Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, blz. 2.
HR, 17-06-2011, nr. 11/02139
ECLI:NL:HR:2011:BQ7060
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17-06-2011
- Zaaknummer
11/02139
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BQ7060
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ7060, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ7060
ECLI:NL:HR:2011:BQ7060, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ7060
- Wetingang
art. 5 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
JVggz 2011/27
Conclusie 17‑06‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
tegen
Officier van Justitie te Breda
1.
Deze Bopz-zaak leent zich voor een verkorte conclusie. Op 14 maart 2011 heeft de officier van justitie in het arrondissement Breda de rechtbank aldaar verzocht ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) een voorlopige machtiging te verlenen om het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren. Betrokkene verbleef op dat moment in een psychiatrisch ziekenhuis van GGZ Breburg te Waalwijk krachtens een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling.
2.
Bij het verzoekschrift was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd van de geneesheer-directeur [betrokkene 1]. De verklaring vermeldt dat betrokkene daartoe is onderzocht door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 2] te Tilburg. De diagnose van de onderzoekend psychiater luidt: ‘Het betreft een man die uitgebreid bekend staat met een bipolaire I stoornis met vooral manische episodes. Zijn toestandsbeeld bij beoordeling past erg goed bij deze diagnose’ (rubriek 4.d. van de verklaring).
3.
De rechtbank heeft op 18 maart 2011 betrokkene, zijn raadsvrouwe en de behandelend psychiater [betrokkene 3] gehoord. De raadsvrouwe bepleitte primair afwijzing van het verzoek op de grond dat de geneeskundige verklaring is opgesteld door psychiater [betrokkene 2] die betrokken is geweest bij een eerdere behandeling. Volgens de raadsvrouwe was er toen veel discussie tussen betrokkene en [betrokkene 2] en is een procedure bij de klachtencommissie gevoerd1.. Verder betwistte de raadsvrouwe dat de stoornis van betrokkene gevaar veroorzaakt. Subsidiair verzocht zij om terugkeer van betrokkene naar een H.A.T.-woning toe te staan met meer begeleiding, en meer subsidiair om verkorting van de duur van de machtiging.
4.
Bij beschikking van dezelfde datum2. heeft de rechtbank het primaire en subsidiaire verweer verworpen en de verzochte machtiging verleend voor de duur van 3 maanden.
5.
Namens betrokkene is — tijdig — beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
6.
Onderdeel I van het middel is gericht tegen de verwerping van het verweer dat de psychiater die het onderzoek ten behoeve van de geneeskundige verklaring heeft verricht niet kan worden aangemerkt als onafhankelijk. Volgens de klacht is dit oordeel onbegrijpelijk in het licht van hetgeen namens betrokkene ter zitting is aangevoerd omtrent de eerdere behandelrelatie.
7.
Terecht verwijst de toelichting naar HR 16 oktober 2009 (LJN: BK0342)3. voor de maatstaf ter beoordeling of een psychiater die het door art. 5 lid 1 Wet Bopz voorgeschreven onderzoek heeft verricht als onafhankelijk kan worden aangemerkt, in het geval dat hij de betrokkene in het verleden heeft behandeld. De maatstaf houdt in dat niet alleen het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie van belang is, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie, waarbij het aan de feitenrechter is voorbehouden om aan de hand van de omstandigheden van het geval het onderlinge gewicht van deze factoren te bepalen. Wanneer nog geen jaar sinds het laatste behandelcontact is verstreken moet in het algemeen worden aangenomen dat de psychiater niet kan gelden als ‘niet bij de behandeling betrokken’.
8.
De rechtbank heeft, in cassatie onbestreden, vastgesteld dat het laatste behandelcontact tussen betrokkene en de psychiater [betrokkene 2] meer dan een jaar geleden heeft plaatsgehad. Anders dan het middelonderdeel tot uitgangspunt neemt4., heeft de rechtbank haar beslissing niet uitsluitend gebaseerd op het tijdsverloop van meer dan een jaar sinds het laatste behandelcontact. Na de overweging dat met bedoeld tijdsverloop conform vaste jurisprudentie aan de voorwaarde van ‘onafhankelijk’ psychiater is voldaan, laat de rechtbank immers volgen dat hetgeen overigens namens betrokkene is aangevoerd de rechtbank geen aanleiding heeft gegeven van dat uitgangspunt af te wijken. Uit deze redengeving blijkt dat de rechtbank ook heeft gelet op hetgeen de raadsvrouwe naar voren had gebracht.
9.
Het bestreden oordeel is niet onbegrijpelijk voor de lezer. In eerste aanleg, en trouwens ook in het cassatiemiddel, ontbreekt zelfs de geringste aanduiding van wat de in het middel bedoelde discussie of ‘strijd’ tussen betrokkene en psychiater [betrokkene 2] inhield. Gelet op de aangehaalde uitspraak HR 16 oktober 2009, behoorde de rechtbank te onderzoeken of de duur en de intensiteit van de (langer dan een jaar geleden beëindigde) behandelrelatie in de weg stonden aan het aanmerken van psychiater [betrokkene 2] als een ‘niet bij de behandeling betrokken’ psychiater. Dat de rechtbank haar ontkennende antwoord op deze vraag niet nader heeft gemotiveerd dan zij heeft gedaan, lag in de gegeven omstandigheden voor de hand: in eerste aanleg is door of namens betrokkene geen beroep gedaan op concrete feiten of omstandigheden waarop de rechtbank had kunnen responderen5.. Het woord ‘strijd’ suggereert een antagonisme, een tegenover elkaar staan van opvattingen, maar laat de lezer slechts gissen: waarover ging die discussie? Hield deze verband met de wijze van behandeling? Is het gebleven bij een of meer incidenten? Hoe is die discussie geëindigd? etc. De enkele mededeling dat een klachtprocedure zou zijn gevoerd (wanneer? waarover? welke uitkomst?) noopte de rechtbank evenmin tot een verder gaande motivering. Ter zitting is ook niet gesteld dat betrokkene niet in staat zou zijn om zijn standpunt te preciseren. Evenmin is door of namens hem om nader onderzoek verzocht. De slotsom is dat onderdeel I faalt.
10.
Onderdeel II bestrijdt het oordeel dat de geestelijke stoornis van betrokkene hem een gevaar doet veroorzaken dat niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Volgens de klacht kon de rechtbank niet tot dit oordeel komen, nu de geneeskundige verklaring blijkens onderdeel I niet is gebaseerd op onafhankelijk medisch onderzoek en uit de overige gedingstukken niet kan worden opgemaakt dat sprake is van bedoeld gevaar.
11.
De klacht bouwt voort op het vorige middelonderdeel en deelt in het lot daarvan.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑06‑2011
Het cassatierekest vermeldt onder 1 als datum van de bestreden beschikking 21 maart 2011. Dit is niet de uitspraakdatum, maar de datum waarop de griffie de beschikking heeft verzonden.
BJ 2009, 47 m.nt. WD.
Cassatierekest blz. 2 onderaan.
In verband met de noot van Dijkers in BJ 2009, 47, onder punt 4, voeg ik hieraan toe dat in het cassatierekest geen rechtsklacht is gepresenteerd tegen het uitblijven van ambtshalve nader onderzoek op dit punt.
Uitspraak 17‑06‑2011
17 juni 2011
Eerste Kamer
11/02139
TT/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Breburg te Waalwijk,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT BREDA,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 232338/FA RK 11-1132 van de rechtbank Breda van 18 maart 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 9 juni 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 juni 2011.