Hof 's-Hertogenbosch, 09-07-2014, nr. 13-00080
ECLI:NL:GHSHE:2014:2102
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
09-07-2014
- Zaaknummer
13-00080
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:2102, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 09‑07‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2014/384 met annotatie van J.P. Kruimel
Uitspraak 09‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is op grond van de Experimentenwet bedrijven investering zones (Wet BIZ) een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep bestrijdt belanghebbende de aanslag met een reeks van grieven. Onder meer is de BIZ-heffing in zijn zienswijze onzorgvuldig dan wel onrechtmatig tot stand gekomen. Hij knoopt daarbij aan bij de draagvlakmeting en de uitreiking en inname van de daartoe verstrekte stembiljetten. In de verordening van de gemeente Roermond zou voorts de objectafbakening onvoldoende concreet aangegeven zijn. Tot slot zou in de uitvoeringsovereenkomst geen afdwingverplichting zijn opgenomen ten aanzien van de te verrichten subsidiabele activiteiten. De verordening zou derhalve onverbindend zijn. De grieven worden verworpen. Hoger beroep ongegrond.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00080
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank LimburgRoermond (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2012, nummer AWB 12/226, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Roermond, thans de Directeur van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen te Roermond,
hierna: de Heffingsambtenaar,
inzake de hierna vermelde aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] voor het jaar 2011 een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd naar een bedrag van € 716,80, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115,00. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 augustus 2013, onder toevoeging van twee bijlagen, zijn hoger beroep nader gemotiveerd. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 februari 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] en de heer [B]. Belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [C] zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
1.6.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Nu de uitspraak van de Rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in eerste en tweede aanleg als volgt vast:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van herenmodezaak [D], gevestigd te [E].
2.3.
De gemeenteraad van de gemeente Roermond heeft, na verzoeken daartoe van ondernemers in de gemeente, op grond van de Experimentenwet bedrijven investering zones (hierna: de Wet BIZ) besloten haar medewerking te verlenen aan het oprichten van zogenoemde bedrijven investering zones (hierna: BI-zones).
Op 30 september 2010 heeft de raad van de gemeente Roermond de Verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie voor de BI-zone Binnenstad Roermond 2011-2015 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
2.4.
De Verordening kan echter pas in werking treden bij voldoende draagvlak onder de bijdrageplichtigen (artikel 4 van de Wet BIZ). Hiertoe heeft van 29 oktober 2010 tot 15 november 2010 een zogenoemde draagvlakmeting onder bijdrageplichtigen plaatsgevonden. De Heffingsambtenaar heeft aan de hand van zijn WOZ-administratie een lijst van bijdrageplichtigen opgesteld. Op verzoek van de hierna vermelde Stichting BIZ Binnenstad Roermond te Roermond (hierna: de Stichting) heeft de Heffingsambtenaar er voor gekozen om het uitreiken en ophalen van de stembiljetten, die op door de notaris gewaarmerkt aktepapier zijn gedrukt, persoonlijk door zogenoemde ambassadeurs te laten verrichten. Dit zijn ondernemers uit de desbetreffende BI-zone die zich tot doel hebben gesteld toepassing van de Wet BIZ te promoten. De stembiljetten voor grootwinkelbedrijven zijn per post toegezonden aan de hoofdkantoren van deze bedrijven. De ambassadeurs zijn, nadat ze bij de notaris een verklaring hebben afgelegd, geïnstrueerd en met een officiële instructie, neergelegd in het Instructieblad Ambassadeur BI-zone, op pad gestuurd.
2.5.
