Het beroep in cassatie werd op 6 november 2011 verworpen (11/03844). De Hoge Raad verminderde de straf in verband met overschrijding van de redelijke termijn tot 12 jaren en zes maanden.
HR, 21-04-2015, nr. 14/02074
ECLI:NL:HR:2015:1106
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
14/02074
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1106, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2015; (Herziening)
ECLI:NL:HR:2015:218, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2015; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:40
ECLI:NL:PHR:2015:40, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:218
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0214
SR-Updates.nl 2015-0091
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:218. Afwijzing aanvraag.
Partij(en)
21 april 2015
Strafkamer
nr. 14/02074 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 december 2010, nummer 21/004326-08, ingediend door mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Arnhem van 22 oktober 2008 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaren, welke straf bij arrest van de Hoge Raad van 6 november 2012 is verminderd tot twaalf jaren en zes maanden.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
3.1.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag zal afwijzen.
3.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:218, de Advocaat-Generaal in de gelegenheid gesteld tot toezending van een afschrift van de door hem aan het dossier toegevoegde stukken aan de raadsvrouwe van de aanvrager.
3.3.
De raadsvrouwe heeft de aanvraag tot herziening schriftelijk nader toegelicht.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
De aanvraag berust op de stelling dat de brief van de Bulgaarse Officier van Justitie Stefanov van 17 september 2010, waaraan door het Hof bij de verwerping van het verweer dat het in art. 54 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst neergelegde ne bis in idem-beginsel is geschonden doorslaggevende betekenis is toegekend, valselijk is opgemaakt.
4.2.
Uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8 weergegeven brief van Hoofdofficier van Justitie Stefanov van 25 november 2014 volgt dat deze stelling onjuist is, zodat de aanvraag feitelijke grondslag mist.
4.3.
De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. De A-G heeft n.a.v. de aanvraag op de voet van art. 468.2 Sv een nader onderzoek ingesteld a.b.i. art. 463 Sv. Een afschrift van de daarop betrekking hebbende stukken is niet overeenkomstig art. 466.2 i.v.m. art. 463.6 Sv aan de raadsvrouwe van aanvrager toegezonden. De HR zal de A-G daartoe alsnog in de gelegenheid stellen, zodat de raadsvrouwe - gelet op art. 466.2 Sv - desgewenst binnen zes weken nadat de A-G de stukken heeft toegezonden, de herzieningsaanvraag nader schriftelijk kan toelichten. De A-G zal ingeval de aanvraag nader schriftelijk wordt toegelicht, op na te noemen of op een nadere tz. opnieuw kunnen concluderen.
Partij(en)
3 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/02074 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 december 2010, nummer 21/004326-08, ingediend door mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, namens:
[aanvrager] alias [A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Arnhem van 22 oktober 2008 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaren, welke straf bij arrest van de Hoge Raad van 6 november 2012 is verminderd tot twaalf jaren en zes maanden.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag zal afwijzen.
4. Beoordeling van de aanvraag
Naar aanleiding van de aanvraag is door de Advocaat-Generaal op de voet van art. 468, tweede lid, Sv een nader onderzoek ingesteld als bedoeld in art. 463 Sv. Een afschrift van de daarop betrekking hebbende stukken is niet overeenkomstig art. 466, tweede lid, in verbinding met art. 463, zesde lid, Sv aan de raadsvrouwe van de aanvrager toegezonden. De Hoge Raad zal de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid stellen, zodat de raadsvrouwe - gelet op art. 466, tweede lid, Sv - desgewenst binnen zes weken nadat de Advocaat-Generaal de stukken heeft toegezonden, de herzieningsaanvraag nader schriftelijk kan toelichten. De Advocaat-Generaal zal ingeval de aanvraag nader schriftelijk wordt toegelicht, op na te noemen of op een nadere terechtzitting opnieuw kunnen concluderen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
stelt de Advocaat-Generaal in de gelegenheid een afschrift van de hiervoor onder 4 bedoelde stukken toe te zenden aan de raadsvrouwe van de aanvrager;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 24 maart 2015;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. De A-G heeft n.a.v. de aanvraag op de voet van art. 468.2 Sv een nader onderzoek ingesteld a.b.i. art. 463 Sv. Een afschrift van de daarop betrekking hebbende stukken is niet overeenkomstig art. 466.2 i.v.m. art. 463.6 Sv aan de raadsvrouwe van aanvrager toegezonden. De HR zal de A-G daartoe alsnog in de gelegenheid stellen, zodat de raadsvrouwe - gelet op art. 466.2 Sv - desgewenst binnen zes weken nadat de A-G de stukken heeft toegezonden, de herzieningsaanvraag nader schriftelijk kan toelichten. De A-G zal ingeval de aanvraag nader schriftelijk wordt toegelicht, op na te noemen of op een nadere tz. opnieuw kunnen concluderen.
Nr. 14/02074 H Zitting: 13 januari 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [aanvrager] |
1. De aanvrager is onder parketnummer 21-04326-08 bij arrest van het Hof Arnhem van 16 december 2010 wegens ‘medeplegen van moord’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr. Dit arrest is onherroepelijk geworden.1.
2. Namens de aanvrager heeft mr. M.M.J.A. Goris, advocaat te Almelo, een aanvraag tot herziening van dat arrest ingediend. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv kan als grondslag voor een herziening dienen een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3. Volgens de aanvraag bestaat er een ernstig vermoeden dat het Hof indien het bekend zou zijn geweest met het gegeven dat een brief van 17 september 2010 niet afkomstig is van de Bulgaarse officier van justitie Stefanov het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou hebben verklaard. De brief wordt op verschillende plaatsen in het arrest van het Hof vermeld. Volgens de aanvrager heeft de brief doorslaggevende betekenis voor het oordeel van het Hof dat er geen sprake was van schending van het beginsel van ne bis in idem (art. 54 SUO).
