ABRvS, 27-12-2018, nr. 201801559/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:4277
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-12-2018
- Zaaknummer
201801559/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:4277, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑12‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JOM 2019/240
Uitspraak 27‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 juli 2016 heeft de burgemeester geweigerd om [appellante] bij te schrijven als leidinggevende op het aanhangsel van de Drank- en Horecawetvergunning en exploitatievergunning voor [café] te Heerlen.
201801559/1/A3.
Datum uitspraak: 27 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 januari 2018 in zaak nr. 16/3534 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2016 heeft de burgemeester geweigerd om [appellante] bij te schrijven als leidinggevende op het aanhangsel van de Drank- en Horecawetvergunning en exploitatievergunning voor [café] te Heerlen.
Bij besluit van 23 september 2016 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.M.T.C. Plantaz, advocaat te Eijsden, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 1 juni 2016 heeft [appellante] de burgemeester verzocht om haar als leidinggevende bij te schrijven op het aanhangsel van de Drank- en Horecawetvergunning en exploitatievergunning voor [café] te Heerlen. De burgemeester heeft geweigerd om [appellante] als leidinggevende bij te schrijven omdat zij niet voldoet aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Daarbij heeft de burgemeester informatie betrokken uit een uittreksel uit het Justitiële Documentatiesysteem (hierna: het JDS) en een advies van 22 juni 2016 van het ‘Flexteam’, dat adviseert over politie-informatie. Uit deze informatie blijkt dat [appellante] in de periode 2008-2009 diverse strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder diefstal met geweld en diefstal door middel van braak. Zij is op 29 mei 2009 voor deze feiten veroordeeld tot 15 maanden jeugddetentie met aftrek van voorarrest en tot voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren (hierna: pij-maatregel), zulks onder de bijzondere voorwaarde dat zij gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt het zich onder klinische behandeling plaatsen van de FPA van "Mondriaan" te Heerlen en het accepteren van nazorg. Op 30 augustus 2013 heeft [appellante] een voertuig bestuurd onder invloed van alcohol. Voor dit feit is haar een geldboete van € 350,00 opgelegd.
Toepasselijke bepalingen
2. Voor de toepasselijke bepalingen uit de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) en de Algemene plaatselijke verordening Heerlen 2012 (hierna: de Apv) wordt verwezen naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1520), overwogen dat bij of krachtens de Drank- en Horecawet geen andere omschrijving is gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Derhalve zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. De rechtbank heeft gelet hierop overwogen dat de burgemeester bij zijn beoordeling van het levensgedrag van [appellante] terecht de feiten zoals die blijken uit het uittreksel van het JDS en het advies van het Flexteam heeft betrokken. Gelet op deze feiten in onderlinge samenhang bezien en in het licht van de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie van de Afdeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet voldoet aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. De rechtbank heeft daarbij met name acht geslagen op het feit dat de door [appellante] gepleegde strafbare feiten in de periode 2008-2009 naar hun aard zeer ernstig zijn geweest. Tevens zijn deze strafbare feiten gepleegd vlak voor haar achttiende verjaardag en was [appellante] derhalve op dat moment al bijna meerderjarig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester dan ook terecht minder waarde gehecht aan het feit dat eiseres op het moment dat zij de strafbare feiten pleegde nog minderjarig was. Ook heeft de burgemeester het rijden onder invloed in 2013 [appellante] zwaar kunnen aanrekenen, gelet op het karakter van dit delict en het feit dat sinds het plegen daarvan relatief korte tijd is verstreken. Het betoog van [appellante] dat dit feit werd afgedaan met een relatief kleine boete en geen gevolgen had voor haar rijbewijs heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht.
Omdat de burgemeester in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat [appellante] van slecht levensgedrag was, was de burgemeester volgens de rechtbank gelet op artikel 30a, vijfde lid van de DHW en artikel 3:11A, vijfde lid, van de Apv gehouden de bijschrijving van [appellante] als leidinggevende op het aanhangsel te weigeren, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen ruimte heeft gezien om bij de beoordeling te betrekken dat zij ten tijde van het plegen van de misdrijven minderjarig was. Ook is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat zij ten tijde van het plegen van deze misdrijven te kampen had met ernstige wilsgebreken. Zij was destijds niet, althans onvoldoende, in staat om in overeenstemming met haar normbesef te handelen. Uit het vonnis van de rechtbank Maastricht van 29 mei 2009 volgt dat zij ten tijde van het plegen van deze misdrijven licht verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het volwassenstrafrecht van toepassing te verklaren. De rechtbank heeft jeugddetentie en een voorwaardelijk pij-maatregel opgelegd, onder de voorwaarde dat zij een klinische behandeling onderging. [appellante] wijst erop dat ze de klinische behandeling volledig en met succes heeft afgerond.
