Rb. Alkmaar, 09-10-2012, nr. 14.810262-12
ECLI:NL:RBALK:2012:BX9613
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
09-10-2012
- Zaaknummer
14.810262-12
- LJN
BX9613
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2012:BX9613, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 09‑10‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Schietincident in Den Helder. Verdachte heeft een pistool opgehaald en heeft de komst van een auto met personen afgewacht. Vervolgens heeft hij driemaal van korte afstand op de auto geschoten waarin de desbetreffende twee personen zaten. Verdachte was een ongeoefend schutter en één van de kogels is slechts enkele centimeters onder het raam van de passagier terecht gekomen. De rechtbank verwerpt het verweer dat het slechts om bedreiging ging en kwalificeert het feit als poging tot doodslag. Geen sprake van voorbedachte raad, omdat kalm beraad en rustig overleg niet zag op de gewenste dood van de twee personen. De rechtbank veroordeelt de schutter tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Partij(en)
RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/810262-12 (P)
Datum uitspraak: 9 oktober 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
- 25.
september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H. Teunisse, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
- (primair)
hij op of omstreeks 15 juni 2012 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te bregen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gehouden en/of (vervolgens) een of meermalen met dat vuurwapen heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- (subsidiair)
hij op of omstreeks 15 juni 2012 in de gemeente Den Helder [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gehouden en/of (vervolgens) een of meermalen met dat vuurwapen geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
- A.
Vaststaande feiten
Op 15 juni 2012 rijden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in hun auto, een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], door Den Helder. In de [adres 1] zien [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de verdachte met zijn vriendin [vriendin vedachte] lopen. Er is al enige tijd spanning en ruzie tussen de familie van de verdachte enerzijds en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] anderzijds. Op het moment dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de verdachte en zijn vriendin passeren, blijven ze stapvoets naast hen rijden en maken ze gebaren naar de verdachte en zijn vriendin. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] rijden vervolgens door naar het [adres 2]. De verdachte voelt zich boos en loopt met [vriendin verdachte] naar huis. Hij gaat vervolgens gelijk naar de schuur, waar hij een wapen heeft liggen. Hij pakt het wapen en loopt met het wapen richting de straat. [vriendin verdachte] heeft in de tussentijd contact opgenomen met de broer van de verdachte, [broer verdachte], en zegt hem dat hij moet komen omdat [verdachte] boos naar buiten was gegaan omdat de jongens liepen te fokken. [broer verdachte] komt enkele minuten later bij de verdachte en zegt tegen de verdachte dat ze terug naar huis moeten gaan. Op dat moment komt de auto met daarin [slachtoffer 1] als bestuurder en [slachtoffer 2] als passagier weer langsgereden. De verdachte heeft hierbij gezien dat het raam aan de passagierszijde deels geopend was, en dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederom gebaarden. De verdachte heeft vervolgens, als onervaren schutter , met het wapen in zijn hand driemaal richting de auto geschoten. Ten tijde van het schieten bevond de verdachte zich op ongeveer 8 meter afstand van de auto. De auto reed toen stapvoets voorbij. De kogels zijn, gezien de inslagen in de auto, tegen het rechter voorportier en rechter voorspatbord gekomen. Eén van deze kogels is centimeters onder het raam terechtgekomen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn vervolgens weggereden en hebben aangifte gedaan bij de politie.
De vraag die de rechtbank zich gesteld ziet worden, is hoe de bovengenoemde (schiet)handelingen van de verdachte dienen te worden gekwalificeerd.
- B.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
De verdachte heeft de mogelijkheid van kalm beraad en rustig overleg gehad, nu hij het wapen dat hij wilde gebruiken eerst thuis moest op halen. Gelet hierop heeft de verdachte de mogelijkheid gehad om tot bezinning te komen. Er is dan ook sprake van voorbedachte rade.
De officier van justitie heeft voorts bepleit dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de beide inzittenden van de auto waar hij op schoot, nu hij wist dat het een echt wapen betrof, hij geen ervaring heeft met wapens en hij vervolgens meermalen van een afstand van ongeveer 8 meter richting de auto heeft geschoten. Ook laat de officier van justitie hierbij meewegen dat de verdachte heeft gezien dat het raam aan de passagierszijde deels was geopend en dat één van de kogels de auto vlak onder dit raam heeft geraakt.
- C.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij nimmer het opzet heeft gehad op het raken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat hij hen slechts wilde afschrikken.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat er geen sprake is geweest van voorbedachte rade, nu het handelen van de verdachte uit pure emotie (woede en angst) is geweest. Het opzet van de verdachte was gericht op het afschrikken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], niet op het doden of toebrengen van lichamelijk letsel. Hij heeft als onervaren schutter van een dermate grote afstand geschoten dat er geen sprake is van het bewust aanvaarden van enig risico op de dood of lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
- D.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op hetgeen hierboven is omschreven omtrent de feitelijke gang van zaken, overweegt de rechtbank wat betreft de kwalificatie van de (schiet)handelingen van de verdachte het volgende.
