ABRvS, 06-04-2011, nr. 200907175/1/R3
ECLI:NL:RVS:2011:BQ0271
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-04-2011
- Zaaknummer
200907175/1/R3
- LJN
BQ0271
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BQ0271, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑04‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 06‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 juli 2009 heeft de raad onder meer de bestemmingsplannen "Lingsfort" en "Velden-Hasselderheide" vastgesteld.
Partij(en)
200907175/1/R3.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te [woonplaats] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]),
- 2.
[appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
- 3.
[appellant sub 3], wonend te [woonplaats], en anderen,
- 4.
[appellante sub 4], gevestigd te [plaats], tevens handelende onder de naam HUBO-Velden, en anderen (hierna: [appellant sub 4] en anderen),
en
de raad van de gemeente Venlo, voorheen gemeente Arcen en Velden,
verweerder.
- 1.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2009 heeft de raad onder meer de bestemmingsplannen "Lingsfort" en "Velden-Hasselderheide" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 22 oktober 2009, [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2009, en [appellant sub 4] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 19 november 2009. [appellant sub 3] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 23 oktober 2009, ingekomen bij de Raad van State op 20 november 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. van de Weerdt, [appellant sub 3] en anderen, bijgestaan door mr. A.A.T. Stoffels, [appellant sub 4] en anderen, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Bestemmingsplan "Velden-Hasselderheide"
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen
2.1.
[appellant sub 4] en anderen hebben hun beroep, voor zover dat betrekking heeft op het perceel Kloosterstraat 3, ingetrokken.
2.2.
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen voor het overige heeft betrekking op het perceel Kloosterstraat 4/4a en de percelen Schoolstraat 9 tot en met 15. Zij hebben geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpplan.
2.2.1.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.2.2.
[appellant sub 4] en anderen betogen dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze tegen het ontwerpplan te hebben ingediend, omdat uit de publicaties van de terinzagelegging van het ontwerpplan niet kon worden afgeleid dat het plan zowel betrekking heeft op de kern Velden als op de buitenwijk Hasselderheide. De benaming "Velden-Hasselderheide" van het plan die in de publicaties is vermeld, wekt volgens hen de indruk dat het plan uitsluitend betrekking heeft op de buitenwijk Hasselderheide. [appellant sub 4] en anderen stellen dat het gebruik van de benaming "Velden en Hasselderheide" de verwarring had kunnen voorkomen.
2.2.3.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb en artikel 3.8, derde lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 3:42 van de Awb, kan de raad in de kennisgeving over de terinzagelegging van het ontwerpplan en het vastgestelde plan volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud ervan. Hieronder wordt onder meer begrepen de aanduiding van het gebied waarop het plan betrekking heeft. In gevallen waarin uit de naam van het ontwerpplan kan worden afgeleid op welk gebied het plan betrekking heeft, kan in de kennisgeving worden volstaan met het vermelden van deze naam.
2.2.4.
In de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpplan in de "Gemeente Arcen en Velden" van april 2009 is vermeld:
"Ontwerpbestemmingsplan Lomm, Velden, Hasselderheide en Lingsfort (…). Het plan voorziet in een actuele bestemmingsplanregeling voor de kommen van de gemeente Arcen en Velden."
In de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpplan in de Staatscourant van 3 april 2009 is vermeld:
"Ontwerpbestemmingsplannen Lomm, Velden-Hasselderheide en Lingsfort (…). De ontwerpbestemmingsplannen voorzien in een actuele bestemmingsplanregeling voor de dorpen van de gemeente Arcen en Velden."
2.2.5.
Hasselderheide is een van de buitenwijken van het dorp Velden. De benaming "Velden-Hasselderheide" en de aanduiding in de publicaties dat het plan betrekking heeft op de dorpen, dan wel de kommen van de gemeente Arcen en Velden, zijn niet dusdanig onduidelijk dat hieruit niet kan worden afgeleid dat het plangebied naast de wijk Hasselderheide ook de kern Velden omvat. De publicaties voldoen daarom als zodanig aan het bepaalde in voormelde wetsartikelen. Van [appellant sub 4] en anderen mag worden verwacht dat zij zich nader hadden doen informeren over de precieze begrenzing van het plangebied om de bij hen aanwezige onduidelijkheid over de begrenzing weg te nemen. Nu zij dat hebben nagelaten, dient de veronderstelling dat de kern Velden buiten het plangebied valt voor hun rekening te blijven en is het niet indienen van zienswijzen tegen het ontwerpplan niet verschoonbaar.
