Rb. Midden-Nederland, 02-12-2015, nr. 4527294 \ UE VERZ 15-508
ECLI:NL:RBMNE:2015:8609
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
02-12-2015
- Zaaknummer
4527294 \ UE VERZ 15-508
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2015:8609, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 02‑12‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2015/2681
Onderwijs Totaal 2017/625
AR-Updates.nl 2015-1252
VAAN-AR-Updates.nl 2015-1252
Uitspraak 02‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Toepassing artikel 2 lid 1 Besluit overgangsrecht transitievergoeding en de CAO-VO. Toekenning transitievergoeding aan een werknemer die geen recht heeft op een Wovo-uitkering omdat hij geen recht heeft op een WW-uitkering.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4527294 UE VERZ 15-508 MS/1270
Beschikking van 2 december 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.D. van Duijvenbode,
tegen:
de stichting
Stichting voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Woerden,
gevestigd te Woerden,
verder ook te noemen de Stichting,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R. di Lorenzo.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift van 15 oktober 2015
- -
het verweerschrift
- -
de mondelinge behandeling van 12 november 2015
- -
de pleitnota van [verzoeker]
- -
de pleitnota van de Stichting.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] , geboren op [1963] , is vanaf 3 oktober 2011 op basis van contracten voor bepaalde tijd in dienst geweest bij de Stichting als docent LB. Op de arbeidsovereenkomsten was de CAO Voortgezet Onderwijs (hierna: CAO VO) van toepassing.
2.2.
De Stichting heeft het dienstverband bij brief van 23 april 2015 met ingang van 1 augustus 2015 opgezegd. Zij heeft [verzoeker] daarbij meegedeeld dat hij op grond van artikel 7:673 BW in aanmerking komt voor een transitievergoeding. De Stichting heeft vervolgens een akte van ontslag verleend.
2.3.
De Stichting heeft [verzoeker] bij brief van 13 juli 2015 meegedeeld dat zij op grond van het overgangsrecht van de WWZ geen transitievergoeding aan [verzoeker] hoeft te betalen, omdat voor het onderwijs op grond van de CAO VO een bovenwettelijke regeling geldt die voorziet in een aanvulling op de werkloosheidsuitkering.
2.4.
[verzoeker] is per 1 augustus 2015 in dienst getreden bij de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Schoonhoven.
2.5.
[verzoeker] heeft bij brief van 17 juli 2015 jegens de Stichting aanspraak gemaakt op betaling van een transitievergoeding. Dit is door de Stichting geweigerd.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Stichting te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van deze beschikking:
a. aan [verzoeker] te voldoen de verschuldigde transitievergoeding van € 3.702,23 bruto;
b. aan [verzoeker] een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken, waarin het bedrag en betaling van sub a is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,-- per dag met een maximum van € 10.000,-- voor elke dag na betekening van de beschikking dat de Stichting niet voldoet aan de beschikking;
c. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK;
d. tot betaling van de wettelijke rente over het onder a. genoemde bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan de dag der algehele voldoening;
e. tot betaling van de wettelijke rente over het onder b genoemde bedrag vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
f. tot betaling van de wettelijke rente over het onder c genoemde bedrag vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
g. tot betaling van de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking en eveneens vermeerderd met nakosten.
3.2.
[verzoeker] stelt zich ter onderbouwing van zijn vorderingen op het standpunt dat de Stichting aan hem op grond van artikel 7:673 BW een transitievergoeding is verschuldigd van € 3.702,23 bruto.
3.3.
De Stichting erkent dat [verzoeker] op grond van artikel 7:673 BW in beginsel in aanmerking komt voor toekenning van een transitievergoeding, maar stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] op grond van de Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs (Wovo), die in de CAO-VO is opgenomen, recht heeft op een bovenwettelijke uitkering en dat zij daarom gelet op het Besluit overgangsrecht transitievergoeding geen transitievergoeding aan [verzoeker] is verschuldigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Artikel 7:673, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3 BW bepaalt - kort samengevat - dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet. Artikel 7:673 BW is per 1 juli 2015 in werking getreden en heeft directe werking.
4.2.
Ingevolge artikel XXII lid 7 van het Overgangsrecht WWZ kan, in afwijking van de artikelen 7:673 en 673a BW, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of voorziening, op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en de werknemer of verenigingen van werknemers voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen V en W, van deze wet gemaakte afspraken.
4.3.
Het Besluit overgangsrecht transitievergoeding van 23 april 2015 (hierna: het Besluit) is de algemene maatregel van bestuur waarnaar in artikel XXII lid 7 van het Overgangsrecht WWZ wordt verwezen. Dit besluit bepaalt in artikel 2 lid 1 dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers of verenigingen van werknemers gemaakte afspraken recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII lid 7 van de WWZ, de transitievergoeding niet verschuldigd is, tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of voorziening, in aanvulling op de transitievergoeding. Dit Besluit is op 1 juli 2015 in werking getreden.
4.4.
