Vgl. thans art. 4.1 van het Wrakingsprotocol gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2013: “In procedures waarin de tussenkomst van een advocaat verplicht is, is ondertekening van het schriftelijk verzoek door een advocaat verplicht. De verzoeker die zonder bijstand van een advocaat een verzoek indient, wordt hierop gewezen. Hij krijgt de gelegenheid zijn verzuim te herstellen.”
HR, 20-12-2013, nr. 13/01602
ECLI:NL:HR:2013:2054
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2013
- Zaaknummer
13/01602
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:2054, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑12‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1147, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1147, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:2054, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2013
Partij(en)
20 december 2013
Eerste Kamer
nr. 13/01602
EV/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[verweerster],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking met zaaknummers 397333 en 399578 van de kantonrechter te Enschede van 16 april 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.110.553 van het gerechtshof te Arnhem van 27 december 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 13 november 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 20 december 2013.
Conclusie 01‑11‑2013
13/01602
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 1 november 2013
CONCLUSIE inzake:
[verzoekster]
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos
tegen:
[verweerster]
verweerster in cassatie,
niet verschenen
Deze zaak leent zich voor een enigszins verkorte conclusie.
1. Het cassatieberoep richt zich tegen de beschikking van het hof Arnhem van 27 december 2012, waarin het hof heeft bekrachtigd de beschikking van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede, van 16 april 2012, voor zover daarbij het verzoek van [verzoekster] ex art. 4:149 lid 1, aanhef en onder f, en lid 2 BW tot ontslag van [verweerster] als executeur in de nalatenschap van [betrokkene] is afgewezen.
2. In het cassatiemiddel kunnen vijf klachten worden onderscheiden.
3. De eerste klacht (onderdelen 9-14) luidt dat het hof ten onrechte op 27 december 2012 een beschikking heeft gegeven. Daartoe wordt aangevoerd dat [verzoekster] op 23 december 2012 persoonlijk per fax een wrakingsverzoek heeft ingediend, aangevuld op 30 december 2012, waarna haar op 3 januari 2013 door de wrakingskamer is meegedeeld dat haar, nu het hof inmiddels een beschikking had gegeven, niet meer de gelegenheid werd geboden tot herstel van haar verzuim om het wrakingsverzoek in te dienen via een advocaat. Geklaagd wordt dat het hof verzoekster ten onrechte geen gelegenheid heeft gegeven om haar verzuim te herstellen en zijn beschikking niet heeft aangehouden totdat op het wrakingsverzoek was beslist.
4. De klacht faalt omdat verzoekster tot cassatie geen stukken heeft overgelegd waaruit van de indiening van het wrakingsverzoek blijkt.
Terzijde merk ik op dat een ten onrechte niet door tussenkomst van een advocaat ingediend wrakingsverzoek geen schorsende werking heeft (art. 37 lid 5 Rv). Indien het wrakingsprotocol voorziet in de mogelijkheid tot herstel van bedoeld verzuim1., dient evenwel naar mijn mening het hof geen uitspraak te doen zolang niet vaststaat dat van de geboden mogelijkheid geen gebruik is gemaakt.
5. Volgens de tweede klacht (onderdeel 16) heeft het hof ten onrechte niet het verzoek van [verzoekster] gehonoreerd om de mondelinge behandeling gescheiden te laten plaatsvinden, althans zijn (impliciete) afwijzing van het verzoek onvoldoende gemotiveerd.
6. Deze klacht faalt bij gemis aan feitelijke grondslag, nu uit de gedingstukken niet van een dergelijk verzoek blijkt.
7. De derde klacht (onderdelen 17-18) strekt in de kern tot betoog dat het hof in rov. 4.4 ten onrechte een aantal stellingen van [verweerster] als onbetwist heeft aangemerkt. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof bekend was althans moest zijn dat [verzoekster] niet ter zitting is verschenen omdat haar geen gescheiden mondelinge behandeling was vergund.
Voor zover de klacht voortbouwt op klacht 2, deelt zij het lot van die klacht. Voorts kan de klacht niet tot cassatie leiden omdat de advocaat van [verzoekster] wel ter zitting aanwezig was.