2.2.6.
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen is niet-ontvankelijk.
2.2.7.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 4] en anderen bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
2.3.
[appellant sub 3] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Bos" van het perceel Hasselderheidelaan (ongenummerd), ten zuiden van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om woningen op het perceel te bouwen. Zij voeren aan dat het conserverende karakter van het plan niet in de weg mag staan aan het mogelijk maken van deze ontwikkeling. In dit verband wijzen zij erop dat in het plan wel ontwikkelingen mogelijk zijn gemaakt op andere percelen. Daarnaast voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat de betonfabriek, die aanwezig is op de gronden ten zuiden van hun perceel, is gesloten, zodat deze fabriek niet langer een belemmering vormt voor woningbouw op hun perceel. Voor zover de raad stelt dat de openheid van het gebied behouden moet blijven, wijzen zij erop dat woningbouw is voorzien op het terrein van de voormalige betonfabriek, waaronder op dat deel van het terrein dat thans onbebouwd is. Verder achten zij de bestemming "Bos" voor hun perceel niet passend, aangezien hun perceel niet toegankelijk is voor derden.
2.3.1.
De raad heeft het bestaande gebruik van het perceel als bos in het plan als zodanig bestemd. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bosperceel past in de karakteristiek van de Hasselderheidelaan. Daarnaast acht de raad woningbouw op het perceel niet wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt, omdat het bosperceel als groene buffer fungeert tussen de kern Velden en de daarbuiten gelegen wijk Hasselderheide. Voorts brengt de raad naar voren dat het perceel buiten de provinciale rode contour ligt, waar op grond van het provinciale beleid, dat de raad als eigen beleid heeft overgenomen en gehanteerd, woningbouw niet is toegestaan.
2.3.2.
Gelet op de functie van het perceel als groene buffer, de karakteristiek van de Hasselderheidelaan met open bebouwing en afwisselend groen en de ligging van het perceel buiten de rode contour, waar als uitgangspunt geldt dat woningbouw niet is toegestaan, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het bestaande gebruik als zodanig heeft kunnen bestemmen. Daarbij wordt overwogen dat de omstandigheid dat woningbouw op het perceel van [appellant sub 3] en anderen niet langer wordt belemmerd door de aanwezigheid van een betonfabriek op het naastgelegen perceel niet met zich brengt dat de raad reeds daarom in dit plan moet voorzien in de door hen gewenste woningbouw. Voorts is de omstandigheid dat het perceel van [appellant sub 3] en anderen niet toegankelijk is voor derden niet van invloed op het gebruik van hun perceel als bos.
Voor zover [appellant sub 3] en anderen aanvoeren dat het plan wel voorziet in woningbouw op het terrein van de voormalige betonfabriek, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. Hiertoe wordt overwogen dat deze gronden geheel in gebruik waren ten behoeve van de voormalige betonfabriek en derhalve bebouwd of verhard waren. Deze gronden hadden daarom geen functie als open ruimte langs de Hasselderheidelaan of als groene buffer, anders dan het perceel van [appellant sub 3] en anderen. Daarnaast ligt het terrein van de voormalige betonfabriek binnen de provinciale rode contour, waar het uitgangspunt dat woningbouw niet is toegestaan, niet geldt.
2.3.3.
In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.3.4.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.4.
De raad betoogt dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het besluit, vanwege het ontbreken van zicht op het perceel aan de Eikenlaan en vanwege de afstand van circa 65 m tussen de woning van [appellant sub 1] en het perceel. Ook is hij volgens de raad geen belanghebbende omdat hij niet opkomt voor een persoonlijk belang, maar voor een algemeen belang.
2.4.1.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.4.2.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het besluit. Hiertoe wordt overwogen dat [appellant sub 1] vanwege het zicht dat hij vanuit zijn woning op het perceel heeft en gelet op de ruimtelijke uitstraling van het perceel naar de directe omgeving, die van invloed is op zijn woon- en leefklimaat, een persoonlijk belang bij het besluit heeft, dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.5.
[appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het toekennen van de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Eikenlaan (ongenummerd), dat ten westen van de percelen Eikenlaan 4 en Dennenlaan 6 ligt. Hij voert onder meer aan dat zijn zienswijze niet door de raad is behandeld.
2.5.1.
De raad erkent dat de zienswijze van [appellant sub 1] is zoekgeraakt en daardoor per abuis niet is beoordeeld bij de vaststelling van het plan.
2.5.2.
Dit betekent dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Eikenlaan (ongenummerd), dat ten westen van de percelen Eikenlaan 4 en Dennenlaan 6 ligt, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.5.3.
De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Bestemmingsplan "Lingsfort"
Het beroep van [appellant sub 2]
2.6.
[appellant sub 2] exploiteert een groepsaccommodatie op het perceel [locatie 3]. Hij heeft zijn groepsaccommodatie in het verleden tijdelijk beschikbaar gesteld voor de opvang van asielzoekers en is voornemens om dit gebruik in de toekomst te hervatten. Hij kan zich niet verenigen met de bepaling in de planregels die de opvang van groepen en personen op zijn perceel uitsluit. Volgens [appellant sub 2] is de raad uitsluitend tot het opnemen van deze bepaling overgegaan om te voorkomen dat asielzoekers of andere minderheidsgroepen op zijn perceel worden opgevangen. De bepaling berust daarom niet op een ruimtelijk relevante onderbouwing, maar op een keuze die discriminerend en daarom onrechtmatig is, aldus [appellant sub 2]. Verder voert [appellant sub 2] aan dat het huidige gebruik van de groepsaccommodatie bestaat uit het bieden van onderdak aan diverse groepen en personen. Ook het huidige gebruik is, zo betoogt [appellant sub 2], daarom niet als zodanig bestemd door de uitsluiting van de opvang van groepen en personen in de planregels. Daarnaast wijst hij erop dat de toevoeging aan de planregels een wijziging ten opzichte van het ontwerpplan betreft. Nu deze toevoeging pas bij de vaststelling van het plan is opgenomen, dient de raad volgens [appellant sub 2] te motiveren waarom de toevoeging niet eerder in de planregels is opgenomen.
Verder betoogt [appellant sub 2] dat ten onrechte zijn plannen voor het perceel [locatie 3] niet zijn opgenomen in het plan, terwijl hij hierover veelvuldig overleg heeft gehad met de wethouder. Volgens hem heeft de wethouder aangegeven dat de plannen per abuis niet in het ontwerpplan waren verwerkt.
2.6.1.
De raad acht het gebruik van de groepsaccommodatie voor de opvang van personen of groepen, zoals asielzoekers, ongewenst. Hiertoe voert de raad aan dat de (semi)permanente huisvesting van grote groepen mensen een grotere invloed heeft op de omgeving dan het aanbieden van een recreatieve of zakelijke overnachtingsmogelijkheid. De raad stelt dat de opvang van personen en groepen niet is toegestaan op gronden met de bestemming "Horeca". Het opnemen van de toevoeging aan de planregels, waarin de opvang van groepen en personen expliciet is uitgesloten, is volgens de raad ingegeven door een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond, waaruit lijkt te volgen dat de opvang van groepen en personen ook bij de voor het perceel geldende bestemming "Horeca" is toegestaan.
2.6.2.
Het deel van het perceel [locatie 3] waarop de groepsaccommodatie aanwezig is, heeft de bestemming "Horeca". Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor horeca in categorie 1, 2 en 3.
Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt verstaan onder - horeca: een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, zulks met uitzondering van (maatschappelijke of welzijnsactiviteiten dan wel huisvesting in de vorm van) de opvang van personen of groepen.
- -
horeca categorie 1: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-)restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.
- -
horeca categorie 2: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.
- -
horeca categorie 3: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café.
2.6.3.
De raad heeft in het bestreden besluit te kennen gegeven dat de toevoeging aan de planregels in het vastgestelde plan is ingegeven door een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond, die dateert van na de vaststelling van het ontwerpplan. Gelet hierop mist de stelling van [appellant sub 2], dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom de toevoeging aan de begripsomschrijving van 'horeca' in de planregels niet eerder dan bij de vaststelling van het plan is opgenomen, feitelijke grondslag.
2.6.4.