De instructie van de ambassadeurs strekte ertoe zorg te dragen dat het stembiljet in een envelop aan de juiste bijdrageplichtige of iemand die namens hem of haar mag optreden, wordt afgegeven. Zowel de ambassadeur als de bijdrageplichtige tekenden voor ontvangst een gewaarmerkte aftekenlijst. Bij het ontbreken van een bevestiging van ontvangst werd het desbetreffende stembiljet als niet bezorgd beschouwd. De niet afgegeven stembiljetten diende de ambassadeur aan de gemeente te retourneren. De ambassadeur verzocht de bijdrageplichtigen om de stembiljetten bij hem in te leveren en tekende op genoemde aftekenlijst aan of het stembiljet al dan niet bij hem was ingeleverd. De opgehaalde enveloppen met daarin de stembiljetten zijn ongeopend bij de Heffingsambtenaar ingeleverd en door de Heffingsambtenaar voor ontvangst getekend. De opgehaalde en per post ontvangen stembiljetten zijn door notaris [F], zoals hij ter zitting van de Rechtbank onder ede heeft verklaard, op 16 november 2010 op het gemeentehuis geopend en geteld, waarvan door de notaris op 17 november 2010 een proces-verbaal is opgemaakt. Namens de Heffingsambtenaar heeft, mevrouw [G], de stembiljetten nageteld. De originele stembiljetten zijn door de Heffingsambtenaar bewaard. Vervolgens hebben WOZ-medewerkers van de gemeente de stemming in lijsten verwerkt en hieraan de, voor de draagvlakmeting relevante, WOZ-waarden van de panden van de bijdrageplichtigen gekoppeld. Gebleken is, aldus de Heffingsambtenaar, dat 368 van de 545 bijdrageplichtigen hun stembiljet hebben ingeleverd (67,6%). Daarvan waren er 250 voorstemmers (67,9%). De som van de WOZ-waarden van de voorstemmers bedroeg 58,7% van de som van de WOZ-waarden van de voor- en tegenstemmers tezamen. Op grond van voormelde percentages heeft de Heffingsambtenaar geconcludeerd dat is voldaan aan de drie voorwaarden van artikel 5, eerste lid, van de Wet BIZ en er mitsdien sprake is van voldoende steun voor de heffing. De Verordening is vervolgens op 1 januari 2011 in werking getreden.
2.6.
Op 29 september 2010 is bij notariële akte de Stichting opgericht. In artikel 2 van de statuten van de Stichting is vermeld:
“1. De stichting heeft ten doel:
a. het oprichten van een bedrijveninvesteringszone (ook te noemen: BIZ) als bedoeld in de Experimentenwet BI-zones waarin de collectieve ambities van de ondernemers in de binnenstad van Roermond door middel van een actieplan tot uitvoering gebracht kunnen worden;
b. het ontplooien van activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit dan wel enig ander bovenpubliek belang in de openbare ruimte van het hierna in lid 4 omschreven gebied te Roermond.
c. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het sluiten van een of meerdere overeenkomst(en) met de gemeente Roermond, als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet BI-zones, en de uitvoering daarvan en voorts door het maken van actieplannen en het uitvoeren daarvan alsmede het beheren en bestemmen van de in de vorm van subsidie van een of meerdere overheidsinstelling(en) ontvangen bedragen.
3. Een actieplan omschrijft de te ontplooien activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit dan wel enig ander publiek belang in de openbare ruimte van het hierna in lid 4 omschreven gebied te Roermond (…)”.
2.7.
Met dagtekening 28 februari 2011 is aan belanghebbende voor het jaar 2011 de op de Verordening gebaseerde aanslag BIZ-bijdrage ten bedrage van € 716,80 opgelegd met vermelding van:
Periode Omschrijving Grondslag Bedrag
Jan-dec [a-straat] 56 Roermond 512.000,00 € 716.80
Binnenstad zone A
De berekening van de aanslag is tussen partijen niet in geschil.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft de Heffingsambtenaar de aanslag BIZ-bijdrage terecht opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting, desgevraagd door het Hof, toegevoegd dat bij het aan belanghebbende dan wel zijn bedrijfsleider uitgereikte stembiljet voor de draagvlakmeting Binnenstad Zone A een retourenvelop was gevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, alsmede van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Wettelijk kader
4.1.