4.1. Ter zitting heeft [appellante] haar betoog nader toegelicht. De Afdeling begrijpt uit deze toelichting dat zij zich op het principiële standpunt stelt dat de burgemeester de strafbare feiten die een minderjarige heeft gepleegd helemaal niet mag betrekken bij de beoordeling of deze van slecht levensgedrag is. De Afdeling volgt [appellante] niet in dit standpunt. Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1520), heeft overwogen, is bij of krachtens de DHW geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Derhalve zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Dit betekent dat ook de strafbare feiten die [appellante] als minderjarige heeft gepleegd, bij de beoordeling mochten worden betrokken.
4.2. De burgemeester heeft aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van [appellante] ten tijde van het plegen van de strafbare feiten buiten beschouwing moeten blijven, omdat zij deze omstandigheden voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd. De Afdeling volgt de burgemeester daarin niet. Het betoog van [appellante] over haar persoonlijke omstandigheden is namelijk een nadere onderbouwing van de reeds bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond dat de burgemeester de strafbare feiten die zij als minderjarige heeft gepleegd niet aan haar had mogen tegenwerpen.
4.3. Dit brengt de Afdeling tot de vraag of de burgemeester zich gelet op alle omstandigheden van het geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] in enig opzicht van slecht levensgedrag was. Bij de beantwoording van deze vraag heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat het tijdsverloop tussen het plegen van het delict rijden onder invloed en de aanvraag tot bijschrijving relatief kort was, namelijk drie jaar. Het rijden onder invloed verhoudt zich niet goed met de taken en verantwoordelijkheden van een leidinggevende van een horecabedrijf. Van een leidinggevende van een horecabedrijf wordt verwacht dat hij of zij anderen aanspreekt op hun verantwoordelijkheden en de risico’s van alcoholmisbruik. Vergelijk de uitspraak van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5107. Het tijdsverloop tussen de strafbare feiten uit de periode 2008-2009 en de aanvraag tot bijschrijving is groter. Daarbij was [appellante] nog minderjarig toen zij deze strafbare feiten pleegde en was zij blijkens het vonnis van de rechtbank Maastricht van 29 mei 2009 op dat moment ook licht verminderd toerekeningsvatbaar. Daartegenover staat echter dat de strafbare feiten zeer ernstige misdrijven waren en dat zij hiervoor volgens het jeugdstrafrecht een forse straf en maatregel heeft gekregen. Gelet op deze omstandigheden komt de Afdeling - net als de rechtbank - tot het oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] in enig opzicht van slecht levensgedrag was. De burgemeester heeft dan ook terecht geweigerd om [appellante] als leidinggevende bij te schrijven.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018
589. BIJLAGE
Drank- en Horecawet
Artikel 8
1. Leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de volgende eisen:
a. zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;
b. zij zijn niet in enig opzicht van slechts levensgedrag;
c. zij mogen niet onder curatele staan.
[…]
Artikel 30a
1. Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens:
a. een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven.
b. de aantekening door te laten halen dat een leidinggevende geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van het horecabedrijf of slijtersbedrijf.
2. Deze melding geldt als een aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
[…]
5. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel:
a. indien de persoon bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8 gestelde eisen;
b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Algemene plaatselijke verordening Heerlen 2012
Artikel 3:9
Weigeringsgronden
De burgemeester weigert de vergunning indien:
[…]
i. door de leidinggevende(n) en/of ondernemer(s) c.q. diegene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) niet wordt voldaan aan de eisen die bij of krachtens artikel 8, eerste lid sub b en c, en tweede lid, van de Drank- en Horecawet worden gesteld;
[…]
Artikel 3:11A
1. Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens:
a. een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven
b. de aantekening door te laten halen dat een leidinggevende geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van de inrichting.
2. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
[…]
5. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon in het eerste lid, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:9, onder h en i gestelde eisen.