Rb. 's-Gravenhage (vzr.), 31-03-2006, nr. 262124 / KG ZA 06-356
ECLI:NL:RBSGR:2006:AY0282
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Voorzieningenrechter)
- Datum
31-03-2006
- Magistraten
Mr. J.W. du Pon
- Zaaknummer
262124 / KG ZA 06-356
- LJN
AY0282
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2006:AY0282, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage (Voorzieningenrechter), 31‑03‑2006
Uitspraak 31‑03‑2006
Mr. J.W. du Pon
Partij(en)
Vonnis in kort geding van 31 maart 2006 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORDIS EUROPA B.V.,
gevestigd te Roden,
eiseres,
procureur mr. C.J.J.C. van Nispen,
advocaat: S.C. Dack, barrister, ingeschreven op grond van art. 16 h Advocatenwet,
te 's‑Gravenhage,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
SCHNEIDER (EUROPE) GMBH,
gevestigd te Bülach, Zwitserland,
gedaagde,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaat mr. R.E. Ebbink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Cordis en Schneider genoemd worden.
1. De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding
- —
de mondelinge behandeling
- —
de pleitnota van Cordis
- —
de pleitnota van Schneider.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 juni 2005 is Cordis onder meer veroordeeld wegens octrooi-inbreuk op EP 0 650 740 B1 (hierna: EP '740 of het octrooi) waar Schneider houdster van is. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het octrooi, verleend voor onder meer Nederland op 22 september 1999 op een aanvraag van 27 oktober 1993, ziet op interventional catheter van het type ballondilatatiekatheter dat gebruikt wordt bij dotterbehandelingen en het plaatsen van stents in geval van stenose van arteriën (angioplastieke behandelingen).
2.2
In het dictum van dat vonnis is onder meer het volgende opgenomen:
- ‘—
verbiedt Cordis Europa in Nederland directe inbreuk te maken op Europees octrooi 0 650 740, in het bijzonder door onder de bescherming van dat octrooi vallende katheters (voor de producten) zoals de BX-Velocity/Raptor, BX-Sonic, Cypher/Raptor, Cypher Select, U-Pass en Aqua T-3 in Nederland te vervaardigen, in te voeren, te leveren, te verkopen of in voorraad te hebben;
- —
gebiedt Cordis Europa binnen één kalendermaand na betekening van dit vonnis de afnemers van al dan niet reeds geleverde inbreukmakende producten schriftelijk te verzoeken deze producten aan Cordis Europa te retourneren, danwel schriftelijk de betrokken order te annuleren, tegen terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van de terugzendkosten;
- —
gebiedt Cordis Europa binnen één kalendermaand plus veertien dagen na betekening van dit vonnis de advocaten van Schneider ter controle op de nakoming van het vorige bevel een lijst te verschaffen met de namen en adressen van de betrokken afnemers;
- —
gebiedt Cordis Europa binnen twee kalendermaanden na betekening van dit vonnis rekening en verantwoording aan Schneider af te leggen omtrent de winst die zij tengevolge van bedoelde inbreuk op bedoeld octrooi in Nederland heeft genoten, vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke registeraccountant die ertoe strekt dat hij aan de hand van de boeken van Cordis Europa heeft vastgesteld dat deze opgave juist is;
- —
veroordeelt Cordis Europa tot betaling aan Schneider van een dwangsom van € 50.000,- per gehele of gedeeltelijke overtreding van vorenvermelde verboden en/of bevelen, welke dwangsom evenzovele malen verschuldigd zal zijn als de onderdelen van de genoemde verboden of bevelen worden overtreden, vermeerderd met een dwangsom van € 5.000,- per (gedeelte van een) dag dat vorenbedoelde overtreding of overtredingen voortduren, danwel, ter keuze van Schneider, vermeerderd met een dwangsom van € 5.000,- voor iedere inbreukmakende eenheid waarmee het verbod wordt overtreden.’
2.3
Na afloop van een —voor de onderhavige zaak niet langer relevant— executiegeschil is het vonnis van 8 juni 2005 (opnieuw) door Schneider betekend aan Cordis op 17 oktober 2005. In confesso is dat deze datum bepalend is voor de termijnen die zijn genoemd in het dictum van het vonnis van 8 juni 2005.
2.4
Bij brief van 9 december 2005, getiteld Report of Profits made by Cordis Europa NV arising from the alleged infringement of EP (NL) 0 650 740 B1, op 12 december 2005 getekend door de Site General Manager van Cordis, welke brief is vergezeld van een verklaring van 9 december 2005 van PriceWaterhouseCoopers Accountants N.V. te Zwolle en op 13 december 2005 aan Schneider is verzonden — derhalve binnen de termijn van twee kalendermaanden na 17 oktober 2005, heeft Cordis bedoeld te voldoen aan het in het dictum van het vonnis van 8 juni 2005 gegeven bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de met de octrooi-inbreuk genoten winst.
2.5
Bij brief van 31 januari 2006 is zijdens Schneider aan Cordis te kennen gegeven dat de in 2.4 bedoelde rapportage niet kan worden beschouwd als een juiste rekening en verantwoording conform het vonnis, aangezien het een berekening van de winst van de binnenbuis en niet van de ingreepkatheter betreft, zodat in de optiek van Schneider dwangsommen zijn verbeurd tot op dat moment ten belope van € 275.000,-. In deze brief wordt Cordis verzocht/gesommeerd alsnog conform het vonnis rekening en verantwoording af te leggen.
2.6
In reactie daarop bij brief van 3 februari 2006 heeft Cordis afwijzend gereageerd en te kennen gegeven dat en waarom in haar optiek wel een juiste rekening en verantwoording is afgelegd, zodat evenmin dwangsommen zijn verbeurd. Tevens heeft Cordis Schneider verzocht te bevestigen dat de verschafte rapportage in overeenstemming is met het vonnis onder aankondiging van een executiegeschil bij uitblijven daarvan. Schneider heeft niet aan die sommatie voldaan.
2.7
Cordis heeft vervolgens een executiegeding tegen Schneider aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank. Cordis vorderde in dat geding in conventie een onmiddellijk verbod aan Schneider om ten aanzien van het ten processe bedoelde bevel tot rekening en verantwoording uit meerbedoeld vonnis van 8 juni 2005 rechtsmaatregelen, waaronder executiemaatregelen jegens Cordis te treffen en/of daarmee te dreigen, op straffe van een dwangsom van (naar de rechtbank begreep) € 100.000,- voor elke overtreding daarvan, kosten rechtens. Schneider vorderde in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad, een bevel tot het binnen 24 uur na betekening afleggen van, kort gezegd, rekening en verantwoording conform meerbedoeld bevel uit het vonnis van 8 juni 2005 op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,- per overtreding, vermeerderd met een dwangsom van € 100.000,- per dag van voortduring van die overtreding en voorts betaling van € 280.000,- aan tot 1 februari 2006 verbeurde dwangsommen, althans een ex aequo et bono vast te stellen bedrag, kosten rechtens.
2.8
Bij vonnis van 23 februari 2006 heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende beslist:
‘in conventie:
- —
wijst de vorderingen af;
in reconventie:
- —
gebiedt Cordis binnen één kalendermaand na betekening van dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan Schneider omtrent de winst die Cordis ten gevolge van de inbreuk op EP 0 650 740 in Nederland heeft genoten, in het bijzonder met het vervaardigen, invoeren, leveren, verkopen of in voorraad hebben van onder de bescherming van dat octrooi vallende katheters (voor de producten) zoals de BX-Velocity/Raptor, BX-Sonic, Cypher/Raptor, Cypher Select, U-Pass en Aqua T-3 in Nederland, vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke registeraccountant die ertoe strekt dat hij aan de hand van de boeken van Cordis heeft vastgesteld dat deze opgave juist is, één en ander op straffe van betaling van een dwangsom door Cordis aan Schneider van € 250.000,- per gehele of gedeeltelijke overtreding van vorenvermeld gebod, vermeerderd met een dwangsom van € 25.000,- per (gedeelte van een) dag dat een overtreding voortduurt;
- —
bepaalt dat hangende de werking van dit in kort geding gegeven bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording en met ingang van de datum van dit vonnis geen nadere dwangsommen op grond van overtreding van het bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording omtrent genoten inbreukwinst uit het bodemvonnis zullen worden verbeurd;
- —
verklaart dit vonnis tot zover voor zover in reconventie gewezen uitvoerbaar bij voorraad.’
