Hof Den Haag, 30-11-2016, nr. 200.188.133/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:4051
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
30-11-2016
- Zaaknummer
200.188.133/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:4051, Uitspraak, Hof Den Haag, 30‑11‑2016; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2017-0016
Uitspraak 30‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Nederlandse rechter is bevoegd ten aanzien van de bruidsgave.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 november 2016
Zaaknummer : 200.188.133/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2078
Zaaknummer rechtbank : C/09/485159
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.G. Groen te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.Y. van der Bijl te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 december 2015 van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 3 mei 2016 een V-formulier van 2 mei 2016 met bijlagen;
- op 26 september 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 11 oktober 2016 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 29 augustus 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 12 oktober 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en [naam] , tolk in de Marokkaanse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [naam] , tolk in de Marokkaanse taal.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een stuk overgelegd waarin wordt verwezen naar een uitspraak van dit hof van 23 juli 2014. Voorts is overgelegd een klachtbrief van de vrouw van 10 oktober 2016, gericht aan de consulaat-generaal van Marokko te Rotterdam, inhoudende een klacht over valse getuigenverklaringen van de zijde van de man.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad, de man ter zake van de bruidsgave veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 7.390,98, te voldoen binnen twee weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek van de man, strekkende tot verdeling en/of verrekening bij helfte van de waarde van een woning in [woonplaats 2] , Marokko, is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 3 maart 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: voor zover betrekking hebbend op een deel van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk) en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de vrouw ter zake van de verdeling en/of verrekening van de onroerende zaak te [woonplaats 2] (Marokko) (opgenomen in het eigendommenregister nr. 08 van de Arrondissementsrechtbank te [woonplaats 2] , Marokko, [nummer] d.d. 31/09/2001) – al dan niet uit hoofde van overbedeling – aan hem een bedrag van € 125.000,- dient te betalen;
- de vrouw in haar verzoek, strekkende tot voldoening van de man van het resterende deel van de bruidsschat, zijnde een bedrag van € 7.390,98, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen;
- te bepalen dat de inboedel, behorende tot de woning te [woonplaats 2] (Marokko) (opgenomen in het eigendommenregister nr. 08 van de Arrondissementsrechtbank te [woonplaats 2] , Marokko, [nummer] ) tussen partijen bij helfte wordt verdeeld.
Woning te Asilah (Marokko)
3. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot verdeling/verrekening van de waarde van de woning te [woonplaats 2] (Marokko) heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. De vrouw is sinds 2001 eigenaar van deze woning. De rechtbank miskent dat de koopakte spreekt over een onder- en bovenverdieping. Na de aankoop is de woning – tijdens het huwelijk – door de man uitgebreid en bewoonbaar gemaakt. In 2008-2009 is er nog een verdieping op de woning gebouwd. Tijdens het huwelijk is een waardevermeerdering ontstaan. Gelet op artikel 49 van de Mudawwana komt de waardevermeerdering mede toe aan de man.
4. Namens de vrouw is ter zitting van het hof aangevoerd dat de woning vóór het huwelijk is verkocht en dat zij de opbrengst met de man heeft gedeeld. De vrouw stelt dat zij daartoe een gelegaliseerde verklaring van 13 mei 2016 heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij niet over onroerend goed beschikt en/of eigenaar is van onroerende zaken in Marokko.
5. De man betwist de stelling van de vrouw dat de woning is verkocht. In eerste aanleg heeft de man een afschrift van de koop zoals geregistreerd in het eigendommenregister overgelegd en heeft hij ter zitting betoogd dat eventuele wijzigingen in het uittreksel zouden hebben gestaan. Ter zitting in hoger beroep is namens de man aangevoerd dat de woning niet geregistreerd staat. In het kadaster in Marokko wordt slechts nieuwbouw geregistreerd. In geval van koop van een oudere woning komt deze niet op naam te staan. De man heeft een vordering op de vrouw ter zake van de door hem verrichte werkzaamheden aan de woning en de waardevermeerdering die hierdoor is ontstaan. De man stelt de waarde van de woning op € 250.000,- zodat naar zijn mening aan hem een bedrag van € 125.000,- toekomt.
Als de woning wel is verkocht, is naar de mening van de man de verkoopdatum van belang. Indien de woning is verkocht na de wijziging van het huwelijksvermogensregime (in 2003) valt de verkoopopbrengst in de gemeenschap van goederen. Is de woning vóór 2003 verkocht, dan heeft de man een vordering op de vrouw ter grootte van de helft van de verkoopopbrengst.
6. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw op 22 augustus 2001 eigenaar is geworden van een woning te [woonplaats 2] , Marokko. De vrouw heeft gesteld dat de woning reeds vóór de huwelijkssluiting is verkocht en heeft daartoe een gelegaliseerde verklaring overgelegd dat zij niet in het bezit is van onroerend goed te [woonplaats 2] , Marokko. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vraag of, en zo ja wanneer, de woning is verkocht hier niet van belang is daar de woning ingevolge het toepasselijke Marokkaanse recht in zijn geheel tot het vermogen van de vrouw behoort en noch door het huwelijk op 28 december 2001, noch door de ontbinding van het huwelijk op 3 maart 2016 daar een verandering in op is getreden. De stelling van de man dat hij tijdens het huwelijk zodanige werkzaamheden aan die woning heeft verricht dat als gevolg daarvan de woning in waarde is gestegen, zodat de daardoor ontstane waardevermeerdering tussen partijen moet worden gedeeld, verwerpt het hof. De man heeft zijn stelling met geen enkel bewijsstuk onderbouwd. De enkele stelling dat daarvan sprake is, is onvoldoende. De man is naar het oordeel van het hof in zoverre niet in zijn bewijs geslaagd.