4. In een brief van 28 augustus 2013 (bijlage II bij de aanvraag) schrijft Stefanov in antwoord op een brief van de veroordeelde van 20 augustus 2013 onder meer aan de veroordeelde: “De door u geciteerde ’brieven’ van het arrondissementsparket Sliven van 17-09-2010 in antwoord op de ‘brief’ uit Nederland van 18-08-2010 komen niet overeen met de werkelijkheid omdat een dergelijke brief uit het Koninkrijk der Nederlanden niet is ontvangen en derhalve niet beantwoord kon worden.“
5. Het aanzien van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken wordt geschaad indien er onduidelijkheid ontstaat of er door de Nederlandse strafrechter wel op goede grond is vertrouwd op door buitenlandse justitiële autoriteiten verschafte inlichtingen. Daarom is het van belang duidelijkheid te krijgen over een feitelijke kwestie te weten de bemoeienis van Stefanov met de brief van 17 september 2010.
6. In de aanvraag wordt meegedeeld dat de raadsvrouwe inspanningen heeft gedaan de originele brief van 17 september 2010 te achterhalen. Ze heeft daartoe bij het veroordelende gerechtshof het integrale strafdossier ingezien en trof slechts een niet getekend exemplaar van de brief aan. Door mij bij de voorzitter van de strafafdeling van het Hof ingewonnen inlichtingen hebben geen ander resultaat opgeleverd. Ik heb mij tot het Ressortsparket gewend en van die zijde is mij te kennen gegeven dat men nog beschikte over een kopie van de brief2.waarop een handtekening zou kunnen worden ontwaard. Ik sluit bepaald niet uit dat er op de kopie een handtekening staat, maar de handtekening op de kopie is kennelijk ten gevolge van het veelvuldig kopiëren van het origineel niet of nauwelijks te onderscheiden.
7. Vervolgens heb ik mij gewend tot de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS). Mij is te kennen gegeven dat men aldaar beschikte over de brief van 17 september 2010 met een leesbare handtekening.3.Vervolgens heb ik de Bulgaarse autoriteiten verzocht vragen te beantwoorden in hoofdzaak om zodoende te achterhalen of de van een handtekening voorziene brief inderdaad van de officier van justitie Stefanov afkomstig is. De handtekening zelf geeft daarover niet zonder meer uitsluitsel en bovendien wordt de authenticiteit van de brief in de aanvraag nog betwist in verband met het ontbreken van enige stempel en een (mogelijk) afwijkend logo. De brief van Stefanov van 28 augustus 2013 noopte tot het stellen van deze vragen.
8. Hoofdofficier van Justitie Stefanov heeft bij brief van 25 november 2014 als volgt geantwoord:
“1. De brief d.d. 28-08-2013 met inkomend Parketnummer 417/04 volgens het register van het Arrondissementsparket te Sliven is van mij afkomstig en is geadresseerd aan [aanvrager] in beantwoording van een brief van hem ontvangen door het Arrondissementsparket te Sliven. Deze brief heeft een inkomend nr. 417/04 aangezien het een strafrechtelijk onderzoek betreft dat tegen [aanvrager] in Republiek Bulgarije liep.
2. Mijn brief d.d. 17-09-2010 betreft een ander dossier met Inkomend nr. 2280/09 dat n.a.v. de vraagstelling van het Ministerie van Justitie van Koninkrijk der Nederlanden is aangemaakt. Bij de beantwoording van de brief van [aanvrager] op 28-08-2013 had ik het antwoord dat drie jaar eerder betreffende een ander dossier was gegeven, niet in overweging kunnen nemen aangezien mijn brief d.d. 17-09-2010 door het Ministerie van Justitie niet toegevoegd was bij de stukken in de zaak [aanvrager].
3. Gelet op p. 2 van het onderhavige schrijven en gelet op het feit dat er in de brief van [aanvrager] aan mij niets concreets was genoemd met uitzondering van een datum 18-08-2010 betreffende een brief van “de Bulgaarse autoriteiten aan het Nederlandse Ministerie in Den Haag” en een antwoord d.d. 17-09-2010, heb ik [aanvrager] geantwoord dat de door hem geciteerde brieven van het Arrondissementsparket te Sliven d.d. 17-09-2010 niet overeenkomen met de werkelijkheid.
4. De brief d.d. 17-09-2010 in beantwoording van een vraagstelling van het Ministerie van Justitie van Koninkrijk der Nederlanden met inkomend nr. 2280/09 is van mij afkomstig.
5. De inhoud van de brief d.d. 17-09-2010 in beantwoording van een vraagstelling van het Ministerie van Justitie van Koninkrijk der Nederlanden met inkomend nr. 2280/09 is juist.”
9. Gelet op dit antwoord komt de feitelijke grondslag aan de aanvraag tot herziening te ontvallen. Dat betekent dat de aanvraag tot herziening ongegrond moet worden verklaard. Overigens komt het mij voor dat indien die feitelijke grondslag wel aanwezig zou zijn dat nog niet zonder meer behoeft te leiden tot de gegrondheid van de aanvraag tot herziening. Omdat ik meen dat de Hoge Raad aan deze vraag niet behoeft toe te komen laat ik dit verder buiten beschouwing.
10. Deze conclusie strekt tot ongegrondverklaring van de herzieningsaanvraag.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG