Rb. Overijssel, 20-11-2013, nr. 07-630280-09
ECLI:NL:RBOVE:2013:2771
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
20-11-2013
- Zaaknummer
07-630280-09
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2013:2771, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 20‑11‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig, Raadkamer, Rekestprocedure)
Uitspraak 20‑11‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank Overijssel oordeelt dat een zoon die verdacht werd van de moord op zijn ouders in 2009 recht heeft op een schadevergoeding van ruim 30.000 euro. De man was langer dan 3 jaar verdachte in de moordzaak op het echtpaar Vis uit Vollenhove en zat 100 dagen in voorlopige hechtenis. In juni 2013 verklaarde de rechtbank de strafzaak tegen hem als beëindigd. Hij diende een verzoek tot schadevergoeding in bij de rechtbank van 100.000 euro.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Afdeling Strafrecht – locatie Zwolle
Parketnummer(s) : 07/630280-09
Rekestnummer(s) : RK 13/325 en 13/326
Uitspraakdatum : woensdag 20 november 2013
Beschikking op het verzoek overeenkomstig artikel 89 en 591a Wetboek van Strafvordering (Sv), op 20 september 2013 ingekomen van
[verzoeker] , verzoeker,
geboren te [geboorteplaats] op [1975],
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadsman
dhr. mr. A.A. Bos,
Dobbe 73,
8032 JX Zwolle
Feiten en procesverloop
Verzoeker heeft de periode van 13 april 2010 tot 22 juli 2010 in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 48 dagen in beperkingen.
De strafzaak onder voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Bij beschikking van 24 juni 2013 heeft de meervoudige raadkamer in deze rechtbank verklaard dat voormelde zaak tegen verzoeker is geëindigd.
Het verzoekschrift van 19 september 2013 is op 20 september 2013 ter griffie van deze rechtbank ontvangen en strekt tot toekenning van een vergoeding van € 96.279,40 ten laste van de Staat voor de schade die verzoeker als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden. Genoemd bedrag bestaat uit een bedrag van € 92.800,00 voor de dagen die verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (immateriële schade) en een bedrag van € 3.479,40 voor gederfde inkomsten (materiële schade). Voorts strekt het verzoekschrift tot toekenning van een vergoeding van door verzoeker gemaakte kosten van rechtsbijstand verbonden aan het opstellen, indienen en toelichten van het verzoekschrift ten bedrage van € 3.164,93.
Het verzoek is tijdig – binnen drie maanden na het eindigen van de zaak – ingediend.
Op 6 november 2013 heeft de raadkamer van de rechtbank het verzoekschrift in het openbaar behandeld, waar verzoeker, diens raadsman en de officier van justitie zijn gehoord.
Standpunt verzoeker
Verzoeker betoogt dat aan hem een hogere vergoeding dan de gebruikelijke forfaitaire vergoeding moet worden toegekend voor zowel de dagen die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht als voor de kosten van rechtsbijstand. Hij voert daartoe aan dat de stafzaak tegen hem uniek is en dat hij ten onrechte is beschuldigd van het doden van zijn beide ouders. De zaak is tot op heden veelvuldig in de media geweest, niet in de laatste plaats door actief handelen van het Openbaar Ministerie. De detentie en de media-aandacht hebben grote negatieve gevolgen voor het emotionele welzijn van verzoeker en in zijn dagelijks (gezins-)leven. Verzoeker kan met zijn psychische problemen nergens terecht, omdat hij als voormalig verdachte van een schokkend delict nergens wordt geholpen. Door de detentie en beschuldiging heeft verzoeker grote psychische schade geleden en is hij in ernstige mate in zijn eer en goede naam aangetast. Een standaardvergoeding volstaat daarom niet. Verzoeker betoogt derhalve de gebruikelijke vergoeding te verhogen met een factor 10. Ten aanzien van de gederfde inkomsten voert verzoeker aan dat hij gedurende de detentie geen WW-uitkering heeft ontvangen, zodat hij ter zake schade heeft geleden ter hoogte van € 3.479,40 netto (3 maanden x netto uitkering van € 1.159,80).