Ingevolge artikel 1 van de Wet BIZ van 19 maart 2009, houdende tijdelijke regels voor experimenten met een gebiedsgerichte bestemmingsheffing ten behoeve van aanvullende activiteiten van samenwerkende ondernemers mede in het publiek belang kan de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een heffing instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (BI-zone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel 1 is de BIZ-bijdrage een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt de BIZ-bijdrage geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.
4.2.
In de in de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) wordt artikel 1 van de Wet BIZ als volgt toegelicht:
"Dit artikel bevat de expliciete bevoegdheid de belasting op te leggen zoals die wordt geëist door artikel 132, zesde lid, van de Grondwet, geeft de belastinggrondslag en karakteriseert de belasting als een bestemmingsheffing. De heffingsverordening zal nader moeten specificeren om welk gebied het gaat, welke activiteiten worden uitgevoerd, welke vereniging of stichting deze activiteiten uit zal voeren, welke kosten hieraan verbonden zijn en wat de hoogte van de heffing zal bedragen. Ook worden eisen gesteld aan het soort te subsidiëren activiteiten, naar verwachting vooral op het gebied van leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en veiligheid (zie ook paragraaf 7.1.2 in het algemene deel). Een belangrijke beperking is ook dat het moet gaan om behartiging van een publiek belang in de openbare ruimte. (…)"
In paragraaf 2 "Probleemanalyse" van de MvT op de Wet BIZ staat het volgende vermeld (waarbij met BGV bedrijfsgerichte gebiedsverbetering wordt aangeduid):
"Op veel bedrijvenlocaties in Nederland bestaat bij de daar gevestigde ondernemers behoefte aan een hogere kwaliteit van de bedrijfsomgeving dan het niveau dat de gemeente biedt. Het budget van de gemeenten is immers schaars en gemeenten zijn genoodzaakt om prioriteiten te stellen. De samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de gemeente komt bovendien vaak moeizaam van de grond, vooral op verouderde bedrijventerreinen en in binnensteden.
(…)
In verschillende steden wordt op initiatief van (georganiseerde) ondernemers gekeken naar de mogelijkheid van fondsvorming door ondernemers met behulp van een belasting door de gemeente, waaraan alle ondernemers meebetalen. Het bekendste voorbeeld van een ondernemersfonds in Nederland is het«Leidse model» dat via een opslag op de OZB niet-woningen wordt gefinancierd. Het Leidse model heeft een hoge opbrengstpotentie en lage perceptiekosten. De ervaringen tot dusver met het Leidse Ondernemersfonds zijn positief. Een belangrijke beperking is echter dat de OZB niet gebiedsgericht is, de opslag geldt voor de gemeente als geheel. De opbrengst uit de opslag op de OZB niet-woningen wordt overgemaakt aan het ondernemersfonds, waarna het budget wordt toebedeeld aan diverse gebieden en ondernemers worden uitgenodigd om plannen in te dienen. Sommige gebieden willen meer investeren, terwijl er in andere gebieden te weinig initiatieven zijn om het budget op te maken. Het BGV-instrument werkt andersom. Het sluit aan bij een concrete, door de ondernemers zelf naar voren gebrachte behoefte in een bepaald gebied. Ondernemers in een bepaald gebied nemen het initiatief, formuleren een plan, maken afspraken met de gemeente en verwerven draagvlak voor hun initiatief. Pas als er aantoonbaar draagvlak is kan de BGV-bijdrage worden ingevoerd. De BGV-bijdrage heeft een duidelijke bestemming en is geoormerkt voor de uitvoering van de geformuleerde plannen in het desbetreffende gebied." (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr 3).
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet BIZ is de heffingsmaatstaf van de BIZ-bijdrage de op de voet van de WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde. De in de heffing betrokken onroerende zaken kunnen op grond van het tweede lid van dat artikel in waardeklassen worden ingedeeld. Het tarief van de BIZ-bijdrage kan, zoals is bepaald in het derde lid, van artikel 2 voor verschillende categorieën niet-woningen verschillend worden vastgesteld waarbij de vestigingslocatie in aanmerking kan worden genomen.
4.4.
