschort. De Kenya Anti-Corruption Commission (KACC) is in 2005 een uitgebreid onderzoek gestart naar 20 veiligheids- en defensiecontracten. Voorts is in de brief gesteld dat er bij de Keniaanse regering onduidelijkheid bestaat over de identiteit van Nedermar.
1.11. Na daartoe op 8 maart 2006 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is op 9 maart 2006 namens Nedermar conservatoir beslag gelegd ten laste van Kenia op drie onroerende zaken te 's-Gravenhage en één onroerende zaak te Wassenaar.
Op 10 maart 2006 is onder de bank waarbij de ambassade van Kenia haar rekeningen houdt, de ABN AMRO Bank N.V., conservatoir derdenbeslag gelegd. Hoewel er ook verlof gevraagd en verkregen is voor beslag onder andere banken heeft Nedermar daarvan niet gebruik gemaakt. Nedermar heeft in haar verlofrekest gesteld dat Kenia in gebreke is gebleven met de betaling van het bedrag van in totaal € 30.118.629,-- per 1 maart 2006.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
In conventie
Kenia vordert -zakelijk weergegeven-:
- opheffing van de beslagen althans Nedermar te veroordelen de beslagen op te heffen en op straffe van een dwangsom;
- haar te machtigen om de inschrijving in de openbare registers van het kadaster van de beslagen door te halen;
- Nedermar te verbieden om nog niet gelegde beslagen alsnog te leggen, dan wel opnieuw beslag te leggen en op straffe van een dwangsom.
Daartoe voert Kenia het volgende aan.
De door Nedermar gelegde beslagen zijn gelegd op goederen bestemd voor de openbare dienst. Op goederen bestemd voor de openbare dienst mogen geen beslagen worden gelegd, daar de uitvoering van publieke taken niet mag worden belemmerd. Dit is de ratio van artikel 703 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Genoemd artikel is ook van toepassing op goederen van buitenlandse overheden. De beslagen gebouwen betreffen de kanselarij, de residenties van de ambassadeur en de tweede en derde functionaris van de ambassade van Kenia. Het oprichten, in stand houden en doen functioneren van de ambassade vormt een wezenlijk deel van de overheidstaak en daarmee van de openbare dienst. Ook gelden bestemd voor het financieren van deze taak moeten worden aangemerkt als goederen voor de openbare dienst.
Daar doet niet aan af de zogenoemde waiver of immunity zoals die is vastgelegd in artikel 75.1 van de overeenkomst.
Kenia heeft daarmee niet rechtsgeldig afstand gedaan van haar immuniteit ten aanzien van beslag op goederen bestemd voor de openbare dienst. Genoemd artikel kan niet zodanig worden uitgelegd dat het strekt tot beslag in Nederland.
De reikwijdte van het betreffende artikel is beperkt bezien in het licht van de tekst van het artikel en de overige bepalingen van de overeenkomst. Daarnaast staan de beginselen uit het volkenrecht eraan in de weg dat Kenia ter zake van goederen bestemd voor de openbare dienst rechtsgeldig afstand doet van haar immuniteit.
Zo maken de onderhavige beslagen inbreuk op de onschendbaarheid van de diplomatieke zending zoals vastgelegd in -onder andere- het Verdrag van Wenen. Dat Verdrag bevat regels die het onbelemmerd uitoefenen van de functies van de diplomatieke vertegenwoordiging moeten garanderen. Zo bepaalt artikel 22 lid 3 van het Verdrag van Wenen dat een ambassade niet mag worden beslagen. Die immuniteit geldt op grond van artikel 30 van het Verdrag van Wenen ook ten aanzien van de residenties van diplomatieke ambtenaren. Het specifieke regime van diplomatieke immuniteit omvat ook de tegoeden op bankrekeningen op naam van de ambassade in de ontvangende staat, welke bestemd zijn voor de publieke dienst.
Ten slotte, zo heeft Kenia betoogd, is de Nederlandse rechter niet bevoegd. Naast de omstandigheid dat de waiver bepaling beperkt is, vloeit de beperking van de contractuele afstand van immuniteit tevens voort uit de systematiek van de (Nederlandse) arbitrage wetgeving en de arbitragebepaling uit de overeenkomt. Zo is in artikel 67.3 een arbitrageclausule opgenomen en bepaalt artikel 4.1 van de overeenkomst -onder andere- dat voorlopige of bewarende maatregelen uitsluitend aan de Engelse rechter mogen worden voorgelegd.
Kenia heeft spoedeisend belang bij haar vordering. Zij wordt door de beslagen ernstig belemmerd in de uitoefening van haar publieke taken daar deze zijn gelegd op goederen bestemd voor de openbare dienst.