Tot slot meent verzoeker dat hij aanspraak maakt op vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand verbonden aan het verzoek ten bedrage van € 3.164,93. Met de voorbereiding, het opstellen en het toelichten van het verzoekschrift is veel meer tijd gemoeid dan in een standaardstrafzaak.
Conclusie officier van justitie
De officier van justitie concludeert dat het verzoek overeenkomstig artikel 89 Sv kan worden toegewezen tot een bedrag van € 18.240,00, hetgeen neerkomt op een vermenigvuldiging van de forfaitaire vergoeding voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis met factor 2. Met betrekking tot de gederfde inkomsten acht de officier van justitie een toe te wijzen bedrag tot € 1.500,00 redelijk. Voor het indienen van het verzoekschrift volstaat het forfaitaire bedrag van € 550,00.
Motivering
Verzoeker is op 13 april 2010 aangehouden en in verzekering gesteld als verdachte van het om het leven brengen van zijn ouders. Op 22 juli 2010 is hij in vrijheid gesteld. Verzoeker heeft 3 dagen in verzekering op het politiebureau doorgebracht en 97 dagen in voorlopige hechtenis in het huis van bewaring. Van deze totaal 100 dagen voorarrest heeft verzoeker 48 dagen in beperkingen gezeten. De rechtbank berekent de forfaitaire vergoeding voor de ondergane onterechte vrijheidsbeneming op € 5.040,00 (48 x € 105,00) voor de dagen in verzekering en in beperkingen en op € 4.160,00 (52 x € 80,00) voor de dagen doorgebracht in het huis van bewaring zonder beperkingen, hetgeen totaal neerkomt op € 9.200,00.
Uitgangspunt is dat de forfaitaire vergoeding bij ten onrechte ondergane hechtenis ziet op de materiële en immateriële schade die men daardoor in het algemeen lijdt. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan toekenning van een hogere vergoeding aan de orde zijn.
De rechtbank acht in deze zaak termen aanwezig om een hogere vergoeding toe te wijzen dan de forfaitaire vergoeding, nu verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis voor hem ingrijpende gevolgen hebben gehad. Hierbij is evenwel van belang dat voor vergoeding ingevolge artikel 89 lid 1 Sv alleen in aanmerking komt de schade die direct verband houdt met de ten onrechte ondergane hechtenis. Daarvan moet worden onderscheiden schade die is veroorzaakt door de verdenking en vervolging.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de door verzoeker gestelde immateriële schade grotendeels geacht worden het gevolg te zijn van de verdenking van verzoeker dat hij zijn beide ouders zou hebben omgebracht en de grote publieke aandacht die dat gegeven met zich heeft gebracht. Verzoeker onderbouwt zijn verzoek onder meer door te wijzen op de grote media-aandacht en dan meer specifiek de avondvullende uitzending van 1 mei 2011 van het programma ‘Peter R. de Vries Misdaadverslaggever’, aan welke uitzending het Openbaar Ministerie medewerking heeft verleend. Het overgrote deel van de media berichten waar verzoeker naar verwijst en de bewuste uitzending van ‘Peter R. de Vries Misdaadverslaggever’ hebben echter ruime tijd na de in vrijheid stelling en dus na de hechtenis plaatsgevonden. Hoewel aannemelijk is dat verzoeker als gevolg van deze media-aandacht schade heeft geleden, staat deze schade niet in rechtstreeks verband met de ondergane preventieve hechtenis. De rechtbank acht daarentegen wel aannemelijk dat het ondergaan van preventieve hechtenis zwaarder dan gemiddeld weegt voor een verdachte van een zeer ernstig feit als het onderhavige dat ook nog landelijke bekendheid geniet en dat de publieke aandacht en de daarmee gepaard gaande schade voor een verdachte van een dergelijk misdrijf groter is indien aan de verdenking kracht wordt bijgezet met voorlopige hechtenis. Daar komt bij dat de ondergane voorlopige hechtenis in verband met de verdenking van het ombrengen van de eigen ouders desastreuze gevolgen heeft voor de familiaire banden van verzoeker. Hoewel verzoeker de gestelde huidige psychische klachten en de gevolgen daarvan onvoldoende heeft onderbouwd, acht de rechtbank het aannemelijk dat verzoeker in bovengemiddelde mate immateriële schade heeft geleden. De rechtbank ziet hierin reden om in dit geval af te wijken van de forfaitaire vergoeding die doorgaans wordt gehanteerd, doch niet in de mate die verzoeker voorstaat.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om de forfaitaire vergoeding te verhogen met een factor drie. Aan verzoeker zal derhalve een vergoeding van € 27.600,00 (3 x € 9.200,00) worden toegekend voor de door hem geleden immateriële schade ten gevolge van de periode doorgebracht in preventieve hechtenis.
