Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit een drietal ordners van de politie Oost-Nederland, district Twente, waarop de rug telkens onder meer vermeldt: “ZIGGO” en waarvan map 1 is gedateerd 24 mei 2013. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Rb. Overijssel, 30-07-2013, nr. 08/760068-13
ECLI:NL:RBOVE:2013:1617
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
30-07-2013
- Zaaknummer
08/760068-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2013:1617, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 30‑07‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 30‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich (mede) schuldig heeft gemaakt aan een brutale overval op een alleenstaande vrouw in Oldenzaal. Eveneens vrijspraak voor een zaak waarbij een vrouw bewogen is haar pincodes af te geven: dat laatste levert volgens een arrest van de Hoge Raad geen strafbaar feit op. Wel bewijs voor de poging om met anderen diezelfde mevrouw op te lichten zodat ze haar pasjes afgeeft: 110 dagen gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760068-13
Datum vonnis: 30 juli 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats],
wonende in [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. K.R. Koopman, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: met een ander of anderen, dan wel alleen, [slachtoffer 1] heeft opgelicht door haar te bewegen een pincode of pincodes af te geven;
feit 2: geprobeerd heeft om met een ander of anderen, dan wel alleen, [slachtoffer 1] op te lichten en haar te bewegen om een bankpas of bankpassen af te geven;
feit 3: al dan niet met anderen, een overval heeft gepleegd op een woning en daarbij, na bedreiging van de bewoonster [slachtoffer 2], een kluis met inhoud heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2013,
in de gemeente Oldenzaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer
pincode(s), in elk geval van enig gegeven,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid:
- -
meermalen telefonisch contact opgenomen met die [slachtoffer 1] en/of
- -
zich (daarbij) (telkens) voorgedaan/voorgesteld als zijnde "[alias 1]"
en/of
- -
zich (daarbij) (telkens) voorgedaan als medewerker van de [bank 1] en/of
- -
die [slachtoffer 1] meegedeeld dat zij - aangezien die [slachtoffer 1] een trouwe en/of
bijzondere klant was - in aanmerking kwam voor een nieuwe bankpas met een
bijzondere chip en/of
- -
die [slachtoffer 1] gevraagd of zij bij die nieuwe pas een nieuwe pincode wilde en/of
- -
die [slachtoffer 1] meegedeeld dat de nieuwe pincode [pincode] kon gaan worden en/of
- -
die [slachtoffer 1] gevraagd of ze voor haar andere bankpas (van de [bank 2]) ook een
nieuwe pincode wilde en/of
- die [slachtoffer 1] gevraagd of deze bankpas een moeilijke pincode had,
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2013,
in de gemeente Oldenzaal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] te
bewegen tot de afgifte van een of meer bankpas(sen), in elk geval van enig
goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer
van zijn mededader(s), althans alleen
- nadat die [slachtoffer 1] telefonisch te verstaan was gegeven dat een medewerker van
de [bank 1], genaamd "[alias 2]", haar bankpas(sen) zou komen ophalen -:
- zich heeft voorgedaan als een medewerker van de [bank 1], genaamd
"[alias 2]" en/of
- -
zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of
- -
tegenover die [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, verdachte, "[alias 2]" was
en de bankpas(sen) kwam ophalen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 25 januari 2013,
in de gemeente Oldenzaal,
- in/uit een woning gelegen aan de [adres]-,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis
(met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan door en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- -
de woning van die [slachtoffer 2] is/zijn binnen gegaan en/of (vervolgens)
- -
dreigend) de slaapkamer van die [slachtoffer 2] is/zijn binnen gegaan en/of
(vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben geroepen en/of geschreeuwd en/of gezegd:
"dit is een overval, hoofd onder de dekens" en/of "hoofd onder de dekens dan
overkomt u niets", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
(vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "waar is het goud" en/of "uw man is
dood en u heeft het goud geërfd" en/of "waar is de kluis? u heeft geld in de
kluis", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens)
- de kluis (met inhoud) heeft/hebben gepakt, althans meegenomen.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 3 wordt vrijgesproken en voor de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest en met de teruggave van de inbeslaggenomen auto aan verdachte.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1
De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan door een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen1..
