ABRvS, 11-06-2014, nr. 201305649/1/R1
ECLI:NL:RVS:2014:2055
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-06-2014
- Zaaknummer
201305649/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2055, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑06‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 11‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 april 2013 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Cruquius" vastgesteld.
201305649/1/R1.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Amsterdam,
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te Amsterdam,
en
de deelraad van het stadsdeel Oost, thans: de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Cruquius" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door S. Sauer, werkzaam bij [appellante sub 1], bijgestaan door mr. S. Levelt en mr. J. Sinnegen, beiden advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M.A. Schaap, werkzaam bij Bestuursrecht.org, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman en drs. R. van Camp, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de deelraad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de deelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het planologische regime voor de deelgebieden Entrepot-West, Veemarkt, Zeeburgerpad, Architectenbuurt en het industriegebied Cruquius.
Het beroep van [appellante sub 1]
3. Ter zitting heeft [appellante sub 1] zijn beroep, voor zover dit beroep is gericht tegen de aanduiding "geluidzone - industriegebied cruquius" voor de percelen [locaties], ingetrokken.
4. Het beroep is gericht tegen de bestemming "Bedrijf - 2" voor de percelen [locaties].
[appellante sub 1] betoogt dat de deelraad zijn ruimtelijke visie en ontwikkelingsstrategie heeft vertaald in zogenoemde spelregels, maar dat deze spelregels ten onrechte niet in het plan zijn opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen zullen volgens [appellante sub 1] echter wel worden getoetst aan deze spelregels en niet aan het bestemmingsplan. Voorts is deze handelwijze in strijd met het systeem van de Wet ruimtelijke ordening en biedt het plan hierdoor geen rechtszekerheid. Bovendien heeft de deelraad in dit verband miskend dat kosten voor transformatie naar een woon-werkgebied kunnen worden verhaald door een exploitatieplan vast te stellen.
Verder betoogt [appellante sub 1] dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Amsterdam 2040 (hierna: Structuurvisie), nu het Zeeburgerpad daarin is aangewezen voor de transformatie naar een woon-werkgebied, terwijl het onderhavige plan daarin niet voorziet. In dit verband wijst [appellante sub 1] voorts op verschillende beleidsstukken waarin deze transformatie ook is vastgelegd. Nu er wel een beleidsvoornemen tot transformatie is, heeft de deelraad nagelaten onderzoek te doen naar de geluidbelasting op de percelen van [appellante sub 1] in verband met een mogelijke woonbestemming voor haar percelen.
Voorts kan [appellante sub 1] kan zich niet verenigen met de bouwhoogte van 18 m. Zij voert hiertoe aan dat het vorige planologische regime een hogere bouwhoogte toestond dan thans is toegekend, terwijl de deelraad heeft beoogd de bestaande bouwmogelijkheden te respecteren. Bovendien is het realiseren van de volgens de spelregels toegestane vijf bouwlagen niet mogelijk, nu rekening dient te worden gehouden met een bouwhoogte van 4 m per bouwlaag.
[appellante sub 1] voert verder aan dat de gebruiksmogelijkheden van haar percelen worden beperkt ten opzichte van het vorige planologische regime en dat een onderbouwing voor deze beperking ontbreekt. Gelet op voornoemd beleid had de deelraad de functies dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel mogelijk moeten maken, aldus [appellante sub 1].
4.1. De deelraad stelt dat in de Structuurvisie het Zeeburgerpad is aangewezen als binnenstedelijk stadsverzorgend bedrijventerrein met transformatiemogelijkheden naar woon- en werkgebied. De mogelijkheden tot transformatie ter plaatse dienen evenwel nog te worden onderzocht. Gelet hierop heeft de deelraad een conserverend plan vastgesteld. De deelraad heeft evenwel in de zienswijzenota aangegeven dat hij niet onwelwillend tegenover nieuwe initiatieven uit de markt staat die binnen het onderhavige plan niet zijn toegestaan. Om deze nieuwe initiatieven te kunnen toetsen, zijn voor onder meer het Zeeburgerpad een spelregelkaart en spelregels vastgesteld, aldus de deelraad.
De deelraad stelt verder dat de voor de door [appellante sub 1] gewenste functies wonen, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel nog onderzoeken op het gebied van onder meer milieuhinder, geluid en verkeersaspecten moeten worden uitgevoerd. Vanwege het ontbreken van een concreet initiatief voor realisering van deze functies zijn deze onderzoeken niet verricht.
De deelraad stelt verder dat bij het bepalen van de bouwhoogte is aangesloten bij de maximale bouwhoogte zoals deze zijn bepaald in de spelregels voor het Zeeburgerpad.
4.2. Blijkens de verbeelding is aan de percelen [locaties] de bestemming "Bedrijf - 2" toegekend. Voor de percelen geldt een maximumbouwhoogte van 18 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - 2" aangewezen gronden bestemd voor
a. bedrijven, met in acht name van het bepaalde in artikel 26, lid 26.2;
b. creatieve functies, zoals bedoeld in de bij deze regels behorende bijlage 3;
[…];
e. ondergeschikte detailhandel;
[…].
Ingevolge lid 4.3 is het bevoegd gezag bevoegd in afwijking van het bepaalde in 4.2.2, onder b, een omgevingsvergunning te verlenen voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte met maximaal 3 m.
Ingevolge artikel 26, lid 26.2.1, onder c, sub 1, zijn voor zover de gronden binnen de bestemming "Bedrijf - 2" mogen worden gebruikt voor bedrijven, slechts bedrijven toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein vallen in milieucategorie 1, 2 en 3.
4.3. Het vorige planologische regime dat gold voor de percelen [locaties] was de Verordening, inhoudende voorschriften op grond van de Woningwet, met de bijbehorende kaart (hierna: Komvoorschriften), vastgesteld door de burgemeester bij besluit van 21 mei 1943. Ingevolge deze Komvoorschriften mochten de percelen van [appellante sub 1] uitsluitend worden gebruikt voor de uitoefening van bedrijven van handel of nijverheid.
4.4. In de Structuurvisie is vermeld dat onder meer het Zeeburgerpad in aanmerking komt als bedrijventerrein waarvan transformatie tot woon-werkgebied kan worden onderzocht en eventueel kan worden uitgevoerd. Voorts is vermeld dat de transformatiemogelijkheden van het Zeeburgerpad en Cruquiusweggebied in samenhang worden bezien.
4.5. In de toelichting is vermeld dat de deelraad op 5 juli 2011 heeft ingestemd met een nieuwe vorm van gebiedsaanpak om te komen tot de transformatie van het Cruquiusgebied tot een aantrekkelijk werk-/woongebied. Uitgangspunt bij deze nieuwe experimentele vorm van gebiedsaanpak is dat het stadsdeel alleen regie voert en kaders stelt met betrekking tot voor het stadsdeel essentiële onderwerpen en aspecten waarover het bevoegd is. De kaders voor de gebiedsontwikkeling zijn vastgelegd in spelregels die op 30 januari 2012 door de deelraad zijn vastgesteld. Deze spelregels bieden volgens de deelraad echter onvoldoende basis om te vertalen in het voorliggende bestemmingsplan. In dit verband wordt gesteld dat de milieukundige en economische haalbaarheid van de verschillende functies weliswaar is verkend, maar dat er geen onderzoeken zijn uitgevoerd waaruit blijkt dat de uitvoerbaarheid zeker is. Er zijn voorts geen concreet uitgewerkte bouwplannen. Gelet hierop wordt het huidige juridisch-planologische kader met dit bestemmingsplan geactualiseerd, maar op basis van de huidige functies. Dat betekent dat bij initiatieven van private partijen het stadsdeel per initiatief/kavel in moet stemmen met een aanpassing van het juridisch-planologisch kader, aldus de toelichting.