Artikel 4 van de Wet BIZ bepaalt dat de verordening waarbij de BIZ-bijdrage wordt ingesteld niet in werking treedt dan nadat is gebleken van voldoende steun onder de bijdrageplichtigen. Het college van burgemeester en wethouders stelt iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige na vaststelling van de verordening in de gelegenheid zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding uit te spreken. Het college van burgemeester en wethouders zorgt er voor dat alle bijdrageplichtigen zijn geïnformeerd over de strekking van de verordening.
4.5.
Ingevolge artikel 5 van de Wet BIZ is van voldoende steun sprake indien na toepassing van artikel 4 blijkt dat:
- a.
ten minste de helft van de bijdrageplichtigen zich voor of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken,
- b.
ten minste tweederde deel daarvan zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken, en
- c.
de som van de WOZ waarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van onroerende zaken in gebruik bij bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken vóór inwerkingtreding hoger is dan de som van de WOZ waarden in gebruik bij bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken tegen inwerkingtreding.
Over de draagvlakmeting onder de betreffende ondernemers wordt daartoe in de Memorie van Antwoord van 17 februari 2009, Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 430, C, blz. 4, opgemerkt:
“(…) Essentieel hierbij is dat alle ondernemers in de potentiële BIZ in de gelegenheid worden gesteld om hun voorkeur uit te spreken. (…)”.
En ten aanzien van de gewicht van de inbreng:
“Hierbij is het tarief gekoppeld aan de WOZ-waarde en dit werkt door bij de vaststelling van het benodigde draagvlak: het oordeel van degenen die zwaarder wordt aangeslagen, weegt ook zwaarder in de draagvlakmeting.”
(MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr 3, blz. 11).
4.6.
Ingevolge artikel 7 van de Wet BIZ wordt bepaald dat:
"1. De opbrengst van de belasting wordt als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting. De perceptiekosten kunnen hierop in mindering worden gebracht.
2. De verordening wijst uitsluitend als vereniging of stichting aan:
a. een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid:
1° waarvan alle beoogde bijdrageplichtigen lid zijn of dit desgewenst met onmiddellijke ingang kunnen worden,
2° waarvan de contributie op jaarbasis niet hoger is dan € 50,-, en
3° die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, of
b. een stichting:
1° waarvan ten minste tweederde van de leden van het bestuur bestaat uit beoogde bijdrageplichtigen, en
2° die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid.
3. In aanvulling op het tweede lid wijst de verordening uitsluitend een vereniging of stichting aan waarmee de gemeente ter uitvoering van de verordening een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten, waarin is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
4. De raad stelt bij verordening de nodige regels, met inbegrip van de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de subsidie wordt verstrekt.".
4.7.
In de MvT wordt artikel 7 van de Wet BIZ als volgt toegelicht:
"(…)
In de BGV systematiek is niet goed denkbaar dat de vereniging of stichting in de looptijd van de BGV besluit de betrokken activiteiten niet meer uit te voeren. Dat zou immers tot gevolg hebben dat de bestemming aan de bestemmingsheffing ontvalt. Om die reden eist het wetsvoorstel dat naast de (publiekrechtelijke) subsidietoekenning een uitvoeringsovereenkomst is gesloten tussen subsidiegever en subsidie-ontvanger. Deze bepaling beoogt tevens te waarborgen dat de aan te wijzen vereniging of stichting ook (tijdig) instemt met de aanwijzing. Het ligt in de rede eventuele andere relevante afspraken tussen gemeente en vereniging of stichting zoals op het punt van het dienstenniveau van de gemeente indien gewenst eveneens in deze overeenkomst op te nemen. De uitvoeringsovereenkomst zal moeten bepalen dat deze alleen van toepassing is als de verordening ook daadwerkelijk in werking treedt."
4.8.
