Rb. Utrecht, 05-07-2011, nr. 16/992025-09 [P]
ECLI:NL:RBUTR:2011:BR0256, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
16/992025-09 [P]
- LJN
BR0256
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2011:BR0256, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 05‑07‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:4319, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht verdachte schuldig aan de voortgezette handeling van valsheid in geschrift en opzettelijk afleveren van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst. Verdachte heeft een taxatierapport opgemaakt waarin een veel lagere waarde van een perceel grond wordt vermeld dan de werkelijke waarde. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete van 15.000 euro.
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/992025-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1961] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. W.H. Jonkers, advocaat te Den Haag
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 15 februari 2011 en
21 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander een vals taxatierapport heeft opgemaakt en dit valse rapport vervolgens heeft afgeleverd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daartoe op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit; primair omdat het taxatierapport niet vals is en subsidiair vanwege het ontbreken van opzet op het plegen van het delict dan wel het ontbreken van opzet op enige samenwerking met anderen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De Belastingdienst heeft in het kader van de landelijke actie “Nokvorst” uit de kadastergegevens aangaande aan- en verkopen vastgoed een opvallende transactie door
[A] geselecteerd voor onderzoek vanwege een hoog prijsverschil.
Het betreft de juridische verkrijging door [A] in privé op 21 april 2005 van percelen grond voor € 2.200.000,00 en de verkoop ervan op 29 december 2005 aan een B.V. van [A] voor € 8.260.000,00. Het bedrag van € 2.200.000,00 waarvoor de juridische verkrijging heeft plaatsgevonden, is gebaseerd op een door verdachte opgemaakt taxatierapport d.d. 13 april 2005.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bovengenoemