HR, 29-06-2021, nr. 21/00108 H
ECLI:NL:HR:2021:996
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2021
- Zaaknummer
21/00108 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:996, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑06‑2021; (Cassatie, Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHAMS:2019:359
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0220
Viditax (FutD) 2021063010
FutD 2021-2062
Uitspraak 29‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Herziening, BTW-fraude. Feitelijk leiding geven aan opzettelijk (namens BV) onjuiste aangiften omzetbelasting doen (art. 69 AWR). Aangevoerd wordt (onder verwijzing naar beroepschrift in andere fiscale zaak) dat sprake is van een gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. V.zv. aanvraag steunt op beslissing van belastingkamer van hof waarin bewijsmateriaal dat ook in strafzaak aan de orde was, anders zou zijn beoordeeld dan door strafrechter, kan het niet tot herziening leiden. Daarbij neemt HR in aanmerking dat hof met dit arrest van belastingkamer bekend was en daarnaar heeft verwezen alsmede dat opvatting van aanvrager dat in dat arrest nieuwe criteria zouden zijn gegeven waaraan een matras moet voldoen om als antidecubitusmatras te kunnen worden aangemerkt, niet een gegeven betreft in de zin van art. 457.1.c Sv. V.zv. aanvraag voor het overige steunt op algemene verwijzing naar het bij aanvraag gevoegde omvangrijke beroepschrift, doet deze niet ernstig vermoeden a.b.i. art. 457.1.c Sv ontstaan. Zonder nadere duiding valt immers niet in te zien waarom (en ook niet op welke wijze) verschillende argumenten die namens BV (waaraan aanvrager feitelijk leiding heeft gegeven) zijn aangevoerd tegen vonnis van meervoudige belastingkamer van Rb zijn aan te merken als een gegeven in de zin van art. 457.1.c Sv. Afwijzing aanvraag. Vervolg op 19/00844 (niet gepubliceerd, art. 80a RO).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00108 H
Datum 29 juni 2021
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 februari 2019, nummer 23-003965-17, ingediend door M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2017 - de aanvrager veroordeeld voor onder meer “opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd” tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Bewezenverklaring en verwerping van een gevoerd verweer
3.1
In de uitspraak waarvan herziening is gevraagd is ten laste van de aanvrager onder 1 bewezenverklaard dat:
“[A] BV in de periode van 29 januari 2013 tot en met 20 oktober 2015 te Apeldoorn, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten elektronische aangiften voor de omzetbelasting over
het vierde kwartaal 2012 en
het eerste kwartaal 2013 en
het tweede kwartaal 2013 en
het derde kwartaal 2013 en
het vierde kwartaal 2013 en
het eerste kwartaal 2014 en
het tweede kwartaal 2014 en
het derde kwartaal 2014 en
het vierde kwartaal 2014 en
het eerste kwartaal 2015 en
het tweede kwartaal 2015 en
het derde kwartaal 2015
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [A] BV telkens opzettelijk op het bij de Belastingdienst te Apeldoorn elektronische ingediende aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde kwartalen telkens een te la(a)g(e) omzet/belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke vorenomschreven verboden gedraging verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.”
3.2
Het hof heeft een namens de aanvrager gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aan de hand van zijn pleitnota primair aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de matrassen van de verdachte als antidecubitusmatrassen te kwalificeren zijn, waardoor terecht 6% BTW in rekening is gebracht en de belastingaangiften niet onjuist zijn. Uit het dossier wordt duidelijk dat de door de verdachte aangeboden matrassen de eigenschappen hebben die een matras dient te hebben om decubitus te voorkomen en/of te behandelen. De verdachte was en is van mening dat zijn matrassen specifiek zijn ontworpen en geproduceerd ter voorkoming of ter behandeling van decubitus en worden als zodanig ook aangeboden en verkocht. De matrassen van de verdachte hebben immers specifieke drukverlagende eigenschappen. Derhalve dient de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
(...)
Feit 1: onjuiste aangiften omzetbelasting
bewustheid
De verdachte was (zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld) in de ten laste gelegde periode feitelijk leidinggevende van [A] BV (hierna [A]) die matrassen verkocht aan particulieren. Op de levering van deze matrassen was tot 1 juli 2012 het verlaagd BTW-tarief van toepassing. In 2012 heeft de Belastingdienst (onder verwijzing naar gewijzigde regelgeving) het standpunt ingenomen dat de door [A] geleverde matrassen niet langer kwalificeerden voor het verlaagd tarief en dat derhalve het algemeen (ook wel omschreven als ‘hoge’) tarief van toepassing was.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof, desgevraagd, erkend dat hij van dit gewijzigde standpunt van de Belastingdienst op de hoogte was, en hij de Belastingdienst heeft gevraagd om nog tot 1 september 2012 aangifte omzetbelasting te doen naar het verlaagd tarief, hetgeen werd toegestaan. Dat de verdachte zich bewust was van het standpunt blijkt voorts uit punt 7 van zijn brief van 15 mei 2012 aan kantoor [B] (door de raadsman bij mail van 22 januari 2019 ingebracht in de procedure): ‘Volgens de nieuwe regelgeving is [het verlaagd] tarief niet meer van toepassing’.