In paragraaf 7.2 "Formele fase: Vaststellen verordening en draagvlakmeting" van de Memorie van Toelichting van de Wet BIZ is het volgende vermeld:
"7.2.1 Uitvoeringsovereenkomst
Het is minder wenselijk dat de gemeenteraad de bevoegdheid zou hebben een bepaalde vereniging of stichting zonder meer als subsidiegerechtigde aan te wijzen– met alle verplichtingen van dien – zonder dat die vereniging of stichting daarmee expliciet heeft ingestemd. Ook zou dat op gespannen voet komen te staan met het uitgangspunt dat een BGV-zone «voor en door ondernemers» is. Er behoort geen BGV-zone tot stand te kunnen komen als er geen goed georganiseerd ondernemersinitiatief is. De instemming wordt tot uitdrukking gebracht door ondertekening van een uitvoeringsovereenkomst in de zin van artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht . Hierin moet tevens zijn bepaald dat de vereniging of de stichting verplicht is de overeengekomen activiteiten uit te voeren. In een reguliere subsidierelatie heeft de gesubsidieerde in beginsel de vrijheid de activiteiten waarvoor subsidie gegeven wordt niet uit te voeren en daarmee af te zien van de subsidie. In een BGV situatie is het echter niet passend dat de vereniging of stichting na een door deze zelf geïnitieerd proces met intensieve betrokkenheid van zowel gemeenteraad als ondernemers nog de vrijheid zou hebben om de te subsidiëren activiteiten niet te verrichten.
In de tijd zal een uitvoeringsovereenkomst eerder tot stand moeten komen dan de verordening ter uitvoering waarvan de overeenkomst strekt, nu het wetsvoorstel dit als eis stelt voor aanwijzing van de vereniging of stichting in die verordening. De uitvoeringsovereenkomst zal alleen van toepassing kunnen zijn als de verordening ook daadwerkelijk in werking treedt. Pas dan is er immers sprake van een heffing die in de vorm van een subsidie aan de vereniging of stichting terugvloeit naar de ondernemers. Denkbaar is voorts dat de overeenkomst voorzieningen treft voor het geval de behandeling van de ontwerpverordening in de gemeenteraad leidt tot onverwachte relevante discrepanties met de strekking van de overeenkomst."
(MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr 3, blz. 13).
4.9.
Artikel 4:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat in de overeenkomst kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.
4.10.
In artikel 1 van de Verordening is de BI-zone nader omschreven als volgt: het bij de Verordening aangewezen gebied in de gemeente waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven, welk aangewezen gebied is vermeld op de bij de Verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart. Artikel 4, eerste lid, van de Verordening bepaalt verder dat een concreet overzicht van de objecten ter zake waarvan de BIZ-bijdrage zal worden geheven, is opgenomen in de bij de Verordening behorende en daarvan deel uitmakende bijlage. Voor de codering en omschrijving van de objecten in deze bijlage is aansluiting gezocht bij de WOZ-administratie van de gemeente Roermond.
5. Gronden
Ten aanzien van het geschil
5.1.
Belanghebbende stelt – samengevat – dat zijn pand niet is gelegen aan de in de aanslag genoemde [a-straat] 56, doch is gelegen aan de Leliestraat. De Heffingsambtenaar heeft in deze terecht gewezen op het tot de stukken horende huisnummerbesluit van 22 april 1992. De bedrijfsruimte van belanghebbende is hierbij van het adres [a-straat] en huisnummer 56 voorzien. Het Hof verwerpt de grief van belanghebbende en gaat uit van het adres [a-straat] 56.
5.2.
Belanghebbende stelt dat zijn pand niet in de BI-zone is gelegen. Het Hof verwerpt de grief. Blijkens de bij de Verordening behorende kaart is het pand [a-straat] 56 gelegen binnen de BI-zone. De Rechtbank overweegt in deze onder punt 18 van haar uitspraak terecht dat het derhalve niet relevant is aan welke straat het grootste deel van het pand is gelegen. Het Hof onderschrijft eveneens de conclusie van de Rechtbank dat de Verordening niet ter beslissing voorligt. Al hetgeen belanghebbende in deze stelt, maakt dit niet anders.