2.9
Aan die beslissing heeft de voorzieningenrechter (onder meer) de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
‘4.2
Naar voorlopig oordeel is door Cordis niet voldaan aan het bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording over de met de octrooiinbreuk genoten winst.
(…)
4.17
Uit het vorenoverwogene volgt dat de eis in conventie moet worden afgewezen, omdat Cordis naar voorlopig oordeel niet (naar behoren) aan het bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de met de vastgestelde inbreuk genoten winst heeft voldaan. In conventie zal Cordis als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.18
Naar voorlopig oordeel heeft Schneider voldoende spoedeisend belang bij het in reconventie gevorderde bevel tot het (opnieuw en thans juist) afleggen van rekening en verantwoording omtrent de met de octrooi-inbreuk behaalde winst, die moet voldoen aan de aan een dergelijke rekening en verantwoording te stellen vereisten, zoals met name daaromtrent nader in dit vonnis is overwogen. Alleen al ter voorkoming van onnodige verdere executiegeschillen wordt overwogen dat die rekening en verantwoording in ieder geval ook zal moeten betreffen de uitgewerkte winst behaald met ingreepkatheters als geheel, waar meerbedoelde binnenbuizen deel van uitmaken — ook al is Cordis het er niet mee eens dat zulks de inbreukwinst zou betreffen. Voor een hogere dwangsom bestaat aanleiding tot voor zover in het dictum vermeld. Terecht heeft Cordis naar voren gebracht dat de gevorderde termijn van 24 uur (veel) te kort is, zodat die zal worden aangepast als in het dictum verwoord. Ter voorkoming van ongewenst geoordeelde cumulatie van dwangsommen zal tevens als ordemaatregel worden aangesloten bij de procedure-afspraak van partijen en worden bepaald dat onder de vigeur van het thans in kort geding op te leggen bevel niet langer tevens dwangsommen worden verbeurd op grond van het rekening en verantwoordingsbevel uit het bodemvonnis.’
2.10
Cordis heeft tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 23 februari 2006 een (spoed) hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof alhier heeft de pleidooien in dat hoger beroep bepaald op 27 april 2006.
2.11
Schneider heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van hetgeen was beslist in het vonnis van 23 februari 2006 (te weten: afwijzing van de vordering van Cordis op de grond dat Cordis niet —naar behoren— had voldaan aan het bevel tot afleggen van rekening en verantwoording) gerechtigd was om over te gaan tot executie van het vonnis van 8 juni 2005 wegens verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 275.000,--. Nadat overleg tussen partijen (onder meer omtrent het stellen van een bankgarantie) niet tot overeenstemming had geleid heeft Cordis onder protest van gehoudenheid daartoe aan Schneider een bedrag van € 282.800,11 terzake van dwangsommen en proceskosten betaald.
2.12
Het accountantskantoor PriceWaterhouse Coopers (hierna ook: PWC) is te beschouwen als ‘huisaccountant’ van Cordis. PWC controleert al vele jaren de financiële verslagen van Cordis en voorziet deze van de wettelijk vereiste accountantsverklaring.
2.13
Bij brief van 20 maart 2006 heeft Schneider aan Cordis laten weten dat PWC geen onafhankelijke registeraccountant is als bedoeld in het bevel in het vonnis van 8 juni 2005. Daarnaast heeft Schneider Cordis gewaarschuwd dat PWC ook niet als onafhankelijke registeraccountant kan fungeren bij het nieuwe rapport dat Cordis op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter van 23 februari 2006 uiterlijk één maand na de betekening van dat vonnis (hetgeen heeft plaats gevonden op 14 maart 2006) zal moeten overleggen.