Nedermar voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
In reconventie
Nedermar vordert -zakelijk weergegeven- Kenia te veroordelen om te voldoen:
- een bedrag van € 30.118.629,-- te vermeerderen met rente;
- een bedrag van € 17.313.750,-- betreffende onbetaald gelaten kwartaaltermijnen over de periode van 15 juni 2004 tot en met 15 juli 2006 vermeerderd met rente;
- althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag vermeerderd met rente, al dan niet na het verstrekken van een bankgarantie tot zekerheid door Nedermar.
Daartoe voert Nedermar het volgende aan.
Nedermar vordert betaling van -de opeisbare vordering op- Kenia, zulks in verband met de werkzaamheden die Nedermar voor Kenia heeft uitgevoerd ingevolge de overeenkomst en bestaande uit het ontwerpen en realiseren van een communicatienetwerk alsmede alle geleverde zaken die nodig waren voor de bouw, inrichting en ingebruikneming van de centra. Deze zaken omvatten onder andere bouwmaterialen, bouwinstrumenten, computerprogrammatuur, antenne-installaties, technische instrumenten en technische installaties, opleidingscentra en (vracht)voertuigen. Nedermar heeft zich verbonden tot het uitvoeren van alle overeengekomen werkzaamheden en levering van goederen tegen een vaststaande aanneemsom. Kenia heeft sedert 15 juni 2004 nagelaten te voldoen aan haar verplichtingen uit de overeenkomst. Het project Nexus is zo goed als afgerond en de vertegenwoordigers van Kenia hebben de verrichte werkzaamheden en geleverde zaken getest en geaccepteerd. Zulks blijkt uit de controlelijsten en de omstandigheid dat Keniaanse autoriteiten al geruime tijd naar tevredenheid gebruik maken van de onder het project gerealiseerde werken. Nedermar heeft nimmer klachten omtrent de geleverde werkzaamheden en zaken ontvangen van Kenia. De facturen zijn nimmer betwist door Kenia en Kenia heeft zich nooit beroepen op enige tekortkoming onder de overeenkomst door Nedermar. Eerst op 8 juni 2006 is namens Kenia meegedeeld dat er, vanwege vermoedens van corruptie binnen de regering van Kenia alsmede de onduidelijkheid omtrent de identiteit van Nedermar, niet meer betaald wordt.
De overeenkomst is een turn-key overeenkomst op grond waarvan Nedermar verschillende onderaanneemovereenkomsten is aangegaan en dan ook gehouden is aanzienlijke betalingen te verrichten. Nedermar is deze verplichtingen aangegaan met het oog op de correcte naleving van Kenia van haar verplichtingen. Nedermar heeft dan ook spoedeisend belang bij haar vordering en temeer nu het project Nexus inmiddels is overgedragen en gebruikt wordt.
De voorzieningenrechter is in reconventie bevoegd op grond van de samenhang met de vordering in conventie van Kenia. Beide vorderingen komen immers voort uit de overeenkomst en uit de omstandigheid dat Kenia haar betalingsverplichtingen jegens Nedermar heeft opgeschort. Voorts staat de keuze van partijen voor arbitrage onder de UNCITRAL-regels, op grond van het bepaalde in artikel 26 lid 3 van die regels, een verzoek aan de voorzieningenrechter niet in de weg. Het staat een partij immers vrij om, een arbitragebeding ten spijt, de voorzieningenrechter te verzoeken om een voorlopige maatregel in kort geding.
De verwijzing in de overeenkomst naar de Engelse rechter brengt niet met zich dat de Nederlandse voorzieningenrechter niet bevoegd is over het geschil te oordelen. Uit de UNCITRAL-bepaling volgt immers dat UNCITRAL-arbitrage mogelijk is op grond van de overeenkomst en voorts dat de gang naar de Nederlandse rechter mogelijk is voor zover het een voorlopige voorziening betreft. Dit klemt temeer nu UNCITRAL-arbitrage op korte termijn niets oplevert.
Nedermar heeft spoedeisend belang bij haar vordering die per 1 maart 2006 ruim 30 miljoen euro bedraagt. Kenia, die de hoogte en de verschuldigdheid van de gevorderde sommen nimmer heeft betwist, heeft na 14 juni 2004 geen termijnbetalingen meer gedaan. Er zijn negen achtereenvolgende kwartalen onbetaald gelaten. Door de wanbetaling zijn alle openstaande termijnen direct opeisbaar geworden. Nedermar wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering door het niet kunnen beschikken over de onder de overeenkomst verschuldigde bedragen.
Voorts is het project inmiddels overgedragen aan Kenia en wordt het project naar tevredenheid gebruikt.
