Het middel doelt, zo begrijp ik, op hetgeen op pagina 5 van de pleitnota ten aanzien van feit 2 is gesteld. Ter zijde merk ik op dat indien het hof hetgeen daar is gesteld niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt had aangemerkt, mij dat niet onbegrijpelijk was voorgekomen.
HR, 22-09-2020, nr. 18/05000
ECLI:NL:HR:2020:1450
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-2020
- Zaaknummer
18/05000
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1450, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:826
ECLI:NL:PHR:2020:826, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1450
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen uitvoer van hennep, meermalen gepleegd (art. 3.A Opiumwet), medeplegen hennepteelt (art. 3.B Opiumwet), deelname aan criminele organisatie die zich richtte op het telen en uitvoeren van grote hoeveelheden hennep (art. 11b Opiumwet) . Middelen klagen over 1. Verwerping betrouwbaarheidsverweer. 2. Opzet op uitvoer hennep 3. Gebruik bewijsmiddelen die in de Duitse taal zijn gesteld en niet in de Nederlandse taal zijn vertaald. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/00331.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05000
Datum 22 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2018, nummer 21/006731-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het hof ten aanzien van de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2020.
Conclusie 23‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen uitvoer van hennep, meermalen gepleegd (art. 3.A Opiumwet), medeplegen hennepteelt (art. 3.B Opiumwet), deelname aan criminele organisatie die zich richtte op het telen en uitvoeren van grote hoeveelheden hennep (art. 11b Opiumwet) . Middelen klagen over 1. Verwerping betrouwbaarheidsverweer. 2. Opzet op uitvoer hennep 3. Gebruik bewijsmiddelen die in de Duitse taal zijn gesteld en niet in de Nederlandse taal zijn vertaald. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/00331.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05000
Zitting 23 juni 2020
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 15 november 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd’, 2. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ en 3. ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet’, veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf.
Er bestaat samenhang met de zaak met nr. 19/00331. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
De eerste drie middelen betreffen bewijsklachten. Alvorens deze middelen te bespreken geef ik de bewezenverklaring en een deel van de bewijsoverweging van het hof weer.
Bewezenverklaring en bewijsoverweging
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘1. hij op 26 juni 2013 en 22 oktober 2013, in de gemeente Emmen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet, een grote hoeveelheid van een stof bevattende hennep te weten hoeveelheid van ongeveer resp. 6,9 kilogram en 6,2 kilogram, althans in ieder geval telkens een hoeveelheid groter dan 500 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in de periode van 1 juli 2013 tot en met 29 augustus 2013 te Engwierum, gemeente Dongeradeel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat] een hoeveelheid die van in totaal ongeveer 725, althans een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. hij in de periode van 1 juni 2013 tot en met 26 november 2013, te Emmen en elders in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke personen, te weten onder meer verdachte en [medeverdachte] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder te weten het
- opzettelijk telen van hennepplanten en
- het buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
6. Deze bewezenverklaring steunt op 24 bewijsmiddelen die in de aanvulling op het verkort arrest zijn opgenomen.
7. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
‘Betrouwbaarheid
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verklaring van getuige [betrokkene 1] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt nu hij 5 maal een verschillende verklaring heeft afgelegd. De voor verdachte belastende verklaringen zouden derhalve niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Het hof overweegt in dit verband dat de voor verdachte belastende verklaring van verdachte concreet en gedetailleerd zijn en bovendien steun vinden in de in het dossier aanwezige gegevens zoals sms-berichten en telefoontaps. Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Feit 1
De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 bepleit en daartoe aangevoerd dat opzet op de uitvoer van hennep naar Duitsland niet kan worden bewezen. Daarnaast heeft verdachte volgens de raadsman geen significante bijdrage geleverd gericht op gezamenlijke uitvoering van het ten laste gelegde, zodat ook het medeplegen niet kan worden bewezen.
In het strafrechtelijk onderzoek zijn diverse telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd en sms-berichten uitgewerkt. Daaruit is bij de politie het vermoeden ontstaan dat in opdracht van [medeverdachte] drugstransporten vanuit Nederland naar Duitsland zijn uitgevoerd. Daarvoor werden koeriers gebruikt: [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . Ook verdachte is in dit onderzoek in beeld gekomen.
Uit het onderzoek telecommunicatie op toestellen in gebruik bij [medeverdachte] blijkt dat hij contact had met [verdachte] , die zich, zo heeft verdachte ter zitting in hoger beroep aangegeven, ook wel [verdachte] liet noemen. Bij een aantal van deze telefoongesprekken was sprake van versluierd taalgebruik.
Op 26 juni 2013 is een transport van hennep uitgevoerd door [betrokkene 1] en op 22 oktober 2013 is een transport verricht door [betrokkene 3] . [betrokkene 3] is in Duitsland aangehouden door de Duitse politie.
Op 25 juni 2013 om 19:30:35 uur werd een gesprek gevoerd tussen [medeverdachte] en [verdachte] :
[medeverdachte] : [verdachte] !
[verdachte] : Hey euhmm wanneer moet het klaar zijn?
[medeverdachte] : Euhmmm als het vanavond voor 10 uur komt dan zou het goed zijn.
Dan... euhmm hoe laat kun je het brengen?
[verdachte] : Rond 11 uur.
[medeverdachte] : Akkoord.
[verdachte] : Is de witte Caddy klaar? Is die al gekomen?
[medeverdachte] : We hebben zijn auto nog niet kunnen maken. Wanneer is het nodig?
[verdachte] : Euhmm voor morgen, uiterlijk donderdag.
[medeverdachte] : De aanhangwagen is er.
[verdachte] : Hoe moet het met die ouwe.
[medeverdachte] : Oftewel ik zal die zwarte ophalen, zal dan de zwarte halen..
[verdachte] : Ja, ja, dan moeten we die zwarte voor een dag nemen.