Ter zitting is gebleken dat het bestaande gebruik van de groepsaccommodatie bestaat uit de verhuur ervan aan personen en groepen die met name recreatief of zakelijk verblijven in de groepsaccommodatie en die hun hoofdverblijf elders hebben. Dit gebruik kan niet op één lijn worden gesteld met het gebruik van de groepsaccommodatie als opvangcentrum van personen, waarbij de groepsaccommodatie zou fungeren als huisvesting voor personen en groepen die bijzondere hulp nodig hebben en die hun hoofdverblijf in de groepsaccommodatie hebben. Voor de vrees van [appellant sub 2] dat het bestaande gebruik van de groepsaccommodatie moet worden aangemerkt als de 'opvang van personen en groepen' en derhalve niet in het plan is toegelaten, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding. Het standpunt van de raad dat het bestaande gebruik van de groepsaccommodatie als zodanig is bestemd in het plan, acht de Afdeling daarom juist.
2.6.5.
Uit de weigering van de raad om in het plan te voorzien in het gebruik van de groepsaccommodatie voor de opvang van personen en groepen, volgt niet dat de raad uitsluitend de opvang van bepaalde groepen personen, zoals asielzoekers, onmogelijk heeft willen maken. De raad heeft het gebruik van de groepsaccommodatie voor de opvang van personen en groepen uitgesloten, omdat de ruimtelijke invloed van dit gebruik op de omgeving anders is dan het in het plan toegelaten gebruik voor horeca. Daarbij heeft de raad van belang geacht dat het gebruik van de groepsaccommodatie als opvangcentrum, zoals in overweging 2.6.4 is omschreven, naar zijn aard en omvang verschilt van het gebruik van de groepsaccommodatie voor horeca, waaronder wordt verstaan een bedrijf waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. Dit standpunt van de raad acht de Afdeling niet onredelijk. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in het plan niet te voorzien in het gebruik van de groepsaccommodatie voor de opvang van personen en groepen.
2.6.6.
Over het betoog van [appellant sub 2] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omdat zijn uitbreidingsplannen niet in het plan zijn opgenomen, wordt overwogen dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan hierin zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.7.
[appellant sub 2] kan zich voorts niet verenigen met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Lingsforterweg 83. Hij voert aan dat de woning op dit perceel als bedrijfswoning moet worden bestemd om een flexibel gebruik van de woning mogelijk te maken. De weigering van de raad om deze bestemming toe te kennen, acht hij onvoldoende gemotiveerd. Volgens [appellant sub 2] probeert de raad enkel te voorkomen dat asielzoekers of andere groepen onderdak krijgen in de woning. Hij wijst erop dat aan het perceel Lingsforterweg 79, waarop een woning aanwezig is, wel de bestemming "Bedrijf" is toegekend.
2.7.1.
De raad ziet geen aanleiding om de woonbestemming die in het vorige plan aan het perceel was toegekend, in dit plan te wijzigen in een bedrijfsbestemming, mede gelet op het conserverende karakter van het plan.
2.7.2.
De woning is momenteel in gebruik voor woondoeleinden, en niet als bedrijfswoning bij de groepsaccommodatie van [appellant sub 2]. Met de bestemming "Wonen" is het bestaande gebruik van het perceel als zodanig bestemd. In het voornemen van [appellant sub 2] om de woning in de toekomst ook als bedrijfswoning of voor recreatieve doeleinden te gaan gebruiken, behoefde de raad geen aanleiding te zien om dat gebruik reeds in dit plan mogelijk te maken. Daarbij heeft de raad in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat het plan een conserverend karakter heeft, waarbij als uitgangspunt geldt dat het bestaande gebruik als zodanig wordt bestemd.
2.7.3.
Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met het perceel Lingsforterweg 79 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de woning op dit perceel in gebruik is als bedrijfswoning bij een tankstation. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.8.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8.1.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep van [appellant sub 4], tevens handelende onder de naam HUBO-Velden, en anderen niet-ontvankelijk;
- II.
verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] gegrond;
- III.
vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Venlo, voorheen gemeente Arcen en Velden, van 20 juli 2009 tot vaststelling van onder meer de bestemmingsplannen "Lingsfort" en "Velden-Hasselderheide", voor zover het betreft het plandeel dat is opgenomen in het bestemmingsplan "Velden-Hasselderheide" met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Eikenlaan (ongenummerd), dat ten westen van de percelen Eikenlaan 4 en Dennenlaan 6 ligt;
- IV.
verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] ongegrond;
- V.
veroordeelt de raad van de gemeente Venlo tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 46,91 (zegge: zesenveertig euro en eenennegentig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- VI.
gelast dat de raad van de gemeente Venlo aan [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
350-618.