NJB 2021/2082:Beslagbeklag, art. 552a Sv: immuniteit van Centrale Banken en de UN Convention on Jurisdictional Immunities of States and their Property. Eerder heeft de civiele kamer van de Hoge Raad al geoordeeld dat dit VN-verdrag een codificatie behelst van het internationale gewoonterecht met betrekking tot de immuniteit van jurisdictie en de immuniteit van executie en de daaraan gestelde grenzen. Hoewel het VN-Verdrag geen betrekking heeft op ‘criminal proceedings’ is de immuniteit in strafzaken in ieder geval niet beperkter dan in civiele zaken. Niet alle bepalingen van het VN-Verdrag kunnen echter als internationaal gewoonterecht worden aangemerkt, waaronder art. 21 lid 1 onder c van het VN-Verdrag. Hooguit kan worden aangenomen dat als internationaal gewoonterecht kan worden aangemerkt de regel dat een centrale bank aanspraak kan maken op immuniteit van inbeslagneming en executie voor zover het ‘property’ van de centrale bank betreft dat bestemd is of wordt aangewend voor de taakuitoefening van de centrale bank in verband met monetaire politiek en valutabeleid. In casu heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat regels van internationaal gewoonterecht met betrekking tot immuniteit in de weg staan aan de inbeslagneming van het in eigendom van handelsbanken zijnde geldbedrag onder de Centrale Bank van Suriname. A-G: anders.