NJ 1930, p. 1364
Huurovereenkomst. Wanpraestatie van beide partijen. Oudste wanpraestatie. Invloed van de eene wanpraestatie op de andere. Zeer geringe wanpraestatie. Niet toe te rekenen wanpraestatie.
HR 08-05-1930, ECLI:NL:HR:1930:277, m.nt. Prof. E.M. Meijers
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
8 mei 1930
- Magistraten
Mrs. Fentener van Vlissingen, Schepel, van Gelein Vitringa, Kirberger, Polak
- Zaaknummer
[08051930/NJ_1930,_p._1364]
- Conclusie
Conclusie van den Proc.-Gen. Tak.
- Noot
Prof. E.M. Meijers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS102597:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1930:277, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑05‑1930
- Wetingang
(BW art. 1302, 1303.)
Essentie
Huurovereenkomst. Wanpraestatie van beide partijen. Oudste wanpraestatie. Invloed van de eene wanpraestatie op de andere. Zeer geringe wanpraestatie. Niet toe te rekenen wanpraestatie.
Samenvatting
Rechtb.: De vordering van den verhuurder op grond van niet-betaling der huurpenningen moet worden toegewezen, die van den huurder, op grond van het niet aanbrengen van de noodige veranderingen door den verhuurder, met inachtneming van de door de Overheid gestelde vereischten, is niet-ontvankelijk, omdat de huurder dit „voor het allergrootste deel" aan zichzelf heeft te wijten.
Hof: De vordering van den huurder moet worden toegewezen en van den verhuurder moet worden ontzegd. De ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.