Rb. Noord-Holland, 15-12-2022, nr. 15-136452-22
ECLI:NL:RBNHO:2022:11187
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
15-12-2022
- Zaaknummer
15-136452-22
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2022:11187, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 15‑12‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 15‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor diverse overtredingen van de Wet wapens en munitie en overtreding van de Opiumwet. Vrijspraak van overtreding van artikel 27 lid 1 Wet wapens en munitie.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-136452-22
Uitspraakdatum: 15 december 2022
Tegenspraak
Dit verkort vonnis (artikel 138b Sv) is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 december 2022 in de zaak tegen:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.J.M.H.Y. van Haaster, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op of omstreeks 31 mei 2022 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland
- een wapen van categorie II, onder 3, te weten een jachtwapen, kaliber 12 zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd, en/of
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een alarmpistool, van het merk Röhm, en/of
- een wapen van categorie III onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een alarmrevolver, van het merk Olympic, en/of
- een wapen van categorie III onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een alarm- of startrevolver, en/of
- munitie van categorie III, te weten een grote hoeveelheid munitie,
zijnde vuurwapens in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie,
voorhanden heeft gehad;
feit 2
in of omstreeks 31 mei 2022 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,
- een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp met het uiterlijk lijkend op een handgranaat, en/of
- een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een boksbeugel, en/of
- wapens van categorie I, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vlindermes en/of een stiletto, en/of
- een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een boksbeugel, en/of
- een wapen van categorie I, onder 6 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een katapult,
voorhanden heeft gehad;
feit 3
op of omstreeks 31 mei 2022 te Rijsenhout en/of Schiphol, (beide) gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4
op of omstreeks 31 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een vouwmes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor zover van belang, vrijspraak bepleit van feiten 1 en 2, omdat de verdachte niet wist dat het voorhanden hebben van het Röhm-alarmpistool, het antieke alarm-/startrevolver (beide feit 1) en de asbak lijkend op een handgranaat (feit 2) verboden is.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de overige verwijten, gezien de bekennende verklaring van de verdachte, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten 1, 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van feiten 1, 2 en 3 op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
Het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de feiten 1 en 2 wordt verworpen, nu voor bewezenverklaring van deze feiten niet is vereist dat kan worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van het verbodene van het voorhanden hebben, en verder vindt het tot vrijspraak strekkende verweer weerlegging in de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van dit vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Vrijspraak feit 4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de omstandigheden waaronder het onder feit 4 genoemde vouwmes onder de verdachte is aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dit mes was bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Daarbij heeft de officier van justitie erop gewezen dat de verdachte het mes bij zich had in zijn rugtas toen hij op Schiphol werd aangehouden voor openbare dronkenschap. Het op die plek bij zich dragen van het vouwmes levert volgens de officier van justitie een strafbare overtreding van de Wet wapens en munitie (WWM) op, waarvoor de verdachte moet worden veroordeeld tot een geldboete van € 700,‑.