In bijlage 10 Sociale Zekerheid Wovo, B Hoofdstuk bovenwettelijke uitkering, artikel 1 sub a van de CAO-VO 2014-2015, is bepaald dat de werknemer die - kort gezegd - recht heeft op een uitkering op grond van de WW, recht heeft op een aanvulling op de WW-uitkering. Artikel 5 voorziet in een recht op een aansluitende uitkering.
4.5.
[verzoeker] betoogt dat, als een werknemer direct aansluitend op de beëindiging van zijn dienstverband een andere baan heeft en dus geen recht heeft op WW, hij dan ook geen recht heeft op een Wovo-uitkering en het Besluit niet van toepassing is. De werknemer heeft in dat geval aanspraak op een transitievergoeding. [verzoeker] wijst erop dat een transitievergoeding ook is verschuldigd als de werknemer aansluitend een andere baan heeft. Indien hij in de toekomst werkloos zou raken en er sprake zou zijn van een herleving van uitkeringsrechten op grond van de Wovo, dan brengt volgens [verzoeker] een redelijke wetstoepassing met zich dat hij dan geen aanspraak kan maken op een Wovo-uitkering, omdat al een transitievergoeding is betaald. [verzoeker] betwist voorts gemotiveerd dat in de toekomst sprake zou kunnen zijn van een herleving van uitkeringsrechten.
4.6.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] wel degelijk recht heeft op een Wovo-uitkering, zij het dat hij dit recht niet te gelde kan maken omdat hij per 1 augustus 2015 een nieuwe baan heeft. Gelet hierop heeft hij op grond van het Besluit geen recht op een transitievergoeding. Dit Besluit bepaalt dat ook indien een werknemer aansluitend elders in dienst treedt, het Besluit van toepassing blijft en een werkgever geen transitievergoeding is verschuldigd. De Stichting verwijst in dit verband naar de voetnoot nummer 2 op pagina 5 van de Nota van Toelichting op het Besluit. Deze voetnoot heeft betrekking op de volgende passage: “Met betrekking tot lopende collectieve afspraken met verenigingen van werknemers is in dit Besluit geregeld dat deze voorgaan op de transitievergoeding. Wanneer de werknemer recht heeft op vergoedingen of voorzieningen op grond van dergelijke lopende collectieve afspraken, is de transitievergoeding dus niet verschuldigd.”
In de voetnoot wordt vervolgens het volgende vermeld:
“Overwogen is te regelen dat de transitievergoeding wordt verminderd met de (waarde van) de vergoedingen en voorzieningen waar de werknemer recht op heeft op grond van de lopende collectieve afspraken. Hier is echter niet voor gekozen omdat daarvoor de hoogte van de vergoedingen en voorzieningen uit lopende cao’s en sociale plannen die zijn overeengekomen met verenigingen van werknemers vastgesteld moet kunnen worden. Dat is veelal niet mogelijk. Van bijvoorbeeld een afgesproken wachtgeldregeling is bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet duidelijk of deze tot uitkering komt, en als deze tot uitkering komt is niet altijd op voorhand duidelijk voor hoe lang en dus ook niet het uiteindelijke bedrag wat hiermee gemoeid zou zijn.”
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Wovo-uitkering bij werkloosheid waarin de CAO VO voorziet, een vergoeding of voorziening is als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit. Hieruit volgt dat een werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding als hij recht heeft op een Wovo-uitkering.
4.8.
Gelet hierop dient de vraag te worden beantwoord of [verzoeker] recht heeft op een Wovo-uitkering. Op grond van bijlage 10, hoofdstuk B, artikel 1 sub a van de CAO-VO heeft een werknemer recht op een aanvulling op de WW-uitkering als hij recht heeft op een uitkering op grond van de WW. Het recht op een aansluitende uitkering wordt in artikel 5 ook afhankelijk gesteld van het bestaan van een recht op WW-uitkering. Derhalve dient eerst te worden beoordeeld of [verzoeker] aanspraak kan maken op een WW-uitkering.
4.9.
In artikel 15 WW is bepaald dat, met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop rustende bepalingen, de werknemer die werkloos is recht heeft op uitkering.
4.10.
In artikel 16 lid 1 WW is het volgende bepaald:
“Werkloos wordt de werknemer die:
a. in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.”
4.11.
Uit artikel 15 en 16 WW volgt dat pas sprake is van een recht op WW-uitkering als sprake is van arbeidsurenverlies. Gesteld noch gebleken is dat hiervan in het geval van [verzoeker] sprake is. Zijn aanstelling bij de Stichting is immers per 1 augustus 2015 beëindigd en hij heeft per dezelfde datum een andere aanstelling gekregen bij de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Schoonhoven. Hieruit volgt dat hij geen recht heeft op een WW-uitkering, en dus ook geen recht op een aanvulling op de WW-uitkering of een aansluitende uitkering op grond van de Wovo. De situatie als genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit doet zich daarom niet voor.
4.12.