[medeverdachte] : Welke dag dan?
[verdachte] : Ik wacht nu op bericht, als het bericht komt dan heb ik het voor die dag nodig. Donderdag euhmm gaan we zeker daar heen, is dat goed.
Op 25 juni 2013 om 21:05:56 uur werd er vanaf het mobiele nummer (het hof begrijpt: het bij verdachte in gebruik zijnde mobiele nummer) [telefoonnummer] een sms-bericht gezonden naar het bij [medeverdachte] in gebruik zijnde mobiele nummer. De vertaling luidt: 6930 komt.
Op 25 juni 2013 om 21:08:07 uur wordt er vanaf het mobiele nummer in gebruik bij [medeverdachte] een sms verzonden naar het bij [verdachte] in gebruik zijnde mobiele nummer. De inhoud luidt: OK.
Op 26 juni 2013 om 10:49:43 uur wordt er door [betrokkene 1] met de bij hem in gebruik zijnde mobiele telefoon een sms-bericht verzonden naar de bij [medeverdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon. Inhoud: Ik ben er!
Op 26 juni 2013 om 13:58:36 uur wordt er door [betrokkene 1] met de bij hem in gebruik zijnde mobiele telefoon een sms-bericht verzonden naar het bij [medeverdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon. Inhoud: Ben er met 15 min tot zo.
Op 26 juni 2013 om 13:59:08 uur wordt er door [medeverdachte] met de bij hem in gebruik zijnde mobiele telefoon een sms-bericht verzonden naar de bij [betrokkene 1] in gebruik zijnde mobiele telefoon. Inhoud: Tot zo.
Op 26 juni 2013 om 13:59:30 heeft [medeverdachte] telefonisch contact gehad met [verdachte] :
[verdachte] : Ja zeg het maar.
[medeverdachte] : Mijn beste, toevallig heeft die dikke...
[verdachte] : Jaa
[medeverdachte] : Mij net een sms gestuurd, dat hij met 15 minuten bij mij is.
[verdachte] : Jaa.
[medeverdachte] : Het zal beter zijn als ik op hem wacht en met zijn auto gaan.
[verdachte] : Is akkoord maar je moet niet te laat zijn want de man zit daar te wachten.
[medeverdachte] : Nee, nee ouwe hij heeft het net gestuurd en zei van 15 minuten... Ik zal dan met de zwarte achter hem aan rijden.
[verdachte] : Jaa.
[medeverdachte] : Zijn eigen auto zullen wij bij ons dinges achterlaten, we gaan dan met de zwarte, dan halen we de laatste zakken op.. Daarna zullen we meteen vandaag het samen daarheen brengen.
[verdachte] : Ja, ja akkoord.
[medeverdachte] : Je moet het dan doorgeven, we zullen met 15 minuten daar zijn, met 15, 20 minuten..
[verdachte] : Akkoord, is goed.
[medeverdachte] : Is goed dan mijn beste. Tot ziens.
[medeverdachte] heeft het in het gesprek over 'die dikke'. Deze opmerking duidt op het postuur van [betrokkene 1] , want [betrokkene 1] is een grote en grove man.
Op 3 december 2013 heeft [betrokkene 1] tegenover de politie een verklaring afgelegd. Naar aanleiding van een getapt gesprek op 25 juni 2013 tussen hem en een onbekend persoon verklaart hij dat hij een gesprek voerde met [medeverdachte] . Hij moest een ritje naar een adres in Duitsland maken waar hij twee vuilniszakken heen bracht. Het was hem bekend dat [medeverdachte] in de hennephandel zat en de handel daarin in Duitsland verzorgt. [medeverdachte] deed zich voor als de stroman en heeft een lijn, in Duitsland. Hij had de contacten in Duitsland. [medeverdachte] heeft met [betrokkene 1] besproken wat er aan hem betaald zou worden om de rit te verzorgen. Die avond werd bekend waar [betrokkene 1] naartoe moest rijden. [betrokkene 1] is naar de locatie gereden, heeft een Duitse man ontmoet die de twee zakken uit de auto pakte en hem een envelop met geld heeft gegeven. [betrokkene 1] heeft op de terugweg verscheidene berichten naar [medeverdachte] verzonden en is vervolgens naar hem toe gereden en heeft hem de envelop met geld gegeven.
Op 24 september 2013 om 13:45:12 uur werd het volgende gesprek tussen [medeverdachte] en verdachte gevoerd:
[verdachte] = [verdachte]
[medeverdachte] = [medeverdachte]
[verdachte] : Hallo.
[medeverdachte] : [verdachte] !
[medeverdachte] : Wat ik wilde zeggen die 'cig kofte' (rauwe gehaktballen). Die jij hebt..
[verdachte] : Wat gehaktballen kerel...
[medeverdachte] : Hoeveel stukken had je nog over?
[verdachte] : Gehaktballen?
[medeverdachte] : Ja.
[verdachte] : Wat gehaktballen, ik begrijp het niet?
[medeverdachte] : Wat jij aan mij zult geven!
[verdachte] : Jaa..
[medeverdachte] : Dat.. hoeveel stukken..
[verdachte] : Voor jouw vriend?
[medeverdachte] : Ja.
[verdachte] : Voor de verre plaats?
[medeverdachte] : Ja.
[verdachte] : Dat wat naar ver moet die he!
[medeverdachte] : Echt waar, voordat je jou iets kunt uitleggen.. je kunt beter open door de telefoon praten, kerel..
Hoeveel stukken heb je?
[verdachte] : Goh.. 6, 7..
Jij kunt 7 zeggen.
[medeverdachte] : Is goed dan...
Op 14 oktober 2013 wordt er een sms verstuurd vanaf een Duits telefoonnummer naar de telefoon in gebruik bij [medeverdachte] , waaruit blijkt dat [medeverdachte] op 14 oktober 2013 in Duitsland is gearriveerd.
Op 15 oktober 2013 om 16:19:49 uur hebben [medeverdachte] en [verdachte] telefonisch contact met elkaar:
[medeverdachte] : Heb jij het kunnen uitzoeken?
[verdachte] : Wat?
[medeverdachte] : Die ene dinges..
[verdachte] : Wat is die ene dan, kerel?
[medeverdachte] : Dat.. je hebt gisteren die envelop toch gehaald van dat!
[verdachte] : Ja.. ja.. ja.. Naar grote waarschijnlijkheid zal het donderdag er zijn. Maar ik ben niet zeker..
[medeverdachte] : Akkoord..
[verdachte] : Als het er donderdag niet is/het niet kan dan is het maandag zeker.
[medeverdachte] : Heb je op dit moment nog iets.. 2 stuks
[verdachte] : Op dit moment?
[medeverdachte] : Ja.
[verdachte] : Op dit moment heb ik niets, heb ik niets.
[medeverdachte] : Akkoord.
[verdachte] : Die van jou heeft mij gebeld.
[medeverdachte] : Ja.
[verdachte] : Hij zegt van de man zal naar Duitsland gaan en zal over drie maanden terugkomen... Als we het morgen niet geven dan moeten we drie maanden wachten.
Op 16 oktober 2013 om 15:35:00 uur wordt er vanaf het bij [medeverdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon een sms-bericht verzonden naar een telefoonnummer voorzien van het Duitse landnummer.
Inhoud: hello my friend, i come on dinstag to you ok. keep this time the papers compleet ok my friend, i sms you on monday greetzz your friend.
Op 21 oktober 2013 wordt er vanaf de bij [medeverdachte] in gebruik zijnde telefoon naar de bij [verdachte] in gebruik zijnde telefoon gebeld. Uit stemherkenning is gebleken dat het een gesprek betreft tussen [medeverdachte] en [verdachte] :
[medeverdachte] : wat ben je aan het doen?
[verdachte] : ik ben aan het werk.
[medeverdachte] : Hoe laat kan ik bij jou langskomen?
[verdachte] : Hmm, even kijken.. is 7 uur goed, 6 uur?
[medeverdachte] : Dat wordt te laat.
[verdachte] : als je dinges gaat doen maar je moet niet te laat brengen.. breng het meteen op visite.
[medeverdachte] : nee joh, meteen als ik het 's middags heb gehaald zal ik het brengen..
[verdachte] : o ja... ik werk dan, ik weet niet hoe ik het moet doen.. .wacht even ik zal kijken, ik zal je berichten, voor hoe laat het je het nodig?
[medeverdachte] : 3, 4 uur zou heel mooi zijn.. is dat goed..
[verdachte] : oke dan.. tot ziens..
Op 21 oktober 2013 om 12:22:31 uur wordt er vanaf de bij [medeverdachte] in gebruik zijnde telefoon naar de bij [verdachte] in gebruik zijnde telefoon gebeld. Uit stemherkenning is gebleken dat het een gesprek betreft tussen [medeverdachte] en [verdachte] :
[medeverdachte] wordt gebeld door [verdachte] .
[verdachte] : hallo.
[medeverdachte] : Hallo..
[verdachte] : Ouwe eerder dan 5 uur kan het niet.
[medeverdachte] : eheumm
[verdachte] : er is niemand die het kan ophalen.
[medeverdachte] : akkoord.
Hmmm hoe 5 uur, is het precies om 5 uur daar.
[verdachte] : om 5 uur zal het bij mij zijn, bij mij thuis dus..
[medeverdachte] : is goed dan akkoord.. akkoord.
[verdachte] : stuur het een dag later.
[medeverdachte] : wat?
[verdachte] : dat het een dag later gaat.
[medeverdachte] : nee ouwe alles is bevestigd, moet ik nu weer een bericht schrijven..
[verdachte] : is goed.. akkoord.
Vanaf de bij [verdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon wordt op 21-10-2013 om 16:34:44 uur een sms-bericht gestuurd naar de bij [medeverdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon. Inhoud (vertaling): het staat klaar bij mij thuis 6200.
Vanaf de bij [medeverdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon wordt op 21-10-2013 om 16:44:49 uur een sms-bericht gestuurd naar de bij [verdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon. Inhoud: ok.
Vanaf de bij [medeverdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon wordt naar een telefoonnummer voorzien van het Duitse landnummer een sms-bericht verzonden. Inhoud: hello my friend, come tomorow. with boxing globe. 6.200 ok greetz your friend.
Vanaf de bij [verdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon wordt op 23-10-2013 om 1:42:09 uur gebeld naar de bij [medeverdachte] in gebruik zijnde mobiele telefoon. Inhoud:
[medeverdachte] : mijn beste.
[verdachte] : wat ben je aan het doen mijn beste.
[medeverdachte] : Goed met mij, ik ben aan het werk. Wat ben jij aan het doen?
[verdachte] : wat zou ik. Heb je bericht gehad?
[medeverdachte] : nee, ik heb nog geen bericht!
[verdachte] : hoezo nog geen bericht?
[medeverdachte] : ik heb ze een sms gestuurd, zij hebben de dinges ontvangen.. op de terugweg zal potverdikkemie niets kunnen gebeuren, er zal potverdikkemie iets gebeurd zijn maar op de terugweg kan niets gebeuren, begrijp je..
[verdachte] : hmmm
[medeverdachte] : dat die is opgepakt ofzo dat kan niet.. ik zal even gaan kijken mijn beste, ik zal met 1,2 uur bij hem langsgaan.
[verdachte] : is akkoord, goed, kijk even en doe even dinges.. is dat goed.
[medeverdachte] : akkoord ik zal het doorgeven, het zal niet zo spannend zijn mijn beste.
[verdachte] : kijk even.
