Einde inhoudsopgave
Regeling geluidwerende voorzieningen 1997
Artikel 19
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2016
- Bronpublicatie:
16-06-2016, Stcrt. 2016, 31954 (uitgifte: 17-06-2016, regelingnummer: IENM/BSK-2016/114600)
- Inwerkingtreding
01-07-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-06-2016, Stcrt. 2016, 31954 (uitgifte: 17-06-2016, regelingnummer: IENM/BSK-2016/114600)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Geluidwerende voorzieningen die worden aangebracht ingevolge artikel 2, eerste lid, dienen een zodanige kwaliteit te bezitten dat de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens artikel 3 dan wel artikel 4 van bijlage 2, bij deze regeling, gelijk is aan:
- a.
30 tot 35 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 40 Ke, doch niet meer dan 50 Ke bedraagt;
- b.
35 tot 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 50 Ke, doch niet meer dan 55 Ke bedraagt;
- c.
40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 55 Ke bedraagt.
2.
Indien de geluidsbelasting tussen de in het eerste lid, de onderdelen a of b, bedoelde Ke-waarden ligt, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van de rechtevenredige interpolatie tussen de in het eerste lid, onder a of b, bedoelde dB(A)-waarden van de geluidwering. Indien de waarde van de geluidwering eindigt op een halve eenheid, wordt zij naar beneden op een gehele eenheid afgerond.
3.
De krachtens het eerste lid aan te brengen geluidwerende voorzieningen worden bepaald volgens artikel 4 van bijlage 2 bij deze regeling. In afwijking van de eerste volzin, kunnen ten aanzien van een aaneengesloten rij woningen, om redenen van architectonische waarde of eenvormig aanzicht, identieke geluidwerende voorzieningen worden aangebracht. Bij toepassing van de tweede volzin worden aan de bedoelde woningen de geluidwerende voorzieningen aangebracht die voor de woning met de hoogste geluidsbelasting zijn vastgesteld.
4.
Indien de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens artikel 3 dan wel artikel 4 van bijlage 2, bij deze regeling, een waarde heeft die 3 dB(A) of minder lager is dan de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering, worden geen geluidwerende voorzieningen aangebracht.
5.
Indien sprake is van een aanbod als bedoeld in artikel 14, derde lid, is het eerste lid alleen van toepassing op die geluidsgevoelige ruimten ten behoeve waarvan geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.
6.
Indien uit het onderzoek blijkt dat:
- a.
de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte niet wordt bereikt zonder toepassing te geven aan artikel 6, vijfde lid, en
- b.
de artikelen 5 en 6 met uitzondering van artikel 6, vijfde lid, niet van toepassing zijn,
kan de in het eerste lid bedoelde waarde met ten hoogste 5 dB(A) worden verlaagd met dien verstande dat deze waarde minimaal 30 dB(A) bedraagt.