NJ 2020/47
Verbeurdverklaring vereist dat een in art. 33a lid 1 Sr genoemde, in beslissing te vermelden grond zich voordoet t.a.v. het bewezenverklaarde feit.
HR 07-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:9
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
7 januari 2020
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/04306
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS182086:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Materieel strafrecht / Sancties
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:9, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑01‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1389, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑03‑2019
- Wetingang
Art. 33a lid 1 Sr
Essentie
Voor verbeurdverklaring is vereist dat één (of meer) van de in art. 33a lid 1 Sr genoemde en in de beslissing te vermelden gronden zich voordoet ten aanzien van het bewezenverklaarde feit.
Samenvatting
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte ong. 85 gram heroïne en 4,5 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Voorts heeft het hof een onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd verklaard. Het hof heeft ten aanzien van die verbeurdverklaring geoordeeld dat er aanwijzingen zijn dat ‘het geld is verdiend met drugshandel, gelet op het feit dat verdachte een grote hoeveelheid harddrugs bij zich had ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.