5.3.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn grieven die hij naar voren heeft gebracht in de procedure bij de Rechtbank. Belanghebbende is van mening dat de aanslag BIZ-bijdrage onzorgvuldig en onrechtmatig tot stand is gekomen.
5.4.
Met betrekking tot de draagvlakmeting heeft belanghebbende bezwaar tegen de procedure tot het inschakelen van zogenoemde ambassadeurs om de stembiljetten uit te reiken en desgewenst weer op te halen. De gang van zaken is door de Rechtbank onder punt 13 van haar uitspraak beschreven als volgt:
“(…) Op verzoek van de BIZ-stichting heeft verweerder er voor gekozen om het uitreiken en ophalen van de stembiljetten, die op door de notaris gewaarmerkt aktepapier zijn gedrukt, persoonlijk door zogenoemde ambassadeurs te laten verrichten. Dit zijn ondernemers uit de desbetreffende BI-zone die zich tot doel hebben gesteld de BIZ te promoten. De stembiljetten voor grootwinkelbedrijven zijn per post toegezonden aan de hoofdkantoren van deze bedrijven. De ambassadeurs zijn, nadat ze bij de notaris een verklaring hebben afgelegd, geïnstrueerd en met een officiële instructie, neergelegd in het Instructieblad Ambassadeur Bi-zone, op pad gestuurd.
De ambassadeurs zijn geïnstrueerd er voor zorg te dragen dat het stembiljet in een enveloppe aan de juiste bijdrageplichtige of iemand die namens hem of haar mag optreden, wordt afgegeven. Zowel de ambassadeur als de bijdrageplichtige tekenden voor ontvangst een gewaarmerkte aftekenlijst. Bij het ontbreken van een bevestiging van ontvangst werd het desbetreffende stembiljet als niet bezorgd beschouwd. De niet afgegeven stembiljetten diende de ambassadeur aan de gemeente te retourneren. De ambassadeur verzocht aan de bijdrageplichtigen om de stembiljetten bij hem in te leveren en tekende op een aftekenlijst aan of het stembiljet al dan niet bij hem was ingeleverd. De opgehaalde enveloppen met daarin de stembiljetten zijn ongeopend bij verweerder ingeleverd en door verweerder voor ontvangst getekend. De opgehaalde en per post ontvangen stembiljetten zijn door notaris [F], zoals hij ter zitting onder ede heeft verklaard, op 16 november 2010 op het gemeentehuis geopend en geteld, waarvan door de notaris op 17 november 2010 een proces-verbaal is opgemaakt.(…)”.
Met de inschakeling van ambassadeurs in voormelde zin zou, aldus belanghebbende, de mogelijkheid van beïnvloeding van het resultaat van de draagvlakmeting bestaan. Indien belanghebbende hiermee heeft beoogd te stellen dat deze handelwijze onzorgvuldig dan wel onrechtmatig is dan dient de grief te worden verworpen. Belanghebbende heeft slechts de blote stelling geponeerd, zonder deze nader te onderbouwen. Evenals de Rechtbank acht het Hof de procedure met voldoende waarborgen omkleed. Bij de beslissing van het bestuursorgaan tot het volgen van de hiervoor beschreven procedure is het bestuursorgaan niet in strijd gekomen met het hiervoor omschreven wettelijk kader noch met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Evenmin vermag het Hof in te zien dat een procedure waarbij alle stembiljetten per post zouden worden verzonden tot een zorgvuldigere procedure zou leiden. Tot slot verwerpt het Hof de grief van belanghebbende dat het aangiftebiljet niet aan hem zou zijn uitgereikt. Uit de aftekenlijst blijkt dat het stembiljet van belanghebbende op het adres [a-straat] 56 is uitgereikt en met het zetten van de handtekening van de ontvanger op deze lijst in ontvangst is genomen. Dat het stembiljet niet door belanghebbende zelf maar door een in de winkel aanwezige werknemer van belanghebbende in ontvangst is genomen, doet daar niet aan af. Het ligt in de risicosfeer van belanghebbende dat hij niet te allen tijde in persoon aanwezig is; een uitreiking aan een voor hem werkzame werknemer is als uitreiking aan belanghebbende zelf aan te merken. Feiten of omstandigheden op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld zijn gesteld noch gebleken. De Heffingsambtenaar heeft voorts ter zitting geloofwaardig verklaard dat bij het uitgereikte aanslagbiljet een retourenvelop was gevoegd. Belanghebbende was daardoor in de gelegenheid gesteld om zijn stem uit te brengen en zijn voorkeur door middel van het stembiljet in positieve dan wel in negatieve zin kenbaar te maken.