4.6. Voor zover [appellante sub 1] betoogt dat de deelraad zijn beleid ten aanzien van het Cruquiusgebied niet heeft verwerkt in het bestemmingsplan, wordt overwogen dat de deelraad heeft toegelicht dat er weliswaar beleid bestaat om het Zeeburgerpad te transformeren, maar dat onderdeel van dit beleid is dat de mogelijkheden tot transformatie pas worden onderzocht indien private partijen initiatieven hiertoe hebben. De Afdeling acht dit niet onredelijk. De deelraad heeft toegelicht dat het beleid ten aanzien van de transformatie van het Zeeburgerpad nog onvoldoende is uitgewerkt en onvoldoende concreet is om op basis hiervan onderzoek te doen naar de uitvoerbaarheid en te verwerken in het bestemmingsplan. [appellante sub 1] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het voorgaande in aanmerking nemende ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad de spelregels en spelregelkaarten in het onderhavige plan had moeten verwerken en dat de deelraad gehouden was onderzoek te doen naar de mogelijkheden op de percelen van [appellante sub 1]. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de Structuurvisie. Het betoog faalt.
4.7. Niet in geschil is dat op grond van de Bouwverordening 2003 van de gemeente Amsterdam een bouwhoogte van 25 m was toegestaan. Dit maakt echter niet dat de deelraad niet in redelijkheid een maximumbouwhoogte van 18 m voor de percelen van [appellante sub 1] heeft kunnen vaststellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan een vorig planologisch regime geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De deelraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Vast staat dat de bestaande hoogte van de gebouwen op de percelen [locaties] ongeveer 9 m bedraagt. Derhalve is de feitelijke bouwhoogte toegestaan en zijn bovendien aanzienlijke uitbreidingsmogelijkheden toegekend.
Anders dan [appellante sub 1] ter zitting heeft aangevoerd, kunnen haar bouwplannen niet als concreet initiatief worden aangemerkt dat tijdig kenbaar is gemaakt aan de deelraad, nu zij haar bouwplannen pas in deze beroepsprocedure heeft overgelegd. De deelraad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een concreet initiatief waarmee de deelraad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden.
De enkele omstandigheid dat volgens de spelregels vijf bouwlagen zijn toegestaan, geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de toegekende maximale bouwhoogte van 18 m onredelijk is. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad bij het bepalen van de maximale bouwhoogte heeft aangesloten bij de in de spelregels opgenomen maximale bouwhoogte van 18 m. Voorts heeft [appellante sub 1] niet onderbouwd waarom bij elke bouwlaag rekening dient te worden gehouden met een bouwhoogte van 4 m. Bovendien kan ingevolge artikel 4, lid 4.3, van de planregels een omgevingsvergunning worden verleend voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte met maximaal 3 m, hetgeen kan resulteren in een maximale bouwhoogte van 21 m.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang om de bouwhoogte te beperken dan aan het belang van [appellante sub 1] om de bouwuitbreidingsmogelijkheden onder het vorige planologische regime te behouden.
4.8. Evenmin geeft het betoog dat het vorige plan ruimere gebruiksmogelijkheden toestond aanleiding voor het oordeel dat de deelraad niet in redelijkheid de bestemming "Bedrijf - 2" heeft kunnen toekennen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het vorige planologische regime dateert van 1943 en dat aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Voorts is ter zitting vast komen te staan dat het huidige feitelijke gebruik met de toegekende bestemming "Bedrijf - 2" is toegestaan en [appellante sub 1] in zoverre niet wordt beperkt.
De betogen falen.
5. [appellante sub 1] betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd omdat de deelraad het risico op planschade niet heeft betrokken in zijn besluit.