3. De vordering, de grondslag daarvoor en het verweer
3.1
Cordis vordert:
Primair
- (a)
dat Schneider onmiddellijk verboden wordt om ten aanzien van bevel tot rekening en verantwoording in het vonnis d.d. 8 juni 2005 en ten aanzien van het dienovereenkomstige bevel in het vonnis d.d. 23 februari 2006 met executiemaatregelen te dreigen en / of executiemaatregelen te treffen totdat in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is bepaald dat dwangsommen verschuldigd zijn, op straffe van betaling van een dwangsom door Schneider aan Cordis van EUR 250.000 per gehele of gedeeltelijk overtreding van dit verbod, vermeerderd met een dwangsom van EURO 50.000 per (gedeelte van een) dag dat een overtreding voortduurt;
- (b)
dat Schneider bevolen wordt om EUR 282.800,11, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 maart 2006 tot aan de dag van algehele voldoening, binnen 48 uur na de datum van betekening van dit vonnis aan Cordis te betalen;
- (c)
dat tot aan de dag dat het Hof te 's‑Gravenhage arrest wijst in het hangende kort geding in hoger beroep tussen partijen met ingang van de datum van dagvaarding in het onderhavige kort geding (te weten: 22 maart 2006) geen (nadere) dwangsommen zullen worden verbeurd op grond van overtreding van het hierboven bedoelde in het vonnis d.d. 8 juni 2005;
- (d)
dat tot aan de dag dat het Hof te 's‑Gravenhage arrest wijst in het hangende kort geding in hoger beroep tussen partijen met ingang van de datum van dagvaarding in het onderhavige kort geding (te weten 22 maart 2006) de termijn van één kalendermaand in het bevel in het vonnis d.d. 23 februari 2006 wordt opgeschort;
Subsidiair (voor het geval dat de Voorzieningenrechter zou menen dat PWC geen onafhankelijk accountantskantoor is):
- (e)
dat de termijn van één kalendermaand in het vonnis van 23 februari 2006 tot zes weken vanaf 13 april 2005 verlengd wordt;
- (f)
dat Schneider veroordeeld wordt in de kosten van dit geding;
- (g)
dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2
Tegen de achtergond van de vaststaande feiten legt Cordis aan die vordering (samengevat) de volgende stellingen ten grondslag:
- —
Cordis heeft nimmer dwangsommen verbeurd aangezien zij het verbod uit het vonnis van 8 juni 2005 niet heeft overtreden. Zij heeft er dus belang bij dat dat vonnis —en het daarop voortbordurende vonnis in kort geding van 23 februari 2006— niet verder tenuitvoer wordt gelegd. Daarnaast heeft zij aanspraak op terugbetaling van hetgeen zij reeds aan Schneider wegens verbeurde dwangsommen heeft betaald.
- —
PWC is wel degelijk te beschouwen als een onafhankelijke accountant, nu geen van de betrokken medewerkers van PWC bij haar, Cordis, in dienst is. Dat PWC de huisaccountant van Cordis is doet aan haar onafhankelijkheid niet af.
- —
In de gegevens die Cordis op basis van het vonnis van 23 februari 2006 aan Schneider moet verschaffen komen vertrouwelijke gegevens voor. Om die reden heeft Cordis er een groter belang bij om de uitspraak van het Gerechtshof in hoger beroep af te wachten dan Schneider heeft om die gegevens vóór die uitspraak te verkrijgen. Vandaar dat de termijn van inlevering van die gegevens moet worden verlengd tot na de (thans nog niet bekende) datum waarop het Gerechtshof uitspraak zal hebben gedaan.
- —
voor het geval de voorzieningenrechter zou oordelen dat PWC niet als een onafhankelijke accountant in de zin van het dictum van het vonnis van 23 februari 2006 valt aan te merken dient aan Cordis een ruimere termijn te worden verleend om aan het bevel tot rekening en verantwoording te kunnen voldoen, nu zij de door haar (reeds) verzamelde gegevens door een derde-accountant zal moeten laten controleren.
3.3
Schneider voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1
Met haar vorderingen onder (a) en (b) stelt Cordis de vraag aan de orde of zij op grond van het vonnis van 8 juni 2005 dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet althans niet volledig nakomen van het bevel tot rekening en verantwoording. Zij beantwoordt die vraag ontkennend en vraagt in het voetspoor daarvan terugbetaling van reeds betaalde dwangsommen en een verbod tot verdere executie van het vonnis van 8 juni 2005 (naar de voorzieningenrechter begrijpt: op het punt van het bevel tot rekening en verantwoording).