De rechtbank overweegt dat het verboden is een vouwmes zoals de verdachte dat had, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 2, categorie IV, onder 7, WWM, te dragen, indien gelet op de aard van het mes of de omstandigheden waaronder dat mes wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. In dit geval is de aard van het vouwmes niet zodanig, dat alleen op grond daarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het mes is bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien de enkele omstandigheid dat de verdachte het vouwmes ten tijde van zijn aanhouding op Schiphol bij zich had (opgevouwen en opgeborgen) in zijn rugtas, onvoldoende voor de vaststelling dat het mes daarmee bestemd was om letsel toe te brengen of te dreigen. Nu niet is gebleken van andere omstandigheden zal de rechtbank de verdachte van feit 4 vrijspreken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feiten 1, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1
op 31 mei 2022 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer,
- een wapen van categorie II, onder 3, te weten een jachtwapen, zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd, en
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een alarmpistool, van het merk Röhm, en
- een wapen van categorie III onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een alarmrevolver, van het merk Olympic, en
- een wapen van categorie III onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een alarm- of startrevolver, en
- munitie van categorie III, te weten een grote hoeveelheid munitie,
zijnde vuurwapens in de vorm van een geweer, revolvers en pistool, en munitie,
voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 31 mei 2022 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer,
- een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp met het uiterlijk lijkend op een handgranaat, en
- wapens van categorie I, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vlindermes en een stiletto, en
- een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een boksbeugel, en
- een wapen van categorie I, onder 6 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een katapult,
voorhanden heeft gehad;
feit 3
op 31 mei 2022 te Rijsenhout en Schiphol, beide gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 2,1 gram van een materiaal bevattende amfetamine.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Voor zover het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot het ontbreken van het bewustzijn van de verdachte van het strafbare karakter van het voorhanden hebben van de wapens moet worden opgevat als een beroep op afwezigheid van alle schuld (in de zin van rechtsdwaling), wordt dit verworpen, nu geen omstandigheden kunnen worden vastgesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat de verdachte meende en ook mocht menen dat zijn gedragingen geen strafbare feiten opleverden. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van feiten 1, 2 en 3, gelet op de ernst van die feiten enerzijds en de persoon van de verdachte anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van 330 dagen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan een deel van 173 dagen voorwaardelijk, met drie jaren proeftijd, onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie voor deze feiten oplegging van een geldboete van € 1.280,- gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, meer dan de officier van justitie, acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gelet daarop te volstaan met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het voorwaardelijke deel van aanzienlijk kortere duur is dan de officier van justitie heeft gevorderd, met twee jaren proeftijd. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om, gezien de beperkte financiële draagkracht van de verdachte, af te zien van oplegging van een geldboete.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van de Wet wapens en munitie. Hij had in de woning van zijn moeder, waar hij zelf ook regelmatig was, verschillende vuurwapens van categorie II en III, ruim elfhonderd stuks munitie van categorie III en diverse wapens van categorie I opgeborgen. Het in het bezit hebben van een dergelijke verzameling wapens en munitie is zeer zorgelijk. Het ongecontroleerde bezit van wapens en (bijbehorende) munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en is daarom bij wet verboden.
De verdachte heeft ook de Opiumwet overtreden door gebruikershoeveelheden amfetamine in zijn bezit te hebben gehad. Harddrugs zijn zeer schadelijke stoffen. Het gebruik ervan is in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving. De handel in en verspreiding van harddrugs heeft bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg en wordt daarom, evenals het bezit ervan, krachtig bestreden.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen en het bepaalde in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en gelet op genoemde oriëntatiepunten kan de rechtbank niet volstaan met de oplegging van een andere straf dan een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur en de modaliteit van die op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hierna weergegeven.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel van 4 augustus 2022 van het strafblad van de verdachte blijkt dat hij in het verleden onder andere voor overtreding van artikel 13 WWM met politie en justitie in aanraking is gekomen en daarvoor strafbeschikkingen heeft gekregen. Omdat dit echter oudere zaken betreft, heeft de rechtbank dat niet strafverzwarend bij haar oordeel betrokken.
In het reclasseringsrapport van 2 september 2022 is beschreven dat de reclassering de kans op nieuw strafbaar gedrag, gelet op de instabiele leefsituatie van de verdachte, inschat als gemiddeld tot hoog. De verdachte heeft problemen op verschillende leefgebieden. De indruk bestaat dat hij verkeert in een negatieve vicieuze cirkel, waar hij zelfstandig moeilijk lijkt uit te komen. Zo heeft de verdachte geen baan, bouwde hij de laatste jaren een schuldenlast op en heeft hij sinds januari 2022 geen huisvesting meer, waardoor hij maandenlang een zwervend bestaan leidde. De praktische problemen van de verdachte liggen volgens de reclassering waarschijnlijk voor een deel ten grondslag aan zijn gebrekkige vaardigheden in het oplossen van (interpersoonlijke) problemen, maar naast de praktische problemen ziet de reclassering ook aanwijzingen van problemen op het gebied van middelengebruik en het psychosociale functioneren. Om de kans op nieuw strafbaar gedrag te beperken adviseert de reclassering oplegging van reclasseringstoezicht bij een (deels) voorwaardelijke straf, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, en de verplichtingen mee te werken aan middelencontrole en aan het verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Sinds 3 november 2022 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Bij schrijven van 29 november 2022 heeft de reclassering aanvullend gerapporteerd. De reclassering blijft bij het eerder gegeven advies van 2 september 2022. De verdachte verblijft sinds zijn schorsing bij een woonvoorziening van HVO-Querido en heeft daar inmiddels zijn plek gevonden. De verdachte werkt goed mee aan de opgelegde voorwaarden en hulpverlening, maar heeft volgens de reclassering nog een lange weg te gaan om zijn leven volledig op de rit te krijgen en te houden.
