Einde inhoudsopgave
Wet oorlogsstrafrecht
Artikel 26 [Maximaal 6 jaar. Vrijspraak. Onbevoegdheid]
Geldend
Geldend vanaf 05-08-1952
- Bronpublicatie:
10-07-1952, Stb. 1952, 408 (uitgifte: 16-07-1952, kamerstukken: 2258 )
- Inwerkingtreding
05-08-1952
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-1952, Stb. 1952, 408 (uitgifte: 16-07-1952, kamerstukken: 2258 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Bijzonder strafrecht / Militair strafrecht en strafprocesrecht
1.
Indien de rechter op grond van de stukken en het verhoor van de verdachte de overtuiging heeft bekomen, dat deze een misdrijf heeft begaan, waarop de bepalingen van deze wet van toepassing zijn, en deswege strafbaar is, kan hij de verdachte straf opleggen. De rechter is niet bevoegd tot oplegging van andere hoofdstraffen dan gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, hechtenis en geldboete.
2.
Indien de rechter niet de overtuiging heeft bekomen, dat de verdachte een bepaald feit, in de vordering van het openbaar ministerie vermeld, heeft begaan, spreekt hij hem ter zake van dat feit vrij.
3.
Indien de rechter de overtuiging heeft bekomen, dat de verdachte een bepaald feit, in de vordering van het openbaar ministerie vermeld, heeft begaan doch van oordeel is, dat dit niet is een misdrijf, waarop de bepalingen van deze wet van toepassing zijn, of dat de verdachte deswege niet strafbaar is, verklaart hij zich onbevoegd onderscheidenlijk ontslaat hij hem ter zake van dat feit van alle rechtsvervolging.
4.
De rechter geeft de beslissing, in dit artikel bedoeld, bij schriftelijke beschikking.