Feit 2
Op 28 maart 2013 is verdachte met de medeverdachte [medeverdachte] naar een straat in de buurt van het adres van [slachtoffer 1] in [plaats] gereden, waarna verdachte naar de voordeur van mevrouw [slachtoffer 1] woning is gegaan en hij met haar heeft gesproken.
5.2
Feit 1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan oplichting van mevrouw [slachtoffer 1]. Hij baseert dat op de stemherkenning door verbalisanten van de medeverdachte [medeverdachte], die zich zou hebben voorgedaan als een bankmedewerker en aldus [slachtoffer 1] heeft bewogen haar pincode(s) af te geven. De betrokkenheid van verdachte blijkt eruit dat de medeverdachte tegen [slachtoffer 1] zegt dat ene [alias 2] haar bankpassen komt ophalen: kort daarop rijden verdachte en [medeverdachte] naar [slachtoffer 1] toe en is het verdachte die aanbelt, zich aandient met de naam “[alias 2]” en om de passen vraagt.
Met betrekking tot de vraag of het onvrijwillige noemen van een pincode in het licht van de jurisprudentie “afgifte van enig goed” is en daarmee al dan niet een strafbaar feit oplevert, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Volgens de verdediging levert de tenlastelegging van dit feit geen strafbaar feit op. De raadsvrouw wijst in dit verband op een arrest van de Hoge Raad (LJN ZD0064, NJ 1995, 635) van 6 oktober 1992, waarbij is overwogen dat een pincode geen goed is conform artikel 317 en dat bij het – al dan niet onvrijwillig – noemen van een pincode geen sprake is van afgifte, aangezien de afgever niet de beschikking over het gegevene verliest. Dit leidt tot de conclusie dat de vermeende oplichting geen strafbaar feit oplevert.
Subsidiair stelt de raadsvrouw dat het wettige en overtuigende bewijs ontbreekt. [slachtoffer 1] stelt dat verdachte zich, nadat hij had aangebeld, door de dichte voordeur had gezegd dat hij “[alias 2]” was en voor de bankpassen kwam. Dit wordt door verdachte ontkend en aannemelijk is dat [slachtoffer 1] hem, al dan niet door spanning en angst, niet goed verstaan heeft.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt onder meer ten laste gelegd dat hij, zakelijk weergegeven, al dan niet met een ander of anderen [slachtoffer 1] heeft bewogen tot afgifte van een of meer pincode(s), in elk geval van enig gegeven. Uit de aangifte volgt dat [slachtoffer 1], nadat zij in de veronderstelling verkeerde dat een medewerker van de [bank 1] telefonisch contact met haar had opgenomen, haar pincode gaf2.. Uit jurisprudentie (HR 13 juni 1995, NJ 1995/635) blijkt weliswaar, dat het noemen van een pincode geen “afgifte” is zodat ook bij een tenlastelegging die, zoals in de onderhavige zaak het geval is, doelt op oplichting (artikel 326 Sr), niet bewezen kan worden dat er sprake is van afgifte van enig goed. De wetgever heeft bij de delictomschrijving van artikel 326 Sr hierin voorzien door tevens strafbaar te stellen het bewegen tot het “ter beschikking stellen van gegevens”. Dit ter beschikking stellen van gegevens, die een geldswaarde vertegenwoordigen, vermeldt de onderhavige tenlastelegging niet. Verweten wordt de “afgifte” van pincode(s) dan wel enig gegeven. Van afgeven is alleen sprake als de gever de beschikking over het gegevene verliest. Nu “afgifte” in die zin niet bewezen kan worden, dient verdachte van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
5.3
Feit 2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt dat verdachte zich samen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van mevrouw [slachtoffer 1]. Daartoe voert hij de volgende bewijsmiddelen aan: nadat [slachtoffer 1] wordt gebeld door iemand die zich [alias 1] noemt en zich voorstelt als een medewerker van de [bank 1] en [slachtoffer 1] haar pincodes noemt, wordt [slachtoffer 1] andermaal gebeld met de mededeling, dat een collega de bankpasjes komt ophalen. Wat later belt “[alias 1]” opnieuw en zegt dat collega [alias 2] naar haar toe komt lopen om de bankpasje op te halen. Verdachte komt met [medeverdachte] aanrijden. Verdachte belt daarop aan, antwoordt op de vraag wie hij is “[alias 2]” en beaamt dat hij voor de pasjes komt. Daarop worden verdachte en [medeverdachte] aangehouden. De stem van [medeverdachte] wordt vergeleken met de stem van “[alias 1]” en de verbalisanten, die betrokken waren bij het uitluisteren van afgeluisterde telefoongesprekken waaraan verdachte deelnam, herkennen de stem van de beller als die van verdachte.