5.5.
Belanghebbende stelt dat de rechtsgevolgen ontleend aan de akte van de notaris van 17 november 2010 niet juist kunnen zijn nu wordt uitgegaan van een akte van de notaris met vermelding van de opening van de gesloten enveloppen met de stembiljetten
“op zestien november tweeduizend”. Dienaangaande overwoog de Rechtbank als volgt:
“15. De vermelding van een onjuiste datum in het door notaris [F] opgemaakte proces-verbaal van telling is voor eiser reden om de in het proces-verbaal opgenomen stemresultaten eveneens in twijfel te trekken. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt, nu reeds uit het desbetreffende proces-verbaal zelf duidelijk blijkt dat sprake is van een kennelijke verschrijving door de notaris. Aangezien uit het proces-verbaal naar voren komt dat de telling ná de uiterlijke ontvangstdatum van de stemformulieren, zijnde 15 november 2010, maar vóór de opmaakdatum van het proces-verbaal, te weten 17 november 2010, heeft plaatsgevonden, is er geen ruimte voor twijfel aan verweerders standpunt dat de telling niet op 16 november 2000, maar op 16 november 2010 is geschied en de in het proces-verbaal genoemde datum 16 november 2000 een kennelijke verschrijving betreft. Daarbij heeft notaris [F] bij akte van 9 mei 2012 de in het proces-verbaal opgenomen datum gecorrigeerd in 16 november 2010 en heeft hij op zitting onder ede verklaard dat de telling op 16 november 2010 heeft plaatsgevonden en de inhoud van het oorspronkelijke proces-verbaal, behoudens de genoemde datum van telling, correct is.”
Het Hof sluit zich aan bij de overweging van de Rechtbank en maakt die tot de zijne. Het Hof verwerpt de grief.
5.6.
De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 25 april 2012 aan de Rechtbank kenbaar gemaakt dat met een beroep op de procedure van artikel 8:29 van de Awb bepaalde tot de stukken te rekenen overzichten van zone A en B slechts ter kennisneming aan de Rechtbank beperkt mochten blijven. Het betroffen de ingevolge artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet BIZ in aanmerking te nemen WOZ waarden van onroerende goederen van de bijdrageplichtigen. De som van deze WOZ waarden speelt een rol bij de draagvlakmeting. De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft beperkte kennisneming van deze stukken wegens gewichtige redenen gerechtvaardigd geacht en heeft het verzoek toegewezen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 21 augustus 2012 is belanghebbende akkoord gegaan met de beperkte kennisneming. Nu belanghebbende tegen deze beslissing omtrent beperkte kennisneming geen zelfstandige grief heeft ingebracht zal het Hof eveneens van deze beslissing uitgaan. Aan de hand van de bij voormelde brief van 25 april 2012 overgelegde stukken heeft de Heffingsambtenaar de uitkomst van de draagvlakmeting nader toegelicht. Het Hof acht deze toelichting zoals neergelegd in het voorstel van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Roermond van 17 november 2010 voldoende inzichtelijk en de procedure in overeenstemming met het wettelijk kader van artikel 5 van de Wet BIZ. Het Hof heeft geen reden aan te nemen dat de uitkomsten van de draagvlakmeting onjuist berekend zouden zijn. Belanghebbende heeft hiertoe geen enkel bewijs bijgebracht. De grief van belanghebbende dat niet zelfstandig kan worden getoetst of aan alle voorwaarden van artikel 5 van de Wet BIZ is voldaan, wordt verworpen.