Kenia voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
In conventie
3.1. De voorzieningenrechter van de rechtbank die het beslagverlof heeft verleend, is bevoegd terzake de vordering tot opheffing van dat beslag. Op 8 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Nedermar verlof verleend tot het doen leggen van onderhavige beslagen. Daarmee is de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank gegeven om terzake onderhavige vordering van Kenia te beslissen.
3.2. Het betoog van Kenia, dat zij onbekend is met de identiteit van Nedermar wordt als ongeloofwaardig gepasseerd. Het moge zo zijn dat Nedermar niet haar volledige statutaire naam heeft gehanteerd in de overeenkomst doch dat daarmee dan ook haar identiteit onbekend is voor Kenia is geenszins aannemelijk. Vaststaat immers dat partijen op 19 november 2002 een overeenkomst hebben gesloten, waaraan uitvoerige onderhandelingen zijn voorafgegaan en waarvoor namens diverse ministeries van Kenia is getekend. Voorts staat vast dat Nedermar het Nexus project inmiddels (nagenoeg) geheel heeft opgeleverd en Kenia sedertdien gebruik maakt van het door Nedermar opgeleverde communicatiecentrum. Kenia heeft nimmer bezwaar gemaakt tegen Nedermar als contractspartij.
Wat daar ook overigens van zij: de beslagen zijn gelegd door Nedermar Technology BV Ltd, die rechtsgeldig is geïncorporeerd naar het recht van Saint Vincent and the Grenadines. Zulks is gebleken uit de fax van Nedermar die zij -zoals ter zitting afgesproken- daags na de zitting aan de voorzieningenrechter heeft doen toekomen.
3.3. In de overeenkomst zijn -onder andere in artikel 75.1- zogenoemde waivers opgenomen. Beoordeeld dient thans te worden de vraag of Nedermar zich met succes kan beroepen op -de geldigheid van- voornoemde afstandsverklaring(en).
Vaststaat dat de overeenkomst met daarin de afstandsverklaring is ondertekend namens twee ministeries in opdracht van een derde ministerie, en tevens gecontroleerd door de Permanent Secretary van het Cabinet van de President van Kenia. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de waivers rechtsgeldig tot stand zijn gekomen.
Het betoog van Kenia dat daarmee niet rechtsgeldig afstand is gedaan van haar immuniteit ten aanzien van de beslagen goederen hier in het geding, wordt niet gevolgd. In voornoemde waiver is immers algemeen afstand gedaan, dat wil zeggen ten aanzien van alle "property", van de immuniteit van executie. Aangenomen mag worden dat er als gevolg van de waiver(s) geen goederen beschermd worden tegen beslag en/of executie. Niet valt in te zien waarom de afstand niet voor alle goederen zou gelden. Voorts is niet gebleken van een dwingendrechtelijke regel van volkenrecht die bepaalt dat sommige goederen immer immuun zouden zijn, zelfs als er afstand is gedaan van immuniteit van executie. Het afstand doen van immuniteit van executie zou daarmee een dode letter in het contract zijn.
3.4. Een schuldeiser kan zijn vordering op alle goederen van de schuldenaar verhalen, zulks echter met uitzondering van -onder andere- goederen die bestemd zijn voor de openbare dienst. Voorts kan om redenen van openbaar belang onmiddellijk opheffing van een (derden)beslag worden verzocht.
3.5. Beoordeeld dient dan ook thans te worden of het openbaar belang in onderhavige zaak vereist dat de -gelden van Kenia op de- bankrekeningen waarop conservatoir derdenbeslag is gelegd, alsmede de onroerende zaken waarop conservatoir beslag is gelegd, onbelemmerd overeenkomstig hun bestemming kunnen worden gebruikt.
Die vraag dient deels bevestigend, deels ontkennend te worden beantwoord. Daartoe wordt overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het openbaar belang vereist dat de bankrekening van een ambassade -voor zover die gebruikt wordt voor niet commerciële doeleinden- onbelemmerd overeenkomstig haar bestemming kan worden gebruikt en dus niet bij voorbaat een verhaalsobject vormt voor schuldeisers van het desbetreffende land. Door Kenia is ter zitting in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de gelden op de beslagen bankrekening bestemd zijn voor het oprichten, het in stand houden en het doen functioneren van de ambassade en daarmee een wezenlijk onderdeel vormen van de overheidstaak en dus de openbare dienst, zodat het door Nedermar op voornoemde bankrekening gelegde beslag reeds daarom dient te worden opgeheven.
3.6. De vraag of de diverse gebouwen waarop beslag is gelegd, zaken betreffen voor de openbare dienst van Kenia en of die beslagen reeds daarom dienen te worden opgeheven dient ontkennend te worden beantwoord. Daartoe wordt overwogen dat het -onroerende- zaken betreffen alwaar de vertegenwoordiging van Kenia is gehuisvest, en/of alwaar door die vertegenwoordiging werkzaamheden worden verricht in het kader van de uitoefening van publieke taken door Kenia. In beginsel hebben genoemde zaken dan ook een openbare bestemming. Echter, van belang is dat de behartiging van deze publieke taken, meer in het bijzonder het functioneren van de vertegenwoordiging van Kenia in Nederland, niet door het leggen van deze beslagen wordt gefrustreerd. In die situatie kan niet gezegd worden dat deze onroerende zaken getroffen worden door het verbod van artikel 703 Rv.
