CRvB, 20-08-2010, nr. 09-742 AKW
ECLI:NL:CRVB:2010:BN4706
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
20-08-2010
- Zaaknummer
09-742 AKW
- LJN
BN4706
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BN4706, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑08‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 7 Algemene Kinderbijslagwet
- Vindplaatsen
USZ 2010/294
Uitspraak 20‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Toekenning kinderbijslag. Betrokkene betaald per maand een aanzienlijk hoger bedrag aan onderhoudskosten dan de vader. Vergoeding van renteschade.
Partij(en)
09/742 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 december 2008, 08/2900 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [adres] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 20 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2010. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.A.J. Groenendaal. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Willigen.
II. OVERWEGINGEN
- 1.1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.2.
Betrokkene heeft een aanvraag ingediend tot verkrijging van kinderbijslag voor haar kleindochter [K.], geboren [in] 1991. Hierbij heeft zij aangegeven dat haar dochter, de moeder van [K.], op 29 september 2007 is overleden en dat [K.] sindsdien bij haar woont. De ouders van [K.] waren gescheiden, de vader betaalt € 140,– per maand aan kinderalimentatie.
- 2.
In geding is de vraag of appellant terecht bij besluit van 13 mei 2008 heeft gehandhaafd de weigering op 4 januari 2008 aan betrokkene kinderbijslag toe te kennen vanaf het vierde kwartaal van 2007 omdat [K.], volgens appellant, niet aangemerkt kan worden als pleegkind van betrokkene. Appellant is van mening dat betrokkene [K.] weliswaar opvoedt als eigen kind, maar niet onderhoudt als eigen kind. Om te kunnen spreken van onderhouden als een eigen kind, zoals bedoeld in artikel 7, tiende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), moet de verzekerde geheel of nagenoeg geheel alle kosten van het kind dragen. Zodra een derde in belangrijke mate bijdraagt in het onderhoud van het kind, kan niet meer gesproken worden van een pleegkind. Nu in dit geding de vader een bijdrage levert in het onderhoud van [K.], kan zij niet aangemerkt worden als pleegkind van betrokkene. Dat de vader geen kinderbijslag heeft aangevraagd voor [K.], hoewel hij wellicht rechthebbende was, is in dit verband niet van belang.
- 3.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de uitleg die appellant heeft gegeven aan artikel 7, tiende lid, van de AKW onjuist is en dat het enkele feit dat de vader bijdraagt aan het onderhoud van [K.] niet wil zeggen dat betrokkene geen recht heeft op kinderbijslag.
- 4.
De Raad overweegt als volgt.
- 4.1.
De Raad stelt vast dat uitsluitend in geding is de vraag of betrokkene [K.] onderhoudt als een eigen kind, zoals bedoeld in artikel 7, tiende lid, van de AKW. De Raad kan appellant niet volgen in diens stelling dat uit rechtspraak van de Raad valt af te leiden dat, zodra een derde in belangrijke mate bijdraagt in het onderhoud van het kind, van onderhouden als eigen kind niet meer gesproken kan worden. Voor deze stelling vindt de Raad geen steun in zijn rechtspraak. In de wet- en regelgeving inzake de AKW is geen nadere omscrhrijving gegeven van het begrip onderhouden als eigen kind. De Raad is van oordeel dat, voor zover in gevallen als de onderhavige bij de beoordeling of sprake is van het onderhouden als eigen kind niet aangesloten zou moeten worden bij hetgeen is bepaald in artikel 10 van de AKW, in ieder geval aangenomen moet worden dat een betrokkene een kind als eigen kind onderhoudt, wanneer hij duidelijk meer bijdraagt in de noodzakelijke onderhoudskosten van het kind.
- 4.2.
Uit de gedingstukken blijkt dat betrokkene per maand een aanzienlijk hoger bedrag aan onderhoudskosten voor [K.] betaalt dan de vader. Hieruit volgt dat betrokkene voor toekenning van kinderbijslag in aanmerking komt.
- 4.3.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente uit hoofde van vertragingsschade in de betaling van de kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2007 overweegt de Raad als volgt. De schade wordt in casu gevormd door de wettelijke rente op voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek, te rekenen vanaf de dag waarop aan betrokkene de verschuldigde bedragen aan kinderbijslag uiterlijk zouden zijn betaald indien appellant binnen de daarvoor gestelde termijn ten aanzien van genoemd kwartaal had beslist zoals hij rechtens had behoren te doen. Artikel 18 van de AKW bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank de kinderbijslag betaalt uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarover recht op kinderbijslag bestaat. Een en ander betekent dat aanspraak op wettelijke rente bestaat over de betaling van de kinderbijslag over de kwartalen in geding vanaf de dag na afloop van een termijn van drie maanden na het einde van het betreffende kwartaal.
- 5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 6.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 644,– voor verleende rechtsbijstand en € 18,30 aan reiskosten, in totaal € 662,30.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Svb tot vergoeding van renteschade als in overweging 4.3 van rubriek II is aangegeven;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 662,30, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van de Svb een recht van € 433,– wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M. Mostert.
EV