Vervolgens heeft de verdachte er desondanks voor gekozen om ook na 1 september 2012 uit te gaan van het verlaagd tarief, zonder daarvan mededeling te doen aan de Belastingdienst. De kennelijk daaraan ten grondslag liggende reden, te weten dat hij van mening was en is dat de matrassen voldoen aan de voorwaarden van het verlaagd tarief vanwege de (gestelde) antidecubituswerking, doet niet af aan het feit dat hij op de hoogte was van het andersluidende oordeel van de Belastingdienst.
(...)
verlaagd tarief of algemeen tarief
De rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van 4 oktober 2017 [A] in het ongelijk gesteld in haar beroep tegen de door de Belastingdienst opgelegde naheffingsaanslagen (waarbij werd uitgegaan van toepassing van het algemeen tarief). In hoger beroep heeft de belastingkamer van hof Arnhem-Leeuwarden (hierna: Hof A-L) op 8 januari 2019 het daartegen door [A] ingestelde appel afgewezen; het Hof A-L concludeert eveneens tot toepassing van het algemeen tarief op de matrassen. Het hof gaat (in navolging van de uitspraak van de belastingkamer van Hof A-L en de daarin gegeven motivering) eveneens uit van de toepasselijkheid van het algemeen tarief, mede nu ter terechtzitting geen (nieuwe) argumenten naar voren zijn gebracht die nopen tot een andere conclusie. Het hof wijst er in dit verband op dat de leverancier van [A] de matrassen leverde onder toepassing van het algemeen tarief.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof (voorwaardelijk) verzocht, indien het hof tot deze conclusie zou komen, een deskundige te benoemen (in het bijzonder deskundige [betrokkene 1] in Gent) teneinde onderzoek te laten doen naar de door de verdachte aangeboden matrassen. Nu dit verzoek (eerst) ter terechtzitting is gedaan, zal het hof dit verzoek beoordelen aan de hand van het noodzaakcriterium. Het hof wijst dit verzoek af, omdat het onvoldoende is onderbouwd. (...) Het hof acht zich door het verhandelde ter terechtzitting, en meer in het bijzonder de uitspraak van Hof A-L, in voldoende mate voorgelicht, zodat de noodzaak het hof niet is gebleken.”
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Ter onderbouwing van die stelling is in de kern aangevoerd (i) dat het hof in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd zich voor zijn oordeel dat op de door [A] BV geleverde matrassen het algemene btw-tarief van toepassing is en niet het door de verzoeker voorgestane verlaagde btw-tarief dat geldt voor antidecubitusmatrassen, heeft beroepen op het arrest van de belastingkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2019; (ii) dat uit dit arrest van de belastingkamer is af te leiden dat er zeven criteria zijn waaraan een matras moet voldoen om als antidecubitusmatras te kunnen worden aangemerkt en dat slechts vier van deze criteria bij verzoeker bekend waren toen die belastingzaak diende; (iii) dat de verzoeker in een latere procedure voor de belastingrechter (beroep tegen een vonnis van de meervoudige belastingkamer van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2020) in een beroepschrift van 6 februari 2020 inhoudelijk en gedocumenteerd is ingegaan op verschillende criteria die niet aan de orde zouden zijn gesteld bij de behandeling van de onder i bedoelde procedure voor de belastingkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden; (iv) dat het hof in de strafzaak, als het kennis had gehad van het onder iii bedoelde beroepschrift, tot het oordeel zou zijn gekomen dat wel sprake was van antidecubitusmatrassen en dan de verzoeker zou hebben vrijgesproken.
4.3.1
Voor zover de aanvraag steunt op de onder 4.2 aangehaalde beslissing van de belastingkamer van het hof van 8 januari 2019, waarin het bewijsmateriaal dat ook in de strafzaak aan de orde was, anders zou zijn beoordeeld dan door de strafrechter, kan het niet tot herziening leiden. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof met dit arrest van de belastingkamer bekend was en daarnaar heeft verwezen alsmede dat de opvatting van de verzoeker dat in dat arrest nieuwe criteria zouden zijn gegeven waaraan een matras moet voldoen om als antidecubitusmatras te kunnen worden aangemerkt, niet een gegeven betreft in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
4.3.2
Voor zover de aanvraag voor het overige steunt op de algemene verwijzing naar het bij de aanvraag gevoegde omvangrijke beroepschrift, doet deze niet het ernstige vermoeden ontstaan als onder 4.1 is omschreven. Zonder nadere duiding valt immers niet in te zien waarom - en ook niet op welke wijze - de verschillende argumenten die namens [A] BV zijn aangevoerd tegen het vonnis van de meervoudige belastingkamer van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2020 zijn aan te merken als een gegeven in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
4.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021.