5.1. De Afdeling overweegt dat de deelraad, gelet op artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), inzicht dient te bieden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij kunnen eventueel te betalen tegemoetkomingen in planschade een rol spelen. In de plantoelichting heeft de deelraad gesteld dat het een conserverend plan betreft en dat geen kosten te verwachten zijn. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat zodanige planschade zal ontstaan dat de gemeente die niet kan dragen. Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
Ontvankelijkheid
7. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is onder meer gericht tegen de aanduiding "maximum bouwhoogte = 18 m" voor de plandelen met de bestemming "Bedrijf - 2" voor de percelen aan het Zeeburgerpad.
De kortste afstand van de woonboten van [appellant sub 2] en anderen tot de percelen aan het Zeeburgerpad gelegen ten oosten van de Veelaan bedraagt ongeveer 50 m. De kortste afstand van de woonboten van [appellant sub 2] en anderen tot de percelen aan het Zeeburgerpad gelegen ten westen van de Panamalaan bedraagt ongeveer 150 m. Vanuit hun woonboten hebben [appellant sub 2] en anderen geen zicht op de voornoemde percelen vanwege tussengelegen schuttingen, bomen en bruggen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de voornoemde percelen mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen bij deze percelen.
Voorts hebben [appellant sub 2] en anderen geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 2] en anderen geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover het betreft de aanduiding "maximum bouwhoogte = 18 m" voor zover deze aanduiding is toegekend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijf - 2" voor de percelen gelegen aan het Zeeburgerpad ten westen van de Panamalaan en ten oosten van de Veelaan en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de maten van hun woonboten gelegen aan het Zeeburgerpad ten onrechte niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. In dit verband wijzen [appellant sub 2] en anderen op de nota "Wonen op Zeeburgs water 2003" (bedoeld wordt de nota "Woonbotenbeleid stadsdeel Zeeburg 2003") waarin is aangegeven dat al de op dat moment in het toenmalige stadsdeel Zeeburg - ten tijde van de vaststelling van het plan behorend bij het stadsdeel Oost - aanwezige legale woonboten met hun maatvoering worden opgetekend in een plankaart. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het vastleggen van de bestaande maten van belang kan zijn indien een woonboot moet worden vervangen vanwege verlies, schade of anderzijds. Volgens [appellant sub 2] en anderen speelt dit belang temeer, nu volgens nieuw beleid van de deelraad de uniforme maatvoering leidend is bij nieuwe of vervangende woonboten en hierdoor niet is gewaarborgd dat bij vervanging van een woonboot de afwijkende maten kunnen worden behouden. In dit verband wijzen [appellant sub 2] en anderen erop dat de maten voor woonboten wel in het bestemmingsplan "Oostelijk Havengebied Noord" zijn opgenomen dat is vastgesteld op 25 juni 2013.
8.1. De deelraad stelt dat in het plan geen maatvoering ten aanzien van woonboten is opgenomen, omdat dit wordt geregeld in de Verordening op het binnenwater 2010 en het daarop gebaseerde woonbotenbeleid. Hierbij wijst de deelraad op de beleidsnotitie "Woonboten en Oevergebruik" van het stadsdeel Oost. In deze beleidsnotitie zijn regels opgenomen ten aanzien van de maatvoering van woonboten aan het Zeeburgerpad.
8.2. Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor:
[..];
n. ter plaatse van de aanduiding "ligplaats" is een ligplaats met bijbehorende toegangsvoorziening voor woonboten [..] toegestaan;
[..].
8.3. In de beleidsnota "Woonbotenbeleid stadsdeel Zeeburg 2003", vastgesteld door de deelraad in 2003, staat dat woonboten worden opgenomen in de bestemmingsplannen van het stadsdeel. Voorts is vermeld dat de toegestane soorten en maten daarin worden opgenomen.
