HR, 05-06-2007, nr. 03630/06 H
ECLI:NL:HR:2007:BA6819
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-06-2007
- Zaaknummer
03630/06 H
- LJN
BA6819
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA6819, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2007; (Herziening)
Uitspraak 05‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Herziening.
Partij(en)
5 juni 2007
Strafkamer
nr. 03630/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2006, nummer 01978/05 E, ingediend door mr. L.J.L. Heukels,advocaat te Haarlem, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Hoge Raad heeft in zijn arrest het cassatieberoep van de aanvrager tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 29 november 2004 verworpen.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1.
In de aanvrage wordt aangevoerd dat er sprake is van een conflict van rechtspraak als bedoeld in art. 457, eerste lid onder 1°, Sv, nu de Hoge Raad het cassatieberoep van de aanvrager heeft verworpen, terwijl de Hoge Raad in andere, vergelijkbare zaken het openbaar ministerie wegens verjaring niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
De aanvrage zal niet tot herziening kunnen leiden, reeds omdat het arrest van de Hoge Raad tot herziening waarvan de aanvrage kennelijk strekt, niet is een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv. De aanvrage kan derhalve niet worden ontvangen.
3.3.
Ten overvloede zij opgemerkt dat de aanvrager, anders dan waarvan in de aanvrage wordt uitgegaan, niet is veroordeeld wegens een overtreding, doch wegens een misdrijf.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 5 juni 2007.