Hof 's-Gravenhage, 26-07-2012, nr. 22-000637- 11
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3884, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
26-07-2012
- Zaaknummer
22-000637- 11
- LJN
BX3884
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3884, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 26‑07‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:669, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 26‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Het Hof verklaart niet bewezen dat de verdachte de benadeelde partijen in prostitutie te werk heeft gesteld en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Partij(en)
Rolnummer: 22-000637-11
Parketnummer: 10-750089-08
Datum uitspraak: 26 juli 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Australië) op [geboortejaar] 1959,
[adres] (Duitsland).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 juli 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 142 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 29 juli 2007 tot en met 21 oktober 2008 te Rotterdam en/of Haarlemermeer (Schiphol) en/of Vianen en/of Tiel en/of Arnhem en/of Sassenheim en/of Haarlem en/of Nuland en/of Nootdorp, in elk geval in één of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer anderen, te weten:
- -
[benadeelde partij 1], geboren [geboortejaar] 1987 te [geboorteplaats] en/of
- -
[benadeelde partij 2], geboren [geboortejaar] 1983 te [geboorteplaats] en/of
- -
[benadeelde partij 3], geboren [geboortejaar] 1979 te [geboorteplaats] en/of
- -
[benadeelde partij 4], geboren [geboortejaar] 1983 te [geboorteplaats]
(telkens)
heeft aangeworven en/of medegenomen in/vanuit Tsjechië en/of andere landen dan Nederland met het oogmerk om bovengenoemde vrouw/vrouwen in Nederland, althans een ander land (dan Tsjechië), ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid van de dagvaarding
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de zinsnede "en/of andere landen dan Nederland" onvoldoende feitelijk is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof behoeft de zinsnede "en/of andere landen dan Nederland" niet nader te worden omschreven, nu het land Tsjechië uitdrukkelijk in de tenlastelegging wordt genoemd en de betreffende zinsnede in het licht van de vermelding van dat land en de tekst van de strafbepaling van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht voldoende feitelijke betekenis heeft. Ook overigens is nu in de thans in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging concreet de namen van vier vrouwen worden genoemd voldoende duidelijk aangegeven waarop de verwijten die aan de verdachte in de tenlastelegging worden gemaakt betrekking hebben nu immers de verweten handelingen steeds terugslaan op handelingen van de verdachte met betrekking tot deze vier genoemde vrouwen zoals daarvan in het dossier de schriftelijke weergave is neergelegd. Het hof is derhalve van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de in artikel 261 Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten aangeefsters vanuit Tsjechië heeft aangeworven of medegenomen. Daarnaast is het oogmerk van de verdachte gericht geweest op het geven van hulp en steun aan aangeefsters bij het uitvoeren van prostitutiewerkzaamheden in Nederland en niet op het vanuit een kwetsbaar land halen van vrouwen naar Nederland om deze vrouwen alhier in de prostitutie tewerk te stellen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte en haar medeverdachten dient te worden gekwalificeerd als aanwerven. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit de wetsgeschiedenis bij artikel 273f, eerste lid, onder 3 Wetboek van Strafrecht volgt dat deze bepaling strafbaar stelt het naar Nederland brengen van personen teneinde deze personen ertoe te brengen zich beschikbaar voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling. Enige vorm van dwang is daarbij niet vereist en hoeft derhalve niet te worden bewezen. Evenmin doet de instemming van de aangeworven persoon ter zake.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 augustus 2007 worden in een hotelkamer te Vianen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] aangetroffen. Diezelfde dag wordt in een hotel te Oss ook [benadeelde partij 3] aangetroffen. Op 16 februari 2008 wordt bij de ingang van een flat aan de Oppert te Rotterdam [benadeelde partij 4] aangetroffen. Deze vier vrouwen hebben aangifte gedaan jegens de verdachte en haar medeverdachten. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] verklaren dat zij in Tsjechië door ene [naam] zijn benaderd met het voorstel om in Nederland gedurende een verblijf van één week pornografische foto's te laten maken en mee te werken aan een pornofilm. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben daarop besloten om naar Nederland af te reizen. Op Schiphol zijn zij opgehaald door de verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [benadeelde partij 1] verklaart tevens dat zij, toen bleek dat er plaats was voor nog een meisje, contact heeft opgenomen met [benadeelde partij 3] met de vraag of deze interesse had om in Nederland te komen werken. Enkele dagen later arriveert ook [benadeelde partij 3] in Nederland. Aangekomen op hun hotelkamer zijn [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en later ook [benadeelde partij 3] erachter gekomen dat het de bedoeling was dat zij als prostituée zouden gaan werken, aldus hun verklaringen tegenover de Nederlandse politie.
[benadeelde partij 4] heeft verklaard dat zij in Tsjechië contact heeft gehad met ene [naam] die voor haar heeft bemiddeld om in Nederland te werken als gezelschapsdame c.q. hostess. In Nederland vertelde de verdachte haar dat zij als prostituée zou gaan werken, aldus [benadeelde partij 4].