Bruidsgave
7. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat, hoewel partijen afwisselend spreken over een bruidsschat dan wel een bruidsgave, zij kennelijk een bruidsgave bedoelen. Een bruidsschat betreft een geldsom die ouders aan een dochter meegeven, terwijl de bruidsgave een door de man aan de vrouw verschuldigd bedrag betreft. Dit verschil is in eerste aanleg ter zitting namens de vrouw expliciet aangegeven. De bruidsgave vormt in Marokko een formeel vereiste voor de rechtsgeldigheid van een huwelijk.
8. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vrouw met betrekking tot betaling van het resterende deel van de bruidsgave heeft toegewezen en voert daartoe het volgende aan. De bruidsgave wordt uitsluitend beheerst door het Marokkaanse recht en moet worden gezien als een soort van eenmalige alimentatie of (sociale) verzekering bij huwelijksontbinding, in plaats van een vorm van vermogensdeling. Op een bijdrage in het levensonderhoud is echter Nederlands recht van toepassing, omdat ook op de echtscheiding Nederlands wordt toegepast. Nu de bruidsgave wordt beheerst door het Marokkaanse recht kan het verzoek van de vrouw niet worden toegewezen. Het verzoek van de vrouw om het resterende deel van de bruidsgave aan haar te betalen moet volgens de rechtbank worden opgevat als een verzoek ex artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv. Vanwege onvoldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding acht de man dit onjuist. De wettelijke basis van de bruidsgave is zijn symbolische en immateriële waarde, en niet zijn materiële waarde. Voorts is de bruidsgave bedoeld als gift, en is niet aan te merken als Nederlandse huwelijkse voorwaarde. De man meent dat de Nederlandse rechter in casu geen bevoegdheid toekomt. Inzien zulks wel het geval is meent de man dat het verzoek niet is op te vatten als een verzoek ex artikel 827 lid 1 sub f Rv.
9. Namens de vrouw is in eerste aanleg aangevoerd dat de bruidsgave een afspraak is waarvan de vrouw nakoming wil. De bruidsgave betreft naar de mening van de vrouw een toezegging van de bruidegom aan de bruid, met de verplichting om deze na te komen. De vrouw heeft ter zitting van het hof haar standpunt (onder verwijzing naar een uitspraak van dit hof van 23 juli 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2540) gehandhaafd.
Bevoegdheid
10. Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat de grief met betrekking tot de bruidsgave, tevens de grief bevat, dat het geschil met betrekking tot de bruidsgave geen nevenvoorziening is in de zin van artikel 827 lid 1 sub f Rv.
11. Het hof overweegt ten aanzien van de bevoegdheid als volgt. De Nederlandse rechter komt met betrekking tot de echtscheiding rechtsmacht toe op grond van artikel 3 lid 1 onder a eerste streepje en onder b Brussel IIbis. Op grond van artikel 4 lid 3 Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van daarmee verband houdende nevenvoorzieningen. Het hof is van oordeel dat de verzochte voorziening met betrekking tot de bruidsgave als nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 onder f Rv heeft te gelden, aangezien deze voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding. Immers, de door de vrouw verzochte voorziening tot voldoening van het resterende deel van de bruidsgave aan haar sluit aan bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding. De mate waarin de bruidsgave verschilt van de Nederlandse rechtsfiguren doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.
De bruidsgave
12. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft overwogen dat de bepaling ter zake de bruidsgave in de door partijen ondertekende huwelijksakte moet worden bezien naar Marokkaans recht. Tegen deze beslissing is geen grief gericht, zodat het hof hiervan uitgaat. Het feit dat de man van mening is dat de bruidsgave meer het karakter heeft van een eenmalige alimentatie of (sociale) verzekering bij huwelijksontbinding en dat op een bijdrage in het levensonderhoud Nederlands recht van toepassing is doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.
13. De rechtbank heeft ten aanzien van toepassing van het Marokkaanse recht het volgende overwogen: “De vrouw heeft recht op de volledige overeengekomen bruidsgave na daadwerkelijke consummatie van het huwelijk op grond van artikel 32 van de Mudawwana. Gesteld noch gebleken is dat tussen partijen geen sprake is van een geldig gesloten huwelijk en/of van consummatie van het huwelijk. Ingevolge het toepasselijke Marokkaanse recht had de vrouw vanaf het moment dat aan deze vereisten werd voldaan recht op betaling van het resterende deel van de bruidsgave. Van (eerdere) betaling van het resterende deel is niet gebleken en de hoogte van het naar euro’s omgerekende bedrag is niet betwist.” Tegen deze overwegingen zijn geen grieven gericht, zodat het hof hiervan uitgaat. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat in de onderhavige zaak het verzoek van de vrouw tot betaling van het resterende deel van de bruidsgave wordt toegewezen. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne.
14. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bruidsgave naar het oordeel van het hof als een overeenkomst heeft te gelden. Op grond van artikel 10:12 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW is een rechtshandeling wat de vorm betreft geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat op de rechtshandeling zelf van toepassing is, of van het recht van de staat waar de rechtshandeling is verricht. Naar het oordeel van het hof is in ieder geval aan de vormvereisten in het Nederlandse recht voor het sluiten van een overeenkomst voldaan, aangezien de overeenkomst is opgenomen in de trouwakte. De overeenkomst is derhalve rechtsgeldig tot stand gekomen. Nakoming betreft een vordering die niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
Inboedel woning te Asilah (Marokko)
15. De man stelt dat de inboedel behorende tot de woning te [woonplaats 2] (Marokko) tussen partijen dient te worden verdeeld.
16. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De man heeft niet gesteld wat de omvang en de waarde van de inboedel was. De man heeft derhalve niet voldaan aan zijn stelplicht.
17. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, A.N. Labohm en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2016.