Verzoeker stelt een bedrag van € 3.164,93 aan inkomsten te hebben gederfd als gevolg van het voorarrest. Dit bedrag bestaat uit drie maanden WW-uitkering van € 1.159,80 netto. Daar waar het Openbaar Ministerie concludeert dat uit informatie van de website van het UWV blijkt dat een WW-uitkering eerst stopt als een uitkeringsgerechtigde langer dan één maand gedetineerd is, acht de rechtbank een enkele verwijzing naar een website onvoldoende om van deze informatie uit te gaan. Verzoeker onderbouwt de voor aanvang van de detentie ontvangen WW-uitkering met een betaalspecificatie en stelt drie maanden geen WW-uitkering te hebben ontvangen. De rechtbank acht dit aannemelijk en is van oordeel dat het gederfde inkomen een direct gevolg is geweest van de voorlopige hechtenis. De rechtbank is evenwel met het Openbaar Ministerie van oordeel dat tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud in mindering dienen te worden gebracht op de te vergoeden gederfde inkomsten. De rechtbank begroot deze kosten in redelijkheid op een bedrag van € 15,00 per dag, derhalve in totaal een bedrag van € 1.500,00 (100 x € 15,00), zodat per saldo een vergoeding voor gederfde inkomsten wordt toegekend van € 1.979,40 (€ 3.479,40 minus € 1.500,00).
Tot slot verzoekt verzoeker een vergoeding toe te kennen van € 3.164,93 voor de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand voor het voorbereiden, opstellen en toelichten van het verzoekschrift. De rechtbank stelt voorop dat de kostenvergoeding voor het opstellen van een verzoekschrift in beginsel geschiedt met een standaardvergoeding. Deze standaardvergoeding is volgens de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken € 550,00. Uitgangspunt daarbij is dat het opstellen van het verzoekschrift niet meer dan twee uur in beslag neemt. Zonder nadere specificatie en motivering wordt dus hiervan uitgegaan en wordt een standaardtarief toegekend. De raadsman heeft evenwel gespecificeerd en gemotiveerd dat het opstellen van het verzoekschrift in deze zaak (aanzienlijk) meer uren heeft gevergd dan gemiddeld. Nu de door de raadsman overgelegde declaratie de rechtbank gelet op de onderbouwing en omvang van het verzoekschrift niet onredelijk voorkomt, acht de rechtbank een vergoeding van de werkelijke kosten van € 3.164,93 toewijsbaar.
Beslissing
De rechtbank:
- kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 29.579,40 voor de door hem geleden schade als bedoeld in artikel 89 Sv;
- kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 3.164,93, voor de door hem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 591a Sv;
- wijst het meer of anders verzochte af;
- beveelt de griffier om deze vergoedingen, totaal € 32.744,33, over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Te Biesebeek Advocaten onder vermelding van [verzoeker]/OM.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J. de Ruiter-Kok, rechters, in tegenwoordigheid van P.A. Feenstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2013.