Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de instellingen en organen van de Unie
Artikel 10 Verzoek tot interne herziening van administratieve handelingen
Geldend
Geldend vanaf 28-10-2021
- Bronpublicatie:
06-10-2021, PbEU 2021, L 356 (uitgifte: 08-10-2021, regelingnummer: 2021/1767)
- Inwerkingtreding
28-10-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-10-2021, PbEU 2021, L 356 (uitgifte: 08-10-2021, regelingnummer: 2021/1767)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Staatsrecht / Grondrechten
1.
Elke niet-gouvernementele organisatie of andere leden van het publiek die voldoen aan de criteria van artikel 11 zijn gerechtigd een verzoek tot interne herziening in te dienen bij de instelling of het orgaan van de Unie die of dat een administratieve handeling heeft gesteld of, in het geval van een vermeende administratieve nalatigheid, zo’n handeling had moeten stellen, op grond van het feit dat een dergelijk handelen of nalaten strijdig is met het milieurecht in de zin van artikel 2, lid 1, punt f).
Dergelijke verzoeken moeten schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van ten hoogste acht weken nadat de administratieve handeling werd gesteld, bekendgemaakt of er kennis van werd gegeven, afhankelijk van wat het meest recentelijk is gebeurd, of, in het geval van een vermeende administratieve nalatigheid, binnen acht weken te rekenen vanaf de dag waarop de administratieve handeling had moeten zijn gesteld. In het verzoek moeten de redenen voor toetsing of herziening worden gespecificeerd.
2.
De instelling of het orgaan van de Unie zoals bedoeld in lid 1, neemt het verzoek in overweging, tenzij het kennelijk ongegrond of duidelijk niet-onderbouwd is. Ingeval een instelling of orgaan van de Unie meerdere verzoeken tot herziening van dezelfde administratieve handeling of administratieve nalatigheid ontvangt, kan de instelling of het orgaan de verzoeken samenvoegen en als één verzoek te behandelen. De instelling of het orgaan van de Unie geeft zo snel mogelijk, en niet later dan 16 weken na het verstrijken van de in lid 1, tweede alinea, genoemde termijn van acht weken, schriftelijk de redenen van haar of zijn antwoord aan.
3.
Wanneer de instelling of het orgaan van de Unie ondanks al haar of zijn inspanningen er niet in slaagt te handelen in overeenstemming met lid 2, stelt de instelling of het orgaan de niet-gouvernementele organisatie die het verzoek heeft ingediend zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de in lid 2 genoemde termijn in kennis van de redenen van het niet-handelen en deelt mee wanneer de instelling of het orgaan voornemens is wel te handelen.
De instelling of het orgaan van de Unie handelt in elk geval binnen 22 weken na het verstrijken van de in lid 1, tweede alinea, genoemde termijn van acht weken.