Het samenstel van hetgeen hierboven is opgenomen leidt tot de gevolgtrekking dat verdachte de hennep heeft geleverd aan [medeverdachte] , die het vervolgens heeft geleverd aan de vervoerders van de hennep, [betrokkene 3] en [betrokkene 1] , die de hennep uiteindelijk naar Duitsland hebben geëxporteerd in opdracht van [medeverdachte] . Uit deze bewijsmiddelen blijkt, gezien het versluierde taalgebruik en de referentie aan hoeveelheden die overeenkomen met het aantal kilo's vervoerde hennep, dat de gesprekken over hennep gingen. Daarnaast blijkt uit de gebruikte term 'verre plaatsen' en de expliciete referentie aan Duitsland, dat verdachte wist dat de hennep werd geëxporteerd en zelfs waarheen. Tenslotte wist verdachte ook wanneer de hennep werd geëxporteerd en werd hij van het verloop van het transport op de hoogte gehouden. Concluderend is het hof van oordeel dat verdachte wist van de transporten naar Duitsland, ook op 26 juni 2013 en op 22 oktober 2013, zodat opzet op de uitvoer kan worden bewezen. Het verweer van de raadsman treft in zoverre geen doel.
Met betrekking tot het medeplegen overweegt het hof als volgt.
(…)
Uit hetgeen hiervoor reeds is opgenomen leidt het hof ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde af dat verdachte degene was die de hennep aanleverde, waarna het kon worden vervoerd naar Duitsland. Hij wist dat de hennep bestemd was voor de export naar Duitsland en was ook op de hoogte van de stand van zaken tijdens en kort na de export van de hennep naar Duitsland. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering van de export, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde gelet hierop van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.’
Beoordeling van de cassatiemiddelen
8. Het eerste middel klaagt dat het hof het betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van de verklaringen die door [betrokkene 1] zijn afgelegd heeft verworpen op gronden die de beslissing niet kunnen dragen en bovendien ‘volstrekt onbegrijpelijk zijn’. De steller van het middel meent dat slechts de verklaringen van de verdachte zelf worden beoordeeld door het hof. De verklaringen van de verdachte zouden volgens het hof concreet en gedetailleerd zijn, steun vinden in het dossier en derhalve bruikbaar voor het bewijs zijn. Daarmee zou het hof niets hebben gezegd over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] .
9. Het middel komt op tegen een gedeelte van de bewijsoverweging waarin evident sprake is van een verschrijving. In de zin ‘Het hof overweegt in dit verband dat de voor verdachte belastende verklaring van verdachte concreet en gedetailleerd zijn en bovendien steun vinden in de in het dossier aanwezige gegevens zoals sms-berichten en telefoontaps’ dient ‘verklaring van verdachte’ verbeterd te worden gelezen als ‘verklaringen van [betrokkene 1] ’. Daarmee komt de feitelijke grondslag aan het middel te ontvallen. Met de aldus verbeterd gelezen overweging heeft het hof toereikend gerespondeerd op het in het middel bedoelde verweer.1.
10. Het eerste middel faalt.
11. Het tweede middel klaagt dat ’s hofs oordeel dat de verdachte het voor het medeplegen van feit 1 vereiste opzet had op het buiten Nederland brengen van hennep blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is omdat de bewijsmiddelen niets inhouden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte zich bewust was van het feit dat de hennep naar het buitenland werd vervoerd.
12. De steller van het middel voert aan dat wanneer wordt ‘ingezoomd’ op de door het hof in de bewijsoverweging bedoelde (en geciteerde) bewijsmiddelen, zou blijken dat de bewustheid dat de hennep naar het buitenland werd vervoerd daarin niet besloten ligt. Concreet gaat het om bewijsmiddel 14, behelzend de weergave van het telefoongesprek van 24 september 2013 waarin wordt gesproken over (gehaktballen en) ‘de verre plaats’ en bewijsmiddel 15, behelzend de weergave van een telefoongesprek van 15 oktober 2013, waarin wordt gezegd ‘Hij zegt van de man zal naar Duitsland gaan…’. Zonder nadere toelichting zou niet duidelijk zijn hoe het hof heeft kunnen oordelen dat deze gesprekken betrekking hebben op de uitvoer van hennep op 26 juni 2013 of 22 oktober 2013. Een ‘verre plaats’ zou bovendien niet in het buitenland behoeven te liggen. Bewijsmiddel 15, waarin wordt opgemerkt ‘Als we het morgen niet geven dan moeten we drie maanden wachten’, duidt er volgens de steller van het middel niet op dat de afnemer in Duitsland zit, maar dat de afnemer op 16 oktober 2013 naar Duitsland gaat en daarna drie maanden uit beeld zal zijn. Een en ander zou kunnen betekenen dat het de bedoeling was om op 16 oktober 2013 iets aan een man in Nederland te leveren die voor langere tijd naar het buitenland zou gaan vertrekken, maar daarbij zou niet zonder meer mogen worden aangenomen dat die man het product dat zou worden geleverd, zou meenemen naar Duitsland. Sowieso kan volgens de steller van het middel uit deze conversatie niet worden afgeleid dat de verdachte ervan op de hoogte was dat er op 26 juni 2013 en 22 oktober 2013 een hoeveelheid hennep zou worden uitgevoerd naar het buitenland. Het oordeel van het hof dat de verdachte die uitvoer heeft medegepleegd omdat er sprake was van een ‘voldoende nauwe en bewuste samenwerking (ten aanzien van die uitvoer)’ zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk zijn.
13. Vooropgesteld kan worden dat Uw Raad niet onderzoekt of de feitenrechter terecht tot een bewezenverklaring is gekomen, maar slechts of de bewezenverklaring kan volgen uit de bewijsmiddelen.2.In cassatie kan ook niet worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.3.