Gezien het voorgaande levert het bepaalde in artikel 2 lid 1 van het Besluit geen grond op om [verzoeker] een transitievergoeding te weigeren. Daarbij wordt opgemerkt dat de in het Besluit opgenomen overgangsregeling blijkens de Nota van Toelichting tot doel heeft om dubbele betalingen door de werkgever te voorkomen. Deze situatie doet zich niet voor als [verzoeker] een transitievergoeding toegekend krijgt terwijl hij geen aanspraak heeft op een Wovo-uitkering. De kantonrechter ziet in de vooralsnog louter hypothetische mogelijkheid dat [verzoeker] in de toekomst recht zou kunnen hebben op een herleefde Wovo-uitkering geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. [verzoeker] kan immers per 1 augustus 2015 aanspraak maken op een transitievergoeding en er bestaat geen grond om het risico voor het eventueel ‘herleven’ van een recht op een Wovo-uitkering in de toekomst (daargelaten of daarvan in het geval van [verzoeker] sprake kan zijn) voor risico van [verzoeker] te laten. De kantonrechter ziet in de door de Stichting aangehaalde voetnoot nummer 2 bij de Nota van Toelichting op het Besluit geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Daartoe wordt overwogen dat de uitleg die de Stichting aan deze voetnoot geeft, te weten dat het Besluit ook van toepassing is als de werknemer aansluitend elders in dienst treedt en op grond hiervan geen recht heeft op uitbetaling van een vergoeding of voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit, niet strookt met de letterlijke tekst van dit artikelonderdeel. Bovendien strookt deze uitleg niet met het doel van het Besluit, te weten het voorkomen van dubbele betalingen door de werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter lijkt het eerder op dat, zoals [verzoeker] heeft betoogd, de wetgever met deze voetnoot alleen heeft willen zeggen dat het te ingewikkeld is om te regelen dat de transitievergoeding wordt verminderd met de waarde van de vergoedingen en voorzieningen op basis van bijvoorbeeld de CAO, omdat de waarde in elk geval verschillend kan zijn, en dat er om die reden voor is gekozen om de waarde van de vergoeding conform de wachtgeldregeling niet in mindering te brengen op de transitievergoeding, maar te bepalen dat in dat geval aanspraak bestaat op de wachtgeldregeling en niet op een transitievergoeding. Indien de wetgever heeft beoogd te regelen dat reeds het enkele bestaan van een - mogelijk niet te gelde te maken - aanspraak op een Wovo-uitkering aan de verschuldigdheid van de transitievergoeding in de weg staat, had hij dit in de tekst van het Besluit tot uitdrukking dienen te brengen, dan wel deze bedoeling expliciet moeten verduidelijken tegen de achtergrond van doel en ratio van de transitievergoeding én het Besluit. Aan een voetnoot komt geen doorslaggevende betekenis toe.
4.13.
Gezien het voorgaande luidt de conclusie dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit en dat [verzoeker] jegens de Stichting op grond van artikel 7:673 BW aanspraak kan maken op een transitievergoeding. De Stichting heeft de hoogte van deze transitievergoeding niet betwist. Gelet hierop zal het sub a verzochte bedrag van € 3.702,23 bruto worden toegewezen. De termijn waarbinnen de Stichting aan deze veroordeling dient te voldoen, wordt gesteld op 5 werkdagen na betekening van deze beschikking. Het verzoek sub d om de Stichting te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd - 1 september 2015 - tot aan de dag der algehele voldoening is conform artikel 7:686a lid 1 BW en zal eveneens worden toegewezen.
4.14.
Het verzoek sub b om de Stichting te veroordelen om een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken, waarin dit bedrag en de betaling ervan is verwerkt, kan eveneens worden toegewezen, nu de Stichting hiertegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd. De termijn waarbinnen de Stichting aan deze veroordeling dient te voldoen, zal worden gesteld op 7 werkdagen na betekening van deze beschikking. De verzochte dwangsom zal worden toegewezen ter hoogte van € 100,-- per dag dat de Stichting niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 4.000,-- is bereikt. Het verzoek sub e om de Stichting te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de te verbeuren dwangsommen acht de kantonrechter voorbarig en zal worden afgewezen. Er is op dit moment immers geen sprake van een situatie waarin de Stichting aan [verzoeker] dwangsommen heeft verbeurd en met de betaling van deze bedragen in verzuim verkeert.
4.15.
[verzoeker] maakt sub c aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [verzoeker] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen met toepassing van het in het Besluit bepaalde tarief worden toegewezen tot een bedrag van € 495,21. [verzoeker] heeft voorts sub f verzocht om de Stichting te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [verzoeker] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
4.16.
De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 221,--
- salaris gemachtigde € 400,-- (2 punten x tarief € 200,--)
Totaal € 621,--
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.17.
De nakosten, waarvan [verzoeker] betaling vordert, zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de Stichting om binnen 5 werkdagen na betekening van deze beschikking aan [verzoeker] te voldoen de verschuldigde transitievergoeding van € 3.702,23 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de Stichting om binnen 7 werkdagen na betekening van deze beschikking aan [verzoeker] een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken waarin de betaling van het bedrag van € 3.702,23 bruto is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,-- per dag met een maximum van € 4.000,-- voor elke dag na betekening van deze beschikking dat de Stichting niet aan deze veroordeling voldoet;
5.3.
veroordeelt de Stichting tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 495,21;
5.4.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 621,--, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt de Stichting, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 100,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Willems, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.