4.2
Naar Schneider terecht heeft aangevoerd valt niet in te zien welk spoedeisend belang Cordis bij toewijzing die vorderingen heeft. Ingevolge het vonnis van de voorzieningenrechter van 23 februari 2006 kunnen op het punt van de rekening en verantwoording in elk geval geen nadere dwangsommen meer worden verbeurd uit hoofde van het vonnis van 8 juni 2005, terwijl Schneider over de periode daarvóór het maximum aan te verbeuren dwangsommen terzake van het bevel tot rekening en verantwoording reeds heeft geëxecuteerd. Verdere executie op dat punt is dan ook niet mogelijk. Wat betreft de gevorderde terugbetaling van betaalde dwangsommen geldt dat Cordis nog wel heeft gesteld dat die terugbetaling een spoedeisend belang heeft, doch dat zij die stelling tegenover de betwisting door Schneider op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Dat betekent dat de vorderingen van Cordis sub (a) en (b) bij gebrek aan spoedeisend belang zullen worden afgewezen.
4.3
De vordering sub (c), daartoe strekkende dat geen nadere dwangsommen zullen worden verbeurd terzake van het bevel tot rekening en verantwoording als neergelegd in het vonnis van 8 juni 2005 is, —zoals in de vorige rechtsoverweging al ter sprake kwam— reeds door de voorzieningenrechter toegewezen in zijn vonnis van 23 februari 2006. Ook bij toewijzing van die vordering heeft Cordis derhalve geen belang meer.
4.4
De vordering sub (d), die strekt tot opschorting van het bevel tot rekening en verantwoording in het vonnis van 23 februari 2006 totdat het Gerechtshof omtrent het appel tegen dat vonnis heeft beslist, komt materieel neer op het buiten effect stellen van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad daarvan door het schorsen van de tenuitvoerlegging van het (gehele) vonnis.
4.5
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant —mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad— geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.6
Geen van de in de vorige rechtsoverweging genoemde gevallen doet zich voor. Van enige juridische of feitelijke misslag in het vonnis van de voorzieningenrechter is voorshands niet gebleken. Hetzelfde geldt voor het ontstaan van een noodtoestand aan de zijde van Cordis. Nog daargelaten dat Cordis een dergelijke noodtoestand niet heeft gesteld, is de —door Schneider betwiste en verder niet door Cordis onderbouwde— mogelijkheid dat bij het doen van rekening en verantwoording vertrouwelijke gegevens aan Schneider bekend worden onvoldoende om daaruit op voorhand te concluderen dat Cordis in enige noodtoestand zal geraken.
4.7
Een en ander brengt met zich dat ook de vordering van Cordis sub (d) zal worden afgewezen.
4.8
Tenslotte twisten partijen over de vraag wat moet worden verstaan onder het begrip ‘onafhankelijke accountant’ zoals neergelegd in zowel het vonnis van 8 juni 2005 als dat van 23 februari 2006. In concreto bestaat het geschil van partijen op dit punt daarin, dat Cordis meent dat haar huisaccountant PWC kan gelden als een dergelijke onafhankelijke accountant terwijl Schneider dat betwist. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
4.9
Schneider heeft zich ter terechtzitting beroepen op (onder meer) een tweetal vonnissen van deze rechtbank. Het betreft in de eerste plaats een vonnis van de voorzieningenrechter van 15 februari 2006, gewezen in een executiegeschil naar aanleiding van een eerder vonnis waarin de toenmalige gedaagde (Novacap) onder meer was veroordeeld mee te werken aan een boekenonderzoek bij haar waartoe de eisende partij (HBM) een onafhankelijke accountant zou aanwijzen. HBM wees voor dat onderzoek haar huisaccountant (toevalligerwijs PWC) aan, waartegen Novacap bezwaar maakte. In het vonnis van 15 februari 2006 (r.o. 4.5) overwoog de voorzieningenrechter hieromtrent het volgende:
‘In de eerste plaats is in het vonnis bepaald dat HBM een onafhankelijke accountant zal aanwijzen voor het boekenonderzoek bij Novacap. Hoewel deze kwestie niet met zoveel woorden aan de orde is gekomen, brengt een redelijke uitleg van het vonnis mee dat de voorzieningenrechter hier een derde-accountant op het oog had. HBM heeft niet weersproken dat het door haar aangewezen accountantskantoor, PWC, haar ‘huisaccountant’ is. PWC kan daarom niet worden aangemerkt als ‘onafhankelijk’ in de zin van het vonnis.’