14. In de bewijsoverweging waarin het hof tot de gevolgtrekking komt ‘dat verdachte wist van de transporten naar Duitsland, ook op 26 juni 2013 en op 22 oktober 2013, zodat opzet op de uitvoer kan worden bewezen’ heeft het hof gewezen op het ‘samenstel van hetgeen hierboven is opgenomen’. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde, ook wat betreft het opzet op de uitvoer naar Duitsland, niet slechts wordt ontleend aan de twee door de steller van het middel bedoelde telefoongesprekken, maar aan het geheel van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd.
15. Het hof heeft in de bewijsoverweging gewezen op een verklaring die [betrokkene 1] bij de politie heeft afgelegd naar aanleiding van een op 25 juni 2013 getapt gesprek. Het hof doelt daarbij op bewijsmiddel 4. In dat verhoor wordt aan [betrokkene 1] voorgehouden dat hem in dat gesprek wordt gevraagd om ‘morgenochtend een autorit te maken’. Het hof overweegt dat [betrokkene 1] verklaart dat hij een gesprek voerde met [medeverdachte] . [betrokkene 1] moest een ritje naar een adres in Duitsland maken waar hij twee vuilniszakken heen bracht. [betrokkene 1] is naar de locatie gereden en heeft een Duitse man ontmoet die de twee zakken uit de auto pakte en hem een envelop met geld heeft gegeven. Het was [betrokkene 1] bekend dat [medeverdachte] in de hennephandel zat, ‘de handel daarin in Duitsland verzorgt’ en ‘een lijn’ in Duitsland had. Het hof heeft voorts vastgesteld dat op 25 juni 2013 vanaf de telefoon van de verdachte aan de telefoon van [medeverdachte] het bericht ‘6930 komt’ is verzonden. Op 26 juni 2013 spreekt [medeverdachte] in een tapgesprek met de verdachte over ‘die dikke’ (hetgeen volgens het hof duidt op [betrokkene 1] ) en zegt [medeverdachte] : ‘dan halen we de laatste zakken op.. Daarna zullen we meteen vandaag het samen daarheen brengen’. De verdachte reageert: ‘Ja, ja akkoord’.
16. In het in de bewijsoverweging geciteerde tapgesprek van 24 september 2013 vraagt [medeverdachte] aan de verdachte naar ‘gehaktballen’ die de verdachte heeft. De verdachte vraagt: ‘Voor jouw vriend?’ en ‘Voor de verre plaats?’ [medeverdachte] antwoordt op beide vragen: ‘Ja’. De verdachte zegt daarop: ‘Dat wat naar ver moet die he!’ Op de vraag van [medeverdachte] hoeveel ‘stukken’ de verdachte heeft, volgt het antwoord: ‘6, 7.. Jij kunt 7 zeggen’. In een in de bewijsoverweging geciteerd tapgesprek van 15 oktober 2013 zegt de verdachte tegen [medeverdachte] : ‘Die van jou heeft mij gebeld’ en ‘Hij zegt van de man zal naar Duitsland gaan en zal over drie maanden terugkomen... Als we het morgen niet geven dan moeten we drie maanden wachten’. De volgende dag, 16 oktober 2013, wordt vanaf het bij [medeverdachte] in gebruik zijnde telefoonnummer een bericht verzonden naar een telefoonnummer met het Duitse landnummer: ‘hello my friend, i come on dinstag to you ok. keep this time the papers compleet ok my friend, i sms you on monday greetzz your friend’. Ik wijs erop dat de eerstvolgende ‘dinstag’ na 16 oktober 2013 dinsdag 22 oktober 2013 was. Het hof heeft voorts vastgesteld dat vanaf de telefoon van de verdachte op 21 oktober 2013 naar de telefoon van [medeverdachte] het bericht werd verzonden: ‘het staat klaar bij mij thuis 6200’ en dat vanaf de telefoon van [medeverdachte] naar een telefoonnummer met het Duitse landnummer het bericht werd verzonden: ‘hello my friend, come tomorow. with boxing globe. 6.200 ok greetz your friend’. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat op 22 oktober 2013 in Duitsland onder [betrokkene 3] – die, naar het hof heeft vastgesteld, het tenlastegelegde transport van 22 oktober 2013 heeft verricht – door de Duitse politie een hoeveelheid marihuana met een brutogewicht van 6,7 kg in beslag werd genomen (bewijsmiddelen 8 en 9, hierna weergegeven bij de bespreking van het derde middel). Het nettogewicht bedroeg 6071 gram (bewijsmiddel 10). Het hof heeft in de bewijsoverweging ten slotte een tapgesprek geciteerd waarin de verdachte op 23 oktober 2013 aan [medeverdachte] vraagt: ‘Heb je bericht gehad?’ [medeverdachte] antwoordt dat hij nog geen bericht heeft. Vervolgens zegt [medeverdachte] onder meer: ‘er zal potverdikkemie iets gebeurd zijn maar op de terugweg kan niets gebeuren’ en ‘dat die is opgepakt ofzo’.
17. Het hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte wist dat de door hem geleverde hennep op 26 juni 2013 en 22 oktober 2013 naar Duitsland werd vervoerd. Die gevolgtrekking, die van feitelijke aard is, is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft in dit verband kunnen oordelen dat het door de steller van het middel bedoelde tapgesprek van 24 september 2013 zag op het transport naar Duitsland dat op 22 oktober 2013 heeft plaatsgevonden. Daarbij neem ik in aanmerking dat de door de verdachte in dat gesprek genoemde hoeveelheid ‘stukken’ (‘6, 7.. Jij kunt 7 zeggen’) aansluit bij zowel de berichten van 21 oktober 2013 (6200) als bij het gewicht van de in Duitsland onder [betrokkene 3] inbeslaggenomen hennep, terwijl het tijdsverloop tussen dat gesprek en 22 oktober 2013 niet dusdanig is dat het gesprek daarop geen betrekking zou kunnen hebben. Dat laatste geldt in nog sterkere mate voor het door de steller van het middel bedoelde gesprek van 15 oktober 2013. Ik wijs er daarbij op dat [medeverdachte] een dag later een bericht heeft verzonden waarin hij aangeeft: ‘i come dinstag to you’. Uit de bewijsoverweging volgt voorts dat het hof de inhoud van het gesprek van 15 oktober 2013, waarin expliciet aan Duitsland wordt gerefereerd, anders heeft gewaardeerd dan de steller van het middel. Die aan de feitenrechter voorbehouden waardering is niet onbegrijpelijk en kan in cassatie niet verder worden getoetst.