De raadsvrouw is van mening dat het wettige en overtuigende bewijs dat verdachte zich (mede) schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting van [slachtoffer 1] ontbreekt. Het enkele gegeven dat verdachte zich naar haar woning heeft begeven, is onvoldoende om te concluderen dat hij is betrokken bij het oplichten van [slachtoffer 1] door te proberen haar de bankpassen afhandig te maken met oplichtingsmiddelen. Dat klemt te meer nu al eerder die dag iemand zich bij [slachtoffer 1] aandiende, die de eigenlijke (mede-)oplichter kan zijn geweest. Verdachte haalde op verzoek van een ander de post bij [slachtoffer 1] op, waardoor ook die ander, maar in ieder geval niet verdachte de oplichter kan zijn geweest. De raadsvrouw concludeert tot vrijspraak van verdachte voor dit feit.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 28 maart 2013 wordt [slachtoffer 1] om 09.45 uur gebeld door iemand die zich voorstelt als [alias 1], medewerker van de [bank 1]. [slachtoffer 1] zou een nieuwe bankpas met een bijzondere chip krijgen. Tegen 10.00 uur die dag belt [alias 1] [slachtoffer 1] opnieuw en vertelt haar dat haar bankpasjes worden opgehaald door een collega die [alias 2] heet; voorts weet hij haar te bewegen haar pincodes te geven3.. Omdat [slachtoffer 1] argwaan krijgt, belt zij de bank, die daarop de politie waarschuwt. Vervolgens arriveert hoofdagent [verbalisant 1] bij de woning van [slachtoffer 1]4.. Nadat [alias 1] diverse keren belt en onder meer zegt dat zijn collega [alias 2] de bankpassen komt ophalen5., ziet de politie die dag tussen 12.00 uur en 16.30 uur de BMW met kenteken [kenteken] meerdere malen over en in de nabijheid van de [straat 1], langs het adres van aangeefster rijden. Om 15.30 uur wordt gezien dat verdachte achter het stuur en met medeverdachte [medeverdachte] naast zich in een BWM [kenteken] naar de [straat 2] in [plaats], in de nabijheid van de [straat 1], rijdt. Om 15.40 uur rijdt de BMW voor de woning van aangeefster langs. Om 15.57 uur wordt wederom gezien dat verdachte met [medeverdachte] naast zich in de BMW zat. Om 16.04 uur rijdt de BMW wederom langs de woning van aangeefster. Om 16.15 uur rijdt de BMW de [straat 1] in, waarna beide verdachte om 16.25 uur uitstappen. Er wordt in die tijdspanne gebeld met aangeefster door de onbekende “[alias 1]” met de vraag of haar zoon al bij haar is geweest in verband met het afslepen van haar auto. In de tussentijd wordt waargenomen dat de zoon van aangeefster haar auto komt afslepen, waarna deze om 16.22 uur vertrekt. Kort daarna lopen verdachte en [medeverdachte] de straat in waar de woning van aangeefster staat.6.7.Terwijl [medeverdachte] aan de overkant wacht, loopt verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] en belt bij de voordeur aan8.. [slachtoffer 1] vraagt wie daar is en hoort een mannenstem “[alias 2]” zeggen. Verbalisant [verbalisant 1] hoort dat de aangesprokene zegt: “Hallo, ik kom de pinpasjes ophalen.” Nadat aangeefster de voordeur opent en zegt: “U komt de pinpasjes ophalen” hoort [verbalisant 1] verdachte dat bevestigen. Daarop worden verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] aangehouden9..
