HR, 11-07-1997, nr. 3616
ECLI:NL:PHR:1997:26
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-1997
- Zaaknummer
3616
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1997:26, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑1997
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1997:ZD0838, Gevolgd
Conclusie 11‑07‑1997
Inhoudsindicatie
Hernieuwd beklag is alleen mogelijk op grond van nieuwe feiten en omstandigheden, welken niet zijn aangevoerd.
nr. 3616 Besch
Parket, 11 juli 1997
mr Fokkens
Conclusie inzake:
[klaagster]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 24 oktober 1996 waarbij klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in haar beklag.
2. Namens klaagster heeft mr. D.W.H.M. Wolters bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de rechtbank klaagster niet-ontvankelijk heeft verklaard op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
4. De rechtbank heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard op grond van de volgende motivering:
Uit de stukken en het onderzoek in raadkamer is het navolgende gebleken:
In de onderhavige zaak is reeds bij beschikking van 15 februari 1996 van deze rechtbank ten gronde beslist op een door klaagster op 16 november 1995 ingediend klaagschrift tegen de inbeslagneming van dezelfde goederen.
De raadsman beoogd met het onderhavige klaagschrift slechts een bij het instellen van het cassatieberoep tegen voormelde beschikking gemaakte fout te herstellen en aldus nogmaals de mogelijkheid te krijgen de zaak aan de Hoge Raad der Nederlanden voor te leggen.
De raadsman heeft dan ook thans geen andere argumenten of omstandigheden naar voren gebracht dan die welke ten grondslag zijn gelegd aan het eerdere klaagschrift, waarop reeds ten gronde is beslist.
Nu door de raadsman geen andere argumenten of omstandigheden zijn gesteld dan die waarover bij voormelde beschikking van 15 februari 1996 een oordeel is gegeven, zou het inhoudelijk behandelen van het onderhavige klaagschrift neerkomen op een ‘’intern beroep’’ tegen de beschikking van 15 februari 1996. Een dergelijk ‘’intern beroep’’ is strijdig met het gesloten systeem van rechtsmiddelen dat is gegeven in het Wetboek van Strafvordering. Klaagster kan derhalve niet in haar beklag worden ontvangen.
5. Anders dan de steller van het middel meent heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hernieuwd beklag slechts mogelijk is op grond van nieuwe feiten en omstandigheden en dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag indien aan die voorwaarde niet is voldaan. Vgl. de conclusie voor HR DD 92.069, in welke zaak Uw Raad ‘’peeksgewijs’’ het beroep tegen een gelijkluidende beslissing van de rechtbank te Utrecht verwierp. De omstandigheid dat in een aantal gevallen een inhoudelijk onderzoek zal moeten plaats vinden om te kunnen vaststellen of er sprake is van dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden, is op zich geen reden om te oordelen dat de ontvankelijkheid van het beklag dan niet meer in het geding kan zijn. Zie voor een ander voorbeeld de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een aanvrage tot herziening: het antwoord op de vraag of een aangevoerde omstandigheid een novum kan opleveren is dikwijls pas te geven na inhoudelijk de zaak te hebben onderzocht en ook dan gaat het om de ontvankelijkheid van de aanvrage.
6. Hier is het oordeel dat van relevante nieuwe omstandigheden geen sprake is niet onbegrijpelijk, zodat het middel niet kan slagen.
Nu ik verder geen gronden voor ambtshalve cassatie heb gevonden, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,