8. De vierde klacht (onderdelen 19-22; zie ook onderdeel 24) komt op tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.5) dat de omstandigheid dat [verweerster] geen volledige boedelbeschrijving heeft opgemaakt niet tot haar ontslag als executeur kan leiden. Geklaagd wordt dat dit oordeel onjuist is op grond dat art. 1:146 lid 2 BW dwingend voorschrijft dat de executeur een boedelbeschrijving opmaakt. Voorts zou het oordeel van het hof onbegrijpelijk alsook innerlijk inconsistent zijn omdat de motivering ervan uitsluitend betrekking heeft op de roerende goederen uit de nalatenschap.
9. Op verzoek van een erfgenaam kan de kantonrechter de executeur ontslag verlenen om gewichtige redenen (art. 4:149 lid 2 BW). Volgens de minister wordt met ‘gewichtige redenen’ bedoeld de situatie dat de executeur in ernstige mate tekortschiet in de vervulling van zijn taak Hieronder valt niet alleen zijn in art. 4:144 BW omschreven wettelijke taak (beheer van de goederen der nalatenschap en voldoening van schulden), maar vallen ook de hem opgelegde testamentaire lasten.2.In de literatuur en jurisprudentie worden voorts genoemd: misbruik van bevoegdheid, het niet in staat zijn tot een behoorlijke taakuitoefening en (gegrond) diepgaand wantrouwen van de erfgenamen jegens de executeur.3.
10. De vraag die voorligt, is of reeds het enkele niet nakomen van de dwingende4.verplichting ex art. 4:146 lid 2 BW tot het ‘met bekwame spoed’ – hetgeen een zekere tijd voor beraad impliceert5.– opmaken van een boedelbeschrijving moet worden aangemerkt als een gewichtige reden die het ontslag van de executeur rechtvaardigt. Ik meen dat die vraag, mede in het licht van de wetsgeschiedenis, ontkennend moet worden beantwoord. Het hof heeft bij zijn oordeel in aanmerking genomen, kort samengevat, dat [verzoekster] de boedel goed kende en dat de executeur en de erfgenamen reeds vlak na het overlijden van erflaatster een aanvang hebben gemaakt met de verdeling van de nalatenschap aan de hand van de door een ieder kenbaar gemaakte wensen, tegen welke werkwijze bij [verzoekster] destijds geen bezwaar bestond.’s Hofs oordeel dat in die omstandigheden het achterwege laten van een boedelbeschrijving geen gewichtige reden voor ontslag oplevert, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
11. Ten slotte bestrijdt klacht 5 (onderdeel 23) als onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat, zo begrijp ik, het verwijt dat door de executeur geen overzicht is opgesteld waarin is beschreven welke goederen aan welke erfgenaam zijn toebedeeld, niet tot haar ontslag kan leiden (rov. 4.6). Daartoe wordt aangevoerd dat de executeur ook al geen boedelbeschrijving heeft opgemaakt. Daaruit volgt dat zij niet tegen haar taak blijkt te zijn opgewassen; bovendien zal zij zonder boedelbeschrijving geen rekening en verantwoording kunnen afleggen, aldus de klacht.
Ook deze klacht faalt, nu het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is. Het hof heeft overwogen dat de financiële afwikkeling nog niet mogelijk is omdat niet alle noodzakelijke gegevens voorhanden zijn en dat de executeur heeft toegezegd dat de financiële afwikkeling binnenkort volgt. Het feit dat geen boedelbeschrijving is opgemaakt, staat niet in de weg aan het afleggen van rekening en verantwoording.
12. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2013
MvAII, Parl. Gesch. Vaststelling Boek 4, p. 860. Zie ook losbl. Erfrecht (Speetjens), art. 149, aant. 2.
Asser/Perrick 4* 2009/528; Mon. Privaatrecht 1 (Van Mourik), 2013, nr. 80.1; M.E.M. Schols, Executele, 2007, p. 322-324; Mon. BW B21b (Mellema-Kranenburg), 2007, p. 18-19: E.A.A. Luijten en W.R. Meijer, Jurisprudentie, Ontslag van de executeur wegens gewichtige redenen, Tijdschrift Erfrecht 2007/1, p. 15-19.
De erflater kan van deze verplichting geen ontheffing verlenen, zie Parl. Gesch. Vaststelling Boek 4, p. 846. Zie ook losbl. Erfrecht (Speetjens), art. 146, aant. 2; Asser/Perrick 4* 2009/523.
MvAII, Parl. Gesch. Boek 3, p. 162.