5.7.
Belanghebbende stelt dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel dat de som van de WOZ-waarden gewicht in de schaal legt bij de draagvlakmeting. Nu dit zowel bij voor- als tegenstanders van de bij de draagvlakmeting betrokken ondernemers geschiedt, vermag het Hof niet in te zien dat sprake is van enige ongelijkheid. Voor zover belanghebbende heeft beoogd te stellen dat elke ondernemer één stem moet krijgen - “one man, one vote” – wijst het Hof op de strekking van de in de wetsgeschiedenis van de Wet BIZ weergegeven achtergrond van de regeling zoals neergelegd in artikel 5 van de Wet BIZ. De wetgever heeft hiermee recht willen doen aan de koppeling van de BIZ-heffing aan de WOZ-waarde van het te belasten pand. Eigenaren van bedrijfspanden met de hoogste WOZ-waarde zullen de hoogste BIZ-bijdrage betalen. Tot slot merkt het Hof op dat het niet aan de belastingrechter is om de innerlijke waarde van de wet te toetsen.
5.8.
In het als bijlage 2 bij de Verordening gevoegde overzicht wordt aangegeven welke objecten in de heffing worden betrokken. De belastingobjecten worden geduid naar objectsoort door middel van een code ingevolge de WOZ-administratie en een omschrijving van het object. De Heffingsambtenaar merkt op dat dit impliceert dat alle niet op deze lijst voorkomende objecten niet in de heffing worden betrokken. Belanghebbende meent dat deze duiding en omschrijving onvoldoende concreet aangeven welke objecten van heffing zijn uitgezonderd en om welke reden die objecten zijn uitgezonderd. Het Hof kan belanghebbende in deze niet volgen. De omschrijving strekt er immers op grond van artikel 5 van de Verordening toe om de binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen in de als BIZ-bijdrage te heffen belasting te betrekken. Bijlage 2 van de Verordening voldoet hier aan. De grief wordt verworpen.
5.9.
Belanghebbende stelt dat de Gemeente Roermond oneigenlijk gebruik maakt van de Wet BIZ om op termijn inkomsten uit de heffingen over te hevelen naar algemene middelen dan wel aan te wenden voor een ander doel als waarvoor de belasting wordt geheven. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze zijn stelling onderbouwd. Mede bezien in het licht van het door de Heffingsambtenaar beschreven systeem van waarborgen waar de Wet BIZ en de Verordening in voorzien, is de stelling ongegrond en dient te worden verworpen.
5.10.
Tot slot stelt belanghebbende, naar het Hof verstaat, dat de Verordening onrechtmatig is omdat ter zake van de uit de Verordening voortvloeiende Uitvoeringsovereenkomst tussen de Stichting BIZ Binnenstad Roermond en de Gemeente Roermond (hierna: de Overeenkomst) geen afdwingbare verplichting is opgenomen voor het verrichten van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt. De grief treft evenmin doel. Artikel 7, derde lid, van de Wet BIZ juncto artikel 4:36 van de Awb in samenhang met artikel 6 van de Overeenkomst borgen een daadwerkelijke uitvoering van de in het activiteitenplan opgenomen activiteiten. Zo zijn in genoemd artikel 6 eisen opgenomen om voor een bepaalde datum een begroting en een activiteitenplan voor het betreffende gebied in te dienen. Bij het niet voldoen aan deze eisen wordt de betaling van de subsidie opgeschort. Tevens zijn in artikel 8 en 10 van de Overeenkomst regels vastgesteld die financiële en inhoudelijke verantwoording en eindafrekening garanderen. Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht is niet aannemelijk gemaakt dat onvoldoende afgedwongen kan worden dat de Stichting de in het activiteitenplan opgenomen activiteiten tegen de daarin vermelde kosten zal uitvoeren.
Slotsom
5.11.
De slotsom is dat het gelijk voor de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Heffingsambtenaar is, dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
5.12.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
5.14.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 9 juli 2014 door J.W.J. Huige, voorzitter, P.C. van der Vegt en G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.