Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/155
155 De Belgische proceskostenregels
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS580201:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 446ter Ger. W.
Art. 446ter Ger. W. Zie hierover Samoy & Sagaert 2010, p. 228.
Faure, Fernhout & Philipsen 2009, p. 44.
Koninklijk besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in art. 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van art. 1-13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, BS 9 november 2007, p. 56834; De tarieven zijn in 2011 met 10% verhoogd, zie BS 28 februari 2011, p. 14068. Op 1 juni 2016 zijn de tarieven wederom met 10% verhoogd. De geldende tarieven zijn te raadplegen via rechtbanken-tribuneaux.be/nl.
Art. 1022 Ger. W.
Cass. 19 januari 2012, F.10.0142.N., via cass.be.
Wagner 2014, p. 527.
Cass. 21 oktober 2011, C.09.0463.F., via cass.be.
Cass. 22 april 2010, C.09.0270.N., via cass.be.
Art. 1017 Ger. W.; Sagaert & Samoy 2010, p. 235.
Sagaert & Samoy 2010, p. 235; De Jaeger & Claeyé 2016, p. 1-3.
Vergoeding van de advocaat
Advocaten mogen de vergoeding met hun cliënten vrijelijk overeenkomen, maar met de bescheidenheid die van hun functie mag worden verwacht.1 Een beding over de vergoeding van de advocaatkosten dat uitsluitend verbonden is aan de uitslag van het geschil, is verboden.2 De reden voor het verbod is gelegen in het waarborgen van de onafhankelijkheid en waardigheid van de advocaat, door hem te verbieden zelf een rechtstreeks belang bij de afloop van de zaak te hebben.3
Proceskostenveroordeling
De Belgische proceskostenveroordeling is een uitwerking van het loser pays-beginsel. Art. 1017 van het Gerechtelijk Wetboek (Ger. W.) bepaalt dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Zoals in de vorige paragraaf aan de orde is gekomen is de rechtsplegingsvergoeding, die dient ter tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij, forfaitair vastgesteld (art. 1022 Ger. W.). De forfaitaire tarieven zijn bij Koninklijk Besluit vastgesteld en neergelegd in de Wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van erelonen en kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat.4 De hoogte van de vergoeding is gerelateerd aan de hoogte van de vordering. De rechter kan op verzoek het basisbedrag naar boven of naar beneden vaststellen, waarbij rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de verliezende partij, de complexiteit van de zaak, de contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij en het kennelijk onredelijk karakter van de situatie. De maximum- en minimumbedragen mogen echter niet worden overschreden.5 Voor vorderingen met een waarde tot € 250 is het basisbedrag € 180, en gelden de minima en maxima van € 90 respectievelijk € 360. Voor vorderingen met een waarde van meer dan 1 mln is het basisbedrag € 18.000 en zijn de respectievelijke minima en maxima € 1200 en € 36.000. Voor een niet op geld waardeerbare vordering geldt het basisbedrag van € 1440 en bedragen de minima en maxima € 90 c.q. € 12.000.
Voor de IE-praktijk is van belang dat procedures over de handhaving van IE plegen te worden aangemerkt als ‘niet op geld waardeerbaar’ indien de eisende partij een verbodsvordering (in kort geding) instelt. Indien de eisende partij in een ‘normaal’ geding schadevergoeding of winstafracht vordert, is de vordering wel in geld waardeerbaar en gelden de aan de waarde van de vordering gerelateerde tarieven.
Afwijken door de rechter
De rechter heeft een zekere ruimte ten aanzien van de proceskostenbeslissing bij de bepaling van het gelijk. Op grond van art. 1017, derde lid Ger. W. kunnen de kosten ‘worden omgeslagen zoals de rechter het raadzaam oordeelt’, hetzij wanneer de partijen ‘onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld’, hetzij wanneer partijen een familieband hebben. Daarvoor is niet vereist dat partijen wederzijdse vorderingen hebben ingesteld.6 De manoeuvreerruimte van de rechter tussen de basis- minimum- en maximumbedragen is als gezegd afhankelijk van een verzoek van partijen, het basisbedrag naar boven of naar beneden bij te stellen. De rechter mag niet ambtshalve afwijken van het basisbedrag.7 De beslissing van de rechter af te wijken van het basisbedrag dient steeds met goede redenen te worden omkleed, zelfs indien de in het ongelijk gestelde partij het afwijkend bedrag niet heeft betwist.8 De motiveringsplicht geldt bovendien onverminderd indien beide partijen een hoger bedrag aan rechtsplegingsvergoeding vorderen dan het toepasselijke basisbedrag.9
Afwijken door partijen
De ruimte van partijen af te wijken van de regels is beperkt tot afspraken dat geen vergoeding boven het basisbedrag verschuldigd is of dat bepaalde optionele kosten zullen worden gedragen door de verliezende partij.10 Op grond van art. 1017 jo. art. 1023 Ger. W. is elk beding op grond waarvan een hoger bedrag aan kosten dan wettelijk verschuldigd zou worden indien deze ‘in rechte zou worden geëist’ nietig. Deze regel, die van openbare orde is, is gegrond op het recht van iedere partij zich te verdedigen in rechte.11