Tijdens de zitting heeft de verdachte het vorenstaande bevestigd en zich bereid getoond de door de reclassering geadviseerde voorwaarden na te leven.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, op zijn plaats.
De rechtbank acht verplicht contact met de reclassering in de vorm van een meldplicht en oplegging van een ambulante behandelverplichting en het verplichte verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, bij een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk. De rechtbank zal daarom bepalen dat van de op te leggen straf een deel van drie maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan al dan niet soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van daarnaast een geldboete niet op zijn plaats. De rechtbank ziet daarvan af vanwege de beperkte financiële draagkracht van de verdachte en zijn reeds opgebouwde schuldenlast.
7. Oplegging van de maatregel van onttrekking aan het verkeer
Bij gelegenheid van het onderzoek naar de verdachte zijn verschillende voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen die aan de verdachte toebehoren, waaronder een mes (nummer 1 op de beslaglijst), een asbak (nummer 2), vier vuurwapens (nummers 3, 7, 8 en 10), wapenonderdelen (nummer 13), een contant geldbedrag van € 1.980,- (nummer 16) en een mobiele telefoon van het merk Realme (niet vermeld op de beslaglijst).
De rechtbank is van oordeel dat de asbak lijkend op een handgranaat en de vier vuurwapens moeten worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek op de zitting is namelijk gebleken dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 mede met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan en dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat ook de wapenonderdelen moeten worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen kunnen namelijk dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Tevens is het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met de wet of het algemeen belang.
8. Beslag
De rechtbank is van oordeel dat de overige voorwerpen, namelijk het mes, de mobiele telefoon en het contante geldbedrag, hiervoor onder 7. genoemd, moeten worden teruggegeven aan de verdachte, met dien verstande dat het conservatoir beslag op het geldbedrag blijft voortduren. Uit de wet en jurisprudentie volgt namelijk dat ten aanzien van conservatoir in beslag genomen voorwerpen geen beslissing bij einduitspraak in de strafzaak mogelijk is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 3, 13, 26 en 55 WWM.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten 1, 2 en 3 de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 3 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- meldplicht: zich meldt bij Reclassering Nederland, op het adres [..], als hij daartoe wordt opgeroepen en zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- ambulante behandeling: zich laat behandelen door Fivoor in Noord-Holland, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich daarbij houdt aan de huisregels en aanwijzingen die door of namens de zorgverlener in het kader van de behandeling worden gegeven. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang: verblijft in HVO-Querido, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich daarbij houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor de verdachte opstelt. Dit verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Daarbij zijn voorwaarden dat de verdachte tijdens de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht, ter inzage zal aanbieden;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Onttrekt aan het verkeer, ten aanzien van feiten 1 en 2, de asbak (nummer 2 op de beslaglijst [..]), de vier vuurwapens (nummers 3, 7, 8 en 10 [..]) en de wapenonderdelen (nummer 13 [..]).
Beslist ten aanzien van het beslag als volgt:
Gelast de teruggave aan de verdachte van het mes (nummer 1 op de beslaglijst, met goednummer [..]) en de mobiele telefoon van het merk Realme (goednummer [..]).
Gelast ook de teruggave aan de verdachte van het geldbedrag van € 1.980,- (nummer 16 op de beslaglijst).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2022.