8.4. Voor zover de deelraad erop heeft gewezen dat de beleidsnotitie "Woonbotenbeleid stadsdeel Zeeburg 2003" niet van toepassing is, maar de beleidsnotitie "Woonboten en Oevergebruik", overweegt de Afdeling dat de deelraad daarin niet kan worden gevolgd omdat deze laatste beleidsnotitie pas op 25 juni 2013 door de deelraad is vastgesteld en derhalve dateert van na het bestreden besluit. Het betoog van de deelraad ter zitting dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel de beleidsnotitie "Woonboten en Oevergebruik" ten tijde van de vaststelling van het plan al had vastgesteld en dat de deelraad daarom die beleidsnotitie heeft kunnen toepassen faalt eveneens, reeds omdat de vaststelling van beleid door het dagelijks bestuur in beginsel niet de gebondenheid van de deelraad aan door hem vastgesteld beleid kan doorkruisen.
Het voorgaande in aanmerking nemende had de deelraad het beleid zoals neergelegd in de beleidsnotitie "Woonbotenbeleid stadsdeel Zeeburg 2003" moeten toepassen. Nu de deelraad zonder nadere motivering van het beleid is afgeweken, berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.
9. Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat het voor hen onduidelijk is wat de status van de spelregels is die door de deelraad zijn vastgesteld, overweegt de Afdeling dat in deze procedure het bestemmingsplan voorligt en de zogenoemde spelregels niet zijn opgenomen in het plan, zodat de bezwaren ten aanzien daarvan niet aan de orde kunnen komen.
10. [appellant sub 2] en anderen richten zich tegen de maximale bouwhoogte van 18 m voor de percelen aan het Zeeburgerpad.
Zij voeren aan dat de bouwhoogte voor de percelen aan het Zeeburgerpad ten onrechte gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan, omdat het plan daardoor wezenlijk is gewijzigd.
Voorts betogen zij dat ten onrechte de bestaande bouwhoogte niet als zodanig is bestemd. Volgens [appellant sub 2] en anderen had de deelraad onderzoek moeten doen naar de gevolgen van de hogere bouwhoogte dan thans is gerealiseerd. Zij vrezen voor lichtvermindering, slagschaduwwerking en mogelijke geluideffecten. De stelling van de deelraad dat bij de bouwhoogte rekening is gehouden met de Bouwverordening 2003, kan volgens [appellant sub 2] en anderen niet ter onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid dienen, nu bij elk bestemmingsplan opnieuw alle betrokken belangen dienen te worden betrokken. In dit verband hebben [appellant sub 2] en anderen ter zitting gewezen op de uitspraken van de Afdeling van 8 mei 2013, met zaak nr. 201207598/1/R1 en van 29 oktober 2010, met zaak nr. 201007511/1/R1 en 201007511/2/R1.
10.1. De deelraad stelt dat de maximale bouwhoogte lager is dan die op grond van de Bouwverordening 2003 was toegestaan. Verder sluit de maximale bouwhoogte aan bij de omgeving, waarbij de deelraad onder meer heeft gewezen op gebouwen met een bouwhoogte van 21 m op de hoek van de Panamalaan en het Zeeburgerpad en de tegenovergelegen woningen aan de overkant van het kanaal die een bouwhoogte hebben tussen de 14 m en 17 m. Voorts verwacht de deelraad, gelet op de noordelijke ligging van de bedrijfsgebouwen ten opzichte van de woonboten en de reeds aanwezige schuttingen, dat slechts in beperkte mate hinder vanwege schaduwwerking en zichthinder zal optreden.
10.2. Blijkens de verbeelding is aan de percelen gelegen aan het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan de bestemming "Bedrijf - 2" toegekend en geldt een maximale bouwhoogte van 18 m.
10.3. De deelraad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vaststaat dat de deelraad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een gewijzigde maximumbouwhoogte voor de bebouwing aan het Zeeburgerpad. Zo was in het ontwerpplan voorzien in een maximale bouwhoogte van 9 m tot 18 m voor het Zeeburgerpad en geldt in het vastgestelde plan een maximumbouwhoogte van 18 m voor het gehele Zeeburgerpad. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijziging waartegen het beroep is gericht er niet toe leidt dat het plan wezenlijk is veranderd en derhalve opnieuw als ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd. Het betoog faalt.