Ter zake van [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat zij allen voor vertrek naar Nederland wisten dat zij hier in de prostitutie zouden gaan werken. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij denkt dat er aangifte is gedaan, omdat [benadeelde partij 2] kwaad was op hem nadat hij haar had geconfronteerd met een klacht van een klant en [benadeelde partij 1] boos was op de medeverdachte [medeverdachte 2] vanwege het niet ontvangen van commissie voor het regelen van [benadeelde partij 3].
[benadeelde partij 1] is op 27 januari 2009 tegenover de Tsjechische politie teruggekomen op haar aangifte en haar belastende verklaring. Zij heeft toen verklaard in Tsjechië door ene [naam] danwel haar medewerkster [naam 2] te zijn benaderd met het voorstel om in Nederland in de prostitutie te gaan werken en dat [benadeelde partij 2] ([benadeelde partij 2]) dezelfde afspraken had als zij. Alle voorwaarden omtrent het werken als prostituée (vervoer, verblijf, klanten en het afdragen van een vergoeding aan de verdachten) zijn voor vertrek met haar besproken. Vervolgens is zij samen met [benadeelde partij 2] naar Nederland afgereisd. Zij blijft in het verhoor van 27 januari 2009 bij haar eerdere verklaring dat zij na aankomst contact heeft gezocht met [benadeelde partij 3] en aan haar heeft gevraagd of zij naar Nederland escortwerkzaamheden wilde komen verrichten. Zij heeft verklaard dat zij in haar eerdere verklaringen tegenover de Nederlandse politie heeft gelogen alsook dat de samenwerking met de verdachte en diens medeverdachten overigens steeds probleemloos is verlopen. Over de aangifte van [benadeelde partij 2] verklaart zij dat deze was ingegeven door boosheid omdat die [benadeelde partij 2] te weinig werk had gehad. [benadeelde partij 2] had op het politiebureau in Nederland tegen haar gezegd dat zij aangifte ging doen tegen de verdachten, omdat zij niet voor voldoende klanten hadden gezorgd. Ook in het geval van [benadeelde partij 3] was het probleem dat deze slechts één klant had gehad.
Het hof is op grond van voornoemde verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1], welke de verklaringen van de verdachte en haar medeverdachten ondersteunt, van oordeel dat niet onaannemelijk is dat aangeefsters [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet naar waarheid hebben verklaard dat zij pas in Nederland hoorden dat zij in de prostitutie zouden gaan werken. Het hof acht de door hen afgelegde verklaringen op dit voor het tenlastegelegde essentiële aspect derhalve onbetrouwbaar. Ditzelfde geldt voor de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij 4] die op onderdelen innerlijk tegenstrijdig zijn, en overigens geen steun vinden in de overige stukken van het geding.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het aanwerven en/of medenemen van [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] met het oogmerk om die vrouwen er in Nederland toe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. Naar het oordeel van het hof kan deze tenlastelegging, die de delictsomschrijving waarnaar zij verwijst op de voet volgt, taalkundig niet anders worden opgevat dan dat het oogmerk van de verdachte erop gericht moet zijn geweest om aangeefsters alhier, in Nederland, ertoe te brengen als prostituée werkzaam te zijn. De Memorie van Toelichting behorend bij het wetsvoorstel tot invoering van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (TK, vergaderjaar 2003-2004, 29291, nr.3), waarnaar de advocaat-generaal verwijst, dwingt niet tot een andere opvatting. Voor de vaststelling dat het hierboven omschreven oogmerk bij de verdachte aanwezig is geweest, bevat het dossier naar het oordeel van het hof geen dan wel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Immers, uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof aannemelijk acht dat het voornemen van de vrouwen om zich in Nederland in de prostitutie te begeven inclusief de voorwaarden waaronder dat zou plaatsvinden zich reeds in Tsjechië had gevormd. Dat de verdachte en haar medeverdachten de gelegenheid hebben geboden voor de feitelijke uitvoering van prostitutiewerkzaamheden in Nederland doet aan het vorenstaande niets af. De opvatting van de advocaat-generaal dat het tenlastegelegde "er in Nederland toe brengen" reeds is vervuld doordat zonder het handelen van verdachte en/of haar medeverdachten de door de aangeefsters verrichte concrete prostitutiewerkzaamheden niet zouden hebben plaatsgevonden, kan, gegeven de zich in Tsjechië reeds gevormde wilsbesluiten van de aangeefsters, niet worden aanvaard. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
Gelet op deze beslissing ontvalt de grond aan de door de verdediging bepleite uitsluiting voor het bewijs van de verklaringen van de vier in de tenlastelegging vermelde vrouwen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. R.M. Bouritius en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 juli 2012.