4.10
Een volgend vonnis van deze rechtbank waarop Schneider zich beroept is gewezen door de meervoudige kamer op 20 maart 2002, en wel in een octrooizaak waarin de gedaagde werd veroordeeld (samengevat) tot het doen van opgave van verkochte inrichtingen en gerealiseerde verkoopprijzen, ‘bij welke opgaven in alle gevallen telkens moet zijn gevoegd een goedkeurende (controle) verklaring van een onafhankelijke Nederlandse registeraccountant, die voldoet aan de kwalificaties als weergegeven in 1.23 en gelegenheid dient te hebben gehad (controle- en/of schattings)werkzaamden uit te voeren op de in die overweging aangegeven wijze’. In bedoelde r.o. 1.23 komt de volgende passage voor:
‘In het dictum zal worden aangegeven dat de dwanglicentievergoeding dient te worden gebaseerd op een per loopjaar van de dwanglicentie tot aan de datum van expiratie van het octrooi gedane opgave van aantallen door Verburg afgezette sorteermachines en naleesspiralen, welke opgaven moeten zijn voorzien van een goedkeurende (controle) verklaring van een onafhankelijke Nederlandse registeraccountant naar keuze en op kosten van Verburg. Deze accountant —die op geen enkele wijze bemoeiingen mag hebben (gehad) met Verburg— dient inzicht te hebben gehad in de gehele bedrijfsboekhouding van Verburg,’
4.11
Zowel de rechtbank in de bodemprocedure als de voorzieningenrechter in het (vorige) executiegeschil hebben —anders dan in procedure die voerde tot het evengeciteerde vonnis uit 2002— geen overweging behoeven te wijden aan de vraag wat moet worden verstaan onder een ‘onafhankelijke’ accountant. Op dat punt bestond immers tussen partijen toen (althans voorzover waarneembaar) in het geheel geen geschil, laat staan dat enig verweer is gevoerd tegen de formulering van een te geven bevel in de diverse petita, zodat de rechtbank en de voorzieningenrechter gehouden waren die formulering —nu deze gebruikelijk en geenszins onrechtmatig voorkwam— onverkort over te nemen en er geen enkele aanleiding was om (nogmaals: anders dan de zaak uit 2002 waar dit wèl een geschilpunt was) daaraan verdere overwegingen te wijden. Hoe dat ook zij, een dergelijk geschil bestaat thans wel zodat daaromtrent dient te worden beslist.
4.12
Op basis van de zojuist geciteerde rechtspraak lijkt duidelijk dat het zonder nadere invulling geformuleerde begrip ‘onafhankelijke registeraccountant’, indien naderhand een geschil ontstaat, moet worden uitgelegd als inhoudende: een registeraccountant die geen eerdere bemoeiingen heeft gehad met de partij van wie die accountant de gegevens dient te controleren. In zoverre is er aanleiding het er voorshands voor te houden dat Cordis niet aan het bij vonnis van 23 februari 2006 gegeven bevel tot rekening en verantwoording zal voldoen indien zij de door haar te verschaffen opgave vergezeld zal doen gaan van een goedkeurende verklaring van haar huisaccountant PWC.
4.13
Dat betekent nog niet dat gezegd kan worden dat Cordis onder alle omstandigheden bedacht had moeten zijn op het ontstaan van een geschil op dit punt, totdat haar dat door de brief van Schneider van 20 maart 2006 duidelijk werd. Het komt dan ook redelijk voor aan Cordis een langere termijn te gunnen om aan het vonnis, zoals dat thans is uitgelegd, te voldoen. Die termijn zal daartoe worden verlengd met vier weken, en de vordering van Cordis is in zoverre toewijsbaar.
4.14
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1
verlengt de termijn waarbinnen Cordis moet hebben voldaan aan het bevel tot het doen van rekening en verantwoording als vermeld in het dictum van het vonnis van 23 februari 2006 tot 11 mei 2006;
5.2
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. du Pon en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2006.