18. Al met al heeft het hof uit de verwijzing in de tapgesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte] naar ‘de verre plaats’ en naar Duitsland, in samenhang bezien met de uit de bewijsmiddelen volgende nauwe samenwerking tussen beiden met betrekking tot de levering van de hennep en de verklaring van [betrokkene 1] dat [medeverdachte] een ‘lijn’ in Duitsland heeft (hetgeen duidt op een zekere duurzaamheid van de afzet in Duitsland), bij beide tenlastegelegde transporten het opzet van de verdachte op de uitvoer naar Duitsland kunnen afleiden. Gelet daarop faalt ook de klacht dat ’s hofs oordeel dat sprake is van een ‘voldoende nauwe en bewuste samenwerking (ten aanzien van die uitvoer)’ blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk is. Ik wijs er nog op dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, waar hij is ondervraagd over de inhoud van de telefoontaps (waaronder het gesprek over de man die naar Duitsland zal gaan4.), niet heeft verklaard dat de hennep een binnenlandse bestemming had (of een andere buitenlandse bestemming dan Duitsland). Aldus heeft de verdachte ten aanzien van die bestemming geen alternatief scenario geschetst dat afbreuk zou kunnen doen aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof.
19. Het tweede middel faalt.
20. Het derde middel klaagt dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een aantal bewijsmiddelen (inhoudende processen-verbaal van buitenlandse opsporingsambtenaren) die niet in de Nederlandse taal zijn gesteld en evenmin naar het Nederlands zijn vertaald. De steller van het middel voert aan dat de verdachte deze bewijsmiddelen niet kan lezen, althans dat hij niet begrijpt wat er staat. In de schriftuur wordt verwezen naar een arrest van de civiele kamer van Uw Raad waarin onder meer is overwogen dat het overleggen van een vertaling van een productie in beginsel niet noodzakelijk is als die productie is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal (HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:65, NJ 2017/382 m.nt. Snijders). Aangevoerd wordt dat het openbaar ministerie verschilt van een gewone procespartij in een civiele procedure. Het is de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie dat de verdachte in een taal die hij begrijpt kennis kan nemen van de bewijzen die er tegen hem zijn verzameld. Het hof zou in strijd met het bepaalde in art. 338 jo. 344 Sv en/of art. 6 EVRM, (art. 7 van) Richtlijn 2012/13/EU5.en (art. 3 van) Richtlijn 2010/64/EU6.hebben gehandeld door bewijsmiddelen te bezigen die niet in de Nederlandse taal zijn gesteld en waarvan geen vertaling is bijgevoegd.
21. De steller van het middel heeft het oog op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
’8. Een geschrift, te weten een Fernschreiben van Landeskriminalamt Schleswig-Holstein d.d. 24 oktober 2013 (…), zakelijk weergegeven inhoudende:
TV1 [betrokkene 3] .
TV2 [betrokkene 4] .
Die TV1 und TV2 sind am 22.10.2013 nach Neumünster in Schleswig-Holstein gefahren. In der Falderastrasse wurde geparkt und TV3 angetroffen. Nachdem der Kofferraum des Tatfahrzeuges geöffnet wurde und ein Koffer und eine Plastiktüte durch TV1 und TV3 entnommen wurden, erfolgte ein polizeilicher Zugriff. In den genannten Behiltnissen befanden sich insgesamt 6.7 kg Marihuana (Bruttogewicht) in verschweissten folienbeuteln.
9. Een geschrift, te weten een Beschuldigtenvernehmung des [betrokkene 3] , van het Landeskriminalamt Schleswig Holstein (…) d.d. 22.10.2013 (…), zakelijk weergegeven inhoudende:
Sachverhalt: Am heutigen Morgen wurde der Beschuldigte [betrokkene 3] gemeinsam mit zwei anderen Beschuldigten in Neumünster, Falderastrasse vorläufig festgenommen wegen Verdachts des Einfuhrschmuggel von Marihuana in nicht geringer Menge Ober die niederländisch-deutsche Grenze direkt nacht Neumünster.
Frage: Was kannst du zu der Sicherstellung von ca. 6,7 kg Marihuana sagen, im Rahmen dessen du heute festgenommen wurdest?
Antwort: Ja, ich wusste, dass das Marihuana in dem fahrzeug, in meinem Audi, der auf mich zugelassen ist, transportiert wurde, da ich es ja in diesem Wagen eingeladen habe. Ik kann zu dem Ablauf Folgendes angeben:
Am gestrigen Abend, dem 21.10.2013, wusste ich, dass an der Hintertür meines Hauses in Emmen ein Koffer und eben diese kleine Tasche, wo noch ein Paket eingeschweisst drin war, hingestellt wurde. Dazu lag ein Zettel auf dem Koffer mit der Anschrift Falderastrasse, die Nummer ist mirjetzt gerade entfallen, und eben mit der Ortschaft Neumünster in Deutschland. Ich habe dann den Koffer und die Tasche in meinen Audi geladen.