10.4. Naar aanleiding van de stelling van de deelraad dat [appellant sub 2] en anderen er in planologisch opzicht niet op achteruit gaan gelet op de mogelijkheden onder het vorige planologisch regime, stelt de Afdeling vast dat het grootste deel van de feitelijke bebouwing aan het Zeeburgerpad gelegen tussen de Panamalaan en de Veelaan ongeveer 9 m bedraagt. Met de enkele verwijzing naar de mogelijkheden van het vorige planologisch regime heeft de deelraad miskend dat in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan telkens weer alle betrokken belangen behoren te worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Voor zover de deelraad wijst op zijn beleid zoals neergelegd in de spelregels voor het Zeeburgerpad, wordt overwogen dat niet is gebleken dat de deelraad bij toepassing van dit beleid heeft onderzocht of een bouwhoogte van 18 m voor de percelen gelegen aan het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Dit klemt temeer nu de feitelijke bouwhoogte aan het Zeeburgerpad die, op een aantal uitzonderingen na, ongeveer 9 m bedraagt. Evenmin is uit het besluit gebleken dat de deelraad de belangen van [appellant sub 2] en anderen ten aanzien van lichtinval, slagschaduw en mogelijke geluidseffecten bij zijn besluit heeft betrokken. Hierbij betrekt de Afdeling dat de in het kader van dit plan verrichte geluidsonderzoeken zijn uitgegaan van de in het ontwerpplan opgenomen maximale bouwhoogte van overwegend 9 m in plaats van de in het plan toegekende bouwhoogte van 18 m voor de percelen aan het Zeeburgerpad gelegen tussen de Panamalaan en de Veelaan.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.
Conclusie
11. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de bestemming "Water" voor het plandeel gelegen ten zuiden van het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan en de aanduiding "maximum bouwhoogte = 18 m" voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf - 2" gelegen aan het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan, is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet hierop behoeven de overige door [appellant sub 2] en anderen aangevoerde beroepsgronden geen bespreking.
Voorlopige voorziening en opdracht
12. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. De raad dient hierbij de uitspraken van de Afdeling van 7 mei 2014, met zaak nr. 201307077/1/R1 en 16 april 2014, met zaak nr. 201306684/1/A1 te betrekken. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
13. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de in de beslissing te melden voorlopige voorzieningen te treffen om te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen kunnen plaatsvinden.
Proceskosten
14. De raad dient ten aanzien [appellant sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
15. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk voor zover het betreft de aanduiding "maximum bouwhoogte = 18 m" voor de plandelen met de bestemming "Bedrijf - 2" voor de percelen gelegen aan het Zeeburgerpad ten westen van de Panamalaan en ten oosten van de Veelaan;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van de deelraad van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam van 9 april 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Cruquius", voor zover:
a. het betreft het de aanduiding "maximum bouwhoogte = 18 m" voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf - 2" voor de percelen gelegen aan het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan;
b. het betreft het plandeel met de bestemming "Water" voor het plandeel gelegen ten zuiden van het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan;
IV. draagt de raad van de gemeente Amsterdam op om binnen zesentwintig weken na de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de onder III vernietigde onderdelen van het besluit en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. treft de voorlopige voorziening inhoudende:
a. dat voor de plandelen met de bestemming "Bedrijf - 2" voor de percelen aan het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan, geldt dat de maximale bouwhoogte gelijk is aan de feitelijke bouwhoogten zoals deze bestonden ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
b. dat voor het plandeel met de bestemming "Water" voor het plandeel gelegen ten zuiden van het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan de op 9 april 2013 vastgestelde planregeling blijft gelden;
VI. bepaalt dat de onder V opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen besluit als bedoeld onder IV;
VII. verklaart het beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam aan [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Bosnjakovic
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
410-763.