De verdachte heeft als ongeoefend schutter van een afstand van ongeveer acht meter drie maal richting de auto geschoten waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in zaten. De verdachte schoot aan de zijde van de passagier in de richting van de auto en hij heeft gezien dat het raam aan deze zijde deels geopend was. Op het moment dat hij met het wapen schoot, moet de verdachte zich wel bewust zijn geweest van de mogelijke gevolgen. De kogels zijn alle drie tegen het metaal van de auto terechtgekomen, één van de kogels slechts enkele centimeters onder het raam van de passagier. Zeker nu hij geen geoefend schutter was en de hoofden van beide passagiers boven het deels geopende raam uit kwamen, hadden de kogels [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kunnen doden. Deze kans, die de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene aanmerkelijk acht, heeft de verdachte bewust aanvaard door op korte afstand driemaal met het pistool richting de auto te vuren. De rechtbank acht daarom voorwaardelijk opzet op de dood bewezen.
De verdachte heeft zijn wapen eerst vanuit de schuur bij zijn woning moeten halen. De rechtbank overweegt dat uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting duidelijk is geworden dat hij het wapen in de schuur niet is gaan halen met de bedoeling om de aangevers te doden, maar met de bedoeling om hen af te schrikken. Om hen af te schrikken heeft hij vervolgens de auto met daarin de aangevers op straat opgewacht en vervolgens meermalen op hun auto geschoten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte weliswaar tijd heeft gehad voor nadenken over zijn handelen toen hij zijn wapen ging halen, maar dat hij dat deed om aangevers af te schrikken. Daarbij heeft hij – op dat moment van kalm beraad en rustig overleg – een mogelijk dodelijk gevolg niet beoogd, noch voorzien of hoeven te voorzien.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- (primair)
hij op 15 juni 2012 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehouden en vervolgens meermalen met dat vuurwapen heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn voorgesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen straf niet boven de zes maanden uit dient te gaan en dat het overige gedeelte van de straf geheel voorwaardelijk – met oplegging van de voorgestelde bijzondere voorwaarden – dient te worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De verdachte heeft driemaal op de auto geschoten waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in zaten. De verdachte heeft aldus het leven van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ernstig in gevaar gebracht en een grove inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Naast de gevolgen die de directe slachtoffers van dit feit ondervinden, worden door een dergelijk misdrijf ook de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt door de schijnbare vanzelfsprekendheid waarmee vuurwapens voorhanden zijn en de lichtzinnigheid waarmee daarvan gebruik wordt gemaakt. De verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen gekrenkte gevoelens.
Een dergelijk delict draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en hierop kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- -
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 juni 2012, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van geweldsmisdrijven tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
- -
het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 3 september 2012 van G. Lautenbag, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit Alkmaar. In dit rapport wordt onder meer het volgende gesteld:
Wegens meerdere veroordelingen betreffende geweldsdelicten sinds 1999 stelt Reclassering Nederland dat de vaardigheden van betrokkene in conflictsituaties te kort kunnen schieten. Zijn gedrag en geringe probleemoplossende vermogen tijdens gespannen situaties kan zodoende worden aangemerkt als criminogene factor.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag gemiddeld.
Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en interventies in het verleden is toezicht op bijzondere voorwaarden met de volgende interventies en behandelingen geïndiceerd: gesprekken met betrokkene en diens netwerk, agressieregulatietraining en cognitieve vaardigheidstraining.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en deelname aan de genoemde gedragsinterventies.
De rechtbank heeft ten gunste van de verdachte in beschouwing genomen dat er sprake was van een provocerende situatie, welke mede was gecreëerd door de slachtoffers. Ook neemt de rechtbank ten aanzien van de strafmaat in aanmerking dat zij ervan overtuigd is dat het oogmerk van verdachte niet was gericht op het doden van de slachtoffers.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf, met oplegging van de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, op haar plaats is.
8. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 3.122,50 wegens materiële en immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, voor zover die een deel van de materiële schade betreft, geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks materiële schade heeft geleden aan zijn auto, zal de rechtbank een gedeelte van deze vordering toewijzen. Dit gedeelte bestaat uit de in bijlage 3 bij de vordering genoemde schadebedragen voor herstelwerkzaamheden aan het rechter voorscherm en het rechter voorportier (in totaal € 840,-). Dit bedrag zal de rechtbank vermeerderen met de b.t.w., zodat de vordering wat het materiële gedeelte betreft zal worden toegewezen tot € 999,60. Het overige gedeelte van de materiële vordering zal worden afgewezen, nu dit geen rechtstreekse schade betreft die door het bewezen verklaarde feit is ontstaan.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Door het ontbreken van onderbouwende (medische) stukken acht de rechtbank de gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij was niet ter zitting verschenen, zodat ook op die wijze geen nadere onderbouwing is gegeven. Een aanhouding van deze zaak voor het doen van verder onderzoek naar de civiele vordering levert een onevenredige belasting (vertraging) van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde kan dit gedeelte van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek Strafbaarheid van het bewezen verklaarde vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- -
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal melden bij Reclassering Nederland te Alkmaar, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
zal deelnemen aan gedragsinterventies, bestaande uit een agressieregulatietraining en een cognitieve vaardigheidstraining, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 999,60 (negenhonderd negenennegentig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2012 tot de dag van algehele voldoening, als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Wijst af het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in het gedeelte van de vordering dat de immateriële schade betreft.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 999,60 (negenhonderd negenennegentig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2012 tot de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 19 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat. Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. L. Jansen en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2012.