Het bepaalde in het Weens verdrag leidt niet tot een ander oordeel.
Nu vaststaat dat Kenia de -hoogte van de- vordering van Nedermar niet althans onvoldoende betwist en de summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering dan ook niet heeft aangetoond, kunnen de beslagen op de onroerende zaken te Wassenaar respectievelijk te 's-Gravenhage gehandhaafd blijven.
3.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot opheffing van de beslagen -gedeeltelijk- zal worden toegewezen zoals hierna vermeld. Daar voor de opheffing van de beslagen geen enkele handeling van Nedermar vereist is, kan de opheffing van de beslagen worden toegewezen zoals hierna vermeld en oplegging van een dwangsom als gevorderd achterwege blijven.
3.8. Het verbod nog niet gelegde beslagen te leggen dan wel nieuwe beslagen te leggen zal worden afgewezen. Daartoe wordt overwogen dat Kenia de -hoogte van de- vordering van Nedermar niet althans onvoldoende weerspreekt doch met een beroep op de mogelijk verdachte omstandigheden waaronder de Keniaanse regering is overgegaan tot het sluiten van de overeenkomst haar betalingsverplichting heeft opgeschort. Naar voorlopig oordeel staat het Nedermar dan ook vrij desgewenst met inachtneming van het hiervoor overwogene nieuwe maatregelen te treffen ter verzekering van haar vordering. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat van de bankrekeningen waarop, ondanks het verleende verlof, nog geen beslagen zijn gelegd niet is komen vast te staan dat deze bankrekeningen niet voor commerciële doeleinden dienen.
3.9. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten in dit geding worden gecompenseerd.
In reconventie
3.10. Voor wat betreft de -door Kenia gestelde- onduidelijkheid ten aanzien van de identiteit van Nedermar wordt verwezen naar en als hier ingelast beschouwd hetgeen hier omtrent achter 3.2 in conventie is overwogen.
3.11. Vast staat dat partijen zijn overeengekomen dat geschillen tussen hen worden beslecht door middel van arbitrage conform het UNCITRAL-arbitragereglement. Londen is door partijen als plaats van arbitrage aangewezen en Kenia is dan ook op 1 maart 2006 door Nedermar betrokken in een arbitrageprocedure te Londen.
3.12. Artikel 4.1 (b) van de overeenkomst bevat een exclusieve verwijzing naar de Engelse rechter. Het is dan ook duidelijk niet de bedoeling van partijen geweest een eventueel geschil voor te leggen aan de Nederlandse rechter. Er zijn voorts onvoldoende aanknopingspunten met Nederland om anderszins te oordelen. De enkele omstandigheid dat namens Nedermar hier te lande diverse beslagen ten laste van Kenia zijn gelegd en Kenia dientengevolge dan ook gehouden is de Nederlandse rechter te verzoeken die beslagen op te heffen leidt evenmin tot een ander oordeel. Niet gezegd kan worden -mede gezien ook de aard van deze procedure- dat Kenia daarmee blijk geeft van de uitdrukkelijke intentie niet de Engelse rechter doch de Nederlandse rechter aan te wijzen als de bevoegde rechter. Daarenboven zou Nedermar alsdan enkel door het doen leggen van beslagen elders dan in Engeland, de bevoegdheid van de rechter van het land alwaar zij beslagen heeft doen leggen zelf kunnen creëren. Duidelijk is dat dat uitdrukkelijk niet de bedoeling van partijen is geweest. Om die reden kan dan ook niet geoordeeld worden dat de Nederlandse (voorzieningen)rechter bevoegd is om over de reconventionele vordering te oordelen. De eventuele connexiteit doet daaraan niet af.
3.13. Het bovenstaande leidt tot de conclusie, nu Kenia ter zitting en voor alle weren expliciet een beroep heeft gedaan op de arbitrageovereenkomst alsmede op de uitdrukkelijke verwijzing naar de Engelse rechter in de overeenkomst, dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren van de onderhavige vordering kennis te nemen.
3.14. Nedermar zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
In conventie
heft op het ten laste van Kenia gelegde beslag dat Nedermar op 10 maart 2006 heeft gelegd onder de ABN Amro Bank N.V.;
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
veroordeelt Nedermar in de kosten van dit geding, aan de zijde van Kenia begroot op € 408,-- aan procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
nk