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte en de verklaring van de betrokken verbalisanten, terwijl verdachte geen redelijke verklaring geeft voor zijn verschijning en reactie aan de deur van [slachtoffer 1]. Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte gezien de door hem verstrekte specifieke informatie “[alias 2]” en “de pinpassen ophalen” moet hebben samengewerkt met de beller “[alias 1]”.
Verdachte was met [medeverdachte] in de auto en heeft samen met hem minimaal een uur de directe omgeving van aangeefster verkend en samen met hem gewacht totdat de zoon van aangeefster was vertrokken en verdachte zijn slag kon slaan.
[medeverdachte] heeft meer dan een uur naast verdachte in de auto gezeten, wat in tegenspraak is met de verklaring van [medeverdachte] afgelegd bij de politie dat hij “effe” met verdachte mee is geweest10.en de verklaring van verdachte dat [medeverdachte] haast had11.. Daarnaast spoort de verklaring van verdachte ook op een ander punt niet met die van [medeverdachte]. [medeverdachte] zegt in zijn eerste verklaring bij de politie dat verdachte naar de [straat 1] ging om “geld” op te halen, terwijl verdachte zegt dat hij het doel van de rit naar de [straat 1] aan [medeverdachte] zou hebben verteld, namelijk dat hij “post’ moest ophalen12.
Hoewel niet is komen vast te staan dat [medeverdachte] de beller “[alias 1]” was, valt anderzijds niet uit te sluiten dat er nog een derde persoon betrokken was bij de poging om bankpassen aan aangeefster te ontfutselen. Gelet op de opeenvolging van gesprekken en gebeurtenissen, zoals hiervoor weergegeven, is het naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] en een mogelijke derde dader dat verdachte als mededader aangemerkt moet worden en zich met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting van mw. [slachtoffer 1].
5.4
Feit 3
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Volgens de officier van justitie is er onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde. De getuige [getuige] heeft niet onaannemelijk verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij de overval. Denkbaar is dat verdachte hondjes heeft uitgelaten om de woning en het slachtoffer te observeren. Een anonieme getuige zegt van de overval te weten, noemt de naam van verdachte. Er is een schoenspoor gevonden dat zou kunnen corresponderen met een schoen van verdachte. Dat levert echter niet het wettige en overtuigende bewijs op dat verdachte heeft deelgenomen aan de onderhavige overval. Hij concludeert tot vrijspraak.
De raadsvrouw is met de officier van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. Het signalement dat aangeefster van haar overvallers heeft gegeven, is niet tot een bepaalde persoon te herleiden en de anonieme getuige noemt onder meer de voornaam van verdachte, maar overigens wordt deze verklaring niet door enig bewijsmiddel gesteund, zodat deze niet bruikbaar is. De getuigenverklaring van [getuige] is onbetrouwbaar, aangezien hij een relatie heeft gehad met de vriendin van verdachte en hij alles doet om verdachte een hak te zetten. Ten slotte levert het op de plaats van het delict aangetroffen schoenspoor onvoldoende bewijskracht op.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
In haar aangifte geeft het slachtoffer mevrouw [slachtoffer 2] een zodanig summiere beschrijving van haar overvallers, dat hieruit niet kan worden afgeleid dat verdachte zich onder die overvallers bevond. Een anonieme getuige noemt enkele namen van mannen die zich aan die overval zouden hebben schuldig gemaakt, waaronder de naam van verdachte. Deze verklaring wordt echter niet gesteund door enig ander bewijsmiddel. De verklaring van [getuige], die een relatie heeft gehad met de vriendin van verdachte en die mogelijk uit rancune jegens verdachte verklaart, is onvoldoende specifiek om deze, zonder meer, in verband met de onderhavige overval te brengen. Het op de plaats van het delict aangetroffen schoenspoor komt op een viertal punten overeen met de schoenen die verdachte zou hebben gedragen, maar deze overeenkomsten zijn te summier om daar de conclusie aan te verbinden dat verdachte op de plaats van het delict is geweest. Enig ander bewijsmiddel waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de overval kan worden afgeleid, ontbreekt.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte betrokken was bij de overval in de woning van mevrouw
[slachtoffer 2] in haar woning, zodat hij van dit feit dient te worden vrijgesproken.