Antwort: Ich sollte direkt die Anschrift Falderastrasse in Neumünster aufsuchen. Dort sollte ich von einem Mann erwartet werden. Dieser sollte mir dann den Stoff, in diesem Falle den Koffer und die Tasche abnehmen, und mir auch das Geld für den Stoff, also den Marihuana, inklusive meines Kurierlohnes übergeben.
Antwort: Ich sollte für diese Fahrt 1.000 bis 1.200 Euro bekommen.
Antwort: Ich fuhr in die Falderastrasse hinein, sah diese männliche Person.
Antwort: Dieser Typ und ich gingen beide hinten zum Kofferraum bzw. zur Heckklappe, ich machte die Heckklappe auf, er nahm die Tasche heraus, ich den Koffer, und dann kam auch schon die Polizei und hat uns festgenommen.
10. Een geschrift, te weten een rapport van Innenministerium des Landes Schleswig-Holstein, van 8 november 2013, opgemaakt door [betrokkene 5] , Dipl.-Chemiker, Sachverständiger für Toxikologie und Betäubtingsmittel, zakelijk weergegeven inhoudende (…):
Ermittlungssache gegen [betrokkene 3] . Für die Untersuchung wurden übersandt:
1) ein roter Koffer mit
1.1) div Verpackungsmaterial mit
1.2) braun-grünem Blütenspitzenmaterial von 5020,8 g Nettogesamtgewicht
2) ein blauer Müllsack mit
2.1) Verpackungsmaterial mit
2.2) braun-grünem Blütenspitzenmaterial von 1050,2 g Nettogesamtgewicht
Befunde:
Zu Ass.-Nr. 1.2 und 2.2: Die dünnsichtchromatographischen und gaschromatographisch-massenspektrometrischen Untersuchungen auf den Wirkstoff Tetrahydrocannabinot (THC) aus Cannabis sativa verliefen jeweils positiv. Dem äusserren Erscheinungsbild sowie obigen Befunden nach handelt es sich jeweils um Pflanzenmaterial der Gattung Cannabis (Marihuana).
12. Een geschrift, te weten een Beschuldigtenvernehmung eines Erwachsenen van het Landeskriminalamt Schleswig-Holstein (…) van 22.10.2013, opgemaakt door [verbalisant 1] , KOK en [verbalisant 2] , EKHK'in (…), zakelijk weergegeven inhoudende:
Vernehmung [betrokkene 4] .
Vorhalt: In dem Fahrzeug wurde heute ein Koffer gefunden.
Antwort: Das ist mein Koffer.
Antwort: Mir wurde gesagt, dass in dem Koffer so schwarze Kunstoffpakete drin waren. Solche Pakete befanden sich gestern Abend unter dem Bett in unserum Gästezimmer. Ich habe diese Pakete, die dort unter dem Bert (BFK: Bett) lagen, beiseite geschoben und wieder zurück geschoben.’
22. Als regel geldt dat een uitspraak in de Nederlandse taal dient te zijn gesteld. Dat betekent dat ook bij het weergeven van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen van de Nederlandse taal gebruik moet worden gemaakt.7.Niet-naleving van die regel leidt evenwel niet zonder meer tot nietigheid van de uitspraak.
23. Zo heeft Uw Raad in HR 4 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6375, NJ 2000/581 overwogen:
‘10.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte de inhoud van een in de Duitse taal gesteld stuk voor het bewijs heeft gebruikt (bewijsmiddel 45).
10.2. Als regel geldt
a. dat het onderzoek ter terechtzitting in de Nederlandse taal dient plaats te hebben en
b. dat de uitspraak in de Nederlandse taal dient te zijn gesteld.
10.3. Het in het middel aangeduide geschrift bevindt zich bij de stukken van het geding, te weten in een ordner voorzien van het opschrift: (…).
10.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 9 februari 1998 houdt in dat de voorzitter aldaar de korte inhoud heeft medegedeeld van onder meer deze ordner. Dit proces-verbaal vermeldt niets waaraan een vermoeden kan worden ontleend dat die mededeling niet in het Nederlands is geschied, zodat het ervoor moet worden gehouden dat die - in overeenstemming hiervoor onder 10.2 sub a bedoelde regel - in het Nederlands is geschied.
10.5. Aan het gebruik tot het bewijs van de inhoud van het in het middel genoemde Duitstalige geschrift ligt klaarblijkelijk het oordeel van het Hof ten grondslag dat de verdachte die inhoud heeft begrepen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep niet blijkt dat door of namens de verdachte is aangevoerd dat hij die inhoud niet zou hebben begrepen. Gelet daarop is in het onderhavige geval niet een zodanige inbreuk op de hiervoor onder 10.2 sub b bedoelde regel gemaakt dat deze nietigheid van de bestreden uitspraak ten gevolge moet hebben. Ook overigens is door het opnemen van de inhoud van het in het middel aangeduide geschrift de bestreden uitspraak niet onbegrijpelijk (vgl. HR 13 dec. 1988, NJ 1989, 636).
10.6. Het middel is derhalve ondeugdelijk.’8.
24. In de onderhavige zaak zijn de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 november 2015 verschenen. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt in dat de voorzitter de korte inhoud mededeelt ‘van de stukken van het voorbereidend onderzoek, waaronder die welke als bewijsmiddel zijn gebezigd’. De in het middel bedoelde bewijsmiddelen zijn ook door de rechtbank voor het bewijs gebezigd (bewijsmiddelen 9, 10, 11 en 13 in het vonnis). Nu het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niets vermeldt waaraan een vermoeden van het tegendeel kan worden ontleend, moet het ervoor worden gehouden dat de voorzitter van de rechtbank in het Nederlands de korte inhoud van die bewijsmiddelen heeft medegedeeld. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt niet dat door of namens de verdachte is aangevoerd dat hij niet zou hebben begrepen wat die bewijsmiddelen inhouden, ook niet toen de officier van justitie in het requisitoir in relatie tot de tenlastegelegde uitvoer op 22 oktober 2013 verwees naar ‘alle Duitse stukken, w.o. deels bekennende verklaringen van [betrokkene 3] en zijn partner’.9.
25. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2018, waarop de verdachte en zijn raadsman eveneens zijn verschenen, heeft de voorzitter na de ondervraging van de verdachte (en de bespreking van diens persoonlijke omstandigheden) medegedeeld dat het dossier wordt geacht te zijn besproken. Het proces-verbaal houdt niet in dat door of namens de verdachte daartegen bezwaar is gemaakt, noch dat is aangevoerd dat hij de inhoud van de in het middel bedoelde (en door de rechtbank gebezigde) bewijsmiddelen niet heeft begrepen. Het vervolg van het onderzoek ter terechtzitting wijst ook niet in die richting. De advocaat-generaal heeft in het requisitoir opgemerkt ‘dat de ovj in zijn requisitoir terecht en onderbouwd wijst op het feit dat die interpretaties bij het henneptransport van 22 oktober 2013 volledig juist bleken te zijn en overeenkwamen met wat de Duitse politie in daarover in Duitsland heeft vastgesteld, zowel wat betreft de toedracht als over het feit dat het om hennep gaat’.10.De raadsman heeft bij pleidooi over de tenlastegelegde uitvoer op 22 oktober 2013 opgemerkt: ‘Dat er hennep is uitgevoerd, lijkt wel te volgen uit de aanhouding van en de inbeslagneming onder Peter [betrokkene 3] ’. En hij wijst erop dat ‘in Duitsland onder [betrokkene 3] niet 6200 maar 6700 gram in beslag is genomen’.11.Niet blijkt dat op enig moment is verzocht om een Nederlandse vertaling of dat anderszins door of namens de verdachte is gesteld dat voor hem niet duidelijk zou zijn wat de in het middel bedoelde vier bewijsmiddelen inhielden.
26. Bij het voorgaande merk ik op dat het onderzoek op beide terechtzittingen plaatsvond met bijstand van een tolk in de Turkse taal. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt in dat de tolk aangeeft dat de verdachte de Nederlandse taal spreekt en dat de verdachte zelf zal aangeven wanneer vertaling nodig is. Het moet er daarom voor worden gehouden ofwel dat de mededeling van de korte inhoud van de in het middel bedoelde bewijsmiddelen op die terechtzitting door de tolk vanuit het Nederlands is vertaald in het Turks12., ofwel dat de verdachte in staat was die mededeling in het Nederlands te begrijpen.
27. In aanmerking genomen dat het hof kennelijk en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verdachte de inhoud van de bewijsmiddelen 8, 9, 10 en 12 heeft begrepen, is in deze zaak geen sprake van een zodanige inbreuk op de regel dat de uitspraak in het Nederlands dient te zijn gesteld dat dit nietigheid van de bestreden uitspraak meebrengt. Ook overigens is door het opnemen van de inhoud van de door het middel gewraakte bewijsmiddelen de bestreden uitspraak niet onbegrijpelijk.
28. Gelet op het voorgaande valt ook niet in te zien waarom het hof zou hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 6 EVRM en/of de in het middel bedoelde Richtlijnen. Van schending van art. 7, tweede en derde lid, van Richtlijn 2012/13/EU is geen sprake, nu uit niets blijkt dat de verdachte of zijn raadsman geen (tijdige) toegang is verleend tot (het politiedossier met daarin) de vier Duitstalige processen-verbaal.13.Schending van art. 3 van Richtlijn 2010/64/EU is niet aan de orde, nu de genoemde processen-verbaal niet behoefden te worden aangemerkt als ‘essentiële processtukken’ in de zin van die bepaling en niet is gebleken dat de verdachte of zijn raadsman met betrekking tot die processen-verbaal een verzoek als bedoeld in het derde lid van die bepaling heeft ingediend.14.
29. Het derde middel is tevergeefs voorgesteld.
30. Het vierde middel klaagt over schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn in de cassatiefase.
31. Nu het cassatieberoep is ingesteld op 22 november 2018 en de stukken van het geding op 11 oktober 2019 bij de griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen, is de inzendtermijn van acht maanden met meer dan twee maanden overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
32. Het vierde middel is gegrond.
33. De eerste drie middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.
34. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het hof ten aanzien van de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑06‑2020
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 9e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 243.
Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530.
Zie pagina 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 3 november 2015.
Voluit: Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142, 1 juni 2012, p. 1-10).
Voluit: Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280, 26 oktober 2010, p. 1-7).
Vgl. HR 29 januari 1934, ECLI:NL:HR:1934:40, NJ 1934, p. 499 m.nt. Pompe en HR 26 mei 1959, ECLI:NL:HR:1959:56, NJ 1959/554.
Vgl. ook HR 12 april 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC2453, NJ 1988/914. Zie eerder HR 19 december 1972, ECLI:NL:HR:1972:AB5345, NJ 1973/184 m.nt. Van Veen en HR 10 december 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC1737, NJ 1986/495 m.nt. Van Veen, rov. 7.3, waarin het ging om stukken in de Engelse taal. Dat niet ieder gebruik van in een vreemde taal gestelde stukken toelaatbaar is, volgt bijvoorbeeld uit HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV5007, NJ 2006/274, waarin de rechtbank in het kader van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv haar oordeel mede had doen steunen op een in de Turkse taal gesteld stuk, terwijl niet bleek dat het stuk was vertaald of vertolkt.
Schriftelijk requisitoir, derde ongenummerde pagina.
Schriftelijk requisitoir, pagina 2.
Pleitnota, pagina 4.
Vgl. HR 13 december 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC3342, NJ 1989/636, rov. 5.2.4.
Zie ook overweging (31) van Richtlijn 2012/13/EU.
Zie ook overweging (30) van Richtlijn 2010/64/EU.