5.5
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 3 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 maart 2013, in de gemeente Oldenzaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van bankpassen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader(s),
- nadat die [slachtoffer 1] telefonisch te verstaan was gegeven dat een medewerker van
de [bank 1], genaamd "[alias 2]", haar bankpassen zou komen ophalen -:
- zich heeft voorgedaan als een medewerker van de [bank 1], genaamd
"[alias 2]" en
- -
zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en
- -
tegenover die [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, verdachte, "[alias 2]" was en de bankpassen kwam ophalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 47 en 326 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf: medeplegen van poging tot oplichting.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Voor een feit als hier bewezen is verklaard, is geen oriëntatiepunt voor straftoemeting vastgesteld. De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor een soortgelijk feit worden opgelegd.Met name het gegeven dat verdachte en zijn mededader(s) met hun handelwijze enkel bezig zijn met hun eigen financiële gewin en daarbij kennelijk geheel voorbij gaan aan zowel de financiële als emotionele gevolgen voor de gedupeerde in kwestie, zijnde een bejaarde vrouw en – naar is gebleken - een kwetsbaar lid van de samenleving, die verdachte en zijn mededader(s) juist vanwege die kwetsbaarheid als subject hebben uitgezocht. Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank houdt rekening met de – niet omvangrijke - justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij in 2005 tot een gedeeltelijk onvoorwaardelijke jeugddetentie is veroordeeld voor het medeplegen van afpersing en straatroof. Daarnaast is hij in januari 2013 voor heling veroordeeld tot een geldboete. Over verdachte is een reclasseringsrapport opgemaakt; aangezien verdachte de feiten heeft ontkend, onthoudt de reclassering zich van advies, terwijl het recidiverisico niet kan worden ingeschat.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenis, gelijk aan de duur van het voorarrest, passend en geboden.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het verdachte toebehorende inbeslaggenomen BMW personenauto, gekentekend [kenteken], vatbaar is voor verbeurdverklaring aangezien met behulp van deze auto de rit naar de woning van het slachtoffer is afgelegd en aldus het strafbare feit onder 2 hiermee is gepleegd. De rechtbank heeft bij het opleggen van deze bijkomende straf rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder verdachte in beslaggenomen:
- -
1 paar zware herenschoenen en
- -
1 paar Nike Air sportschoenen,
aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 33, 33a en 33b Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- -
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- -
verklaart bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- -
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- -
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:feit 2: medeplegen van poging tot oplichting;
- -
verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezenverklaarde;
straf
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 110 (honderdentien) dagen;
- -
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- -
verklaart verbeurd de in beslag genomen BMW personenauto, gekentekend [kenteken];
- -
gelast de teruggave van de in beslag genomen 1 paar zware herenschoenen en
- -
paar Nike Air sportschoenen aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. B.J.T. Bouma, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑07‑2013
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] in “MAP 3”, bladzijden 904 en 905.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] in “MAP 3”, bladzijden 904 en 905.
Het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent [verbalisant 1] in “MAP 3”, bladzijde 912.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] in “MAP 3”, bladzijde 905.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], hoofdagent in “MAP 3”, bladzijde 911.
Het proces-verbaal algeheel zaakrelaas (Tijdlijn) van [verbalisant 3], brigadier in “MAP 3”, bladzijden 896 en 897.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], hoofdagent in “MAP 3”, bladzijden 910 en 911.
Het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent [verbalisant 1] in “MAP 3”, bladzijde 914.
Een proces-verbaal verhoor [medeverdachte] in “map 3”, bladzijde 977.
Het proces-verbaal verhoor verdachte in “MAP 1”, bladzijde 114.
Het proces-verbaal verhoor [medeverdachte] in “MAP 1”, bladzijde 23. Het proces-verbaal verhoor verdachte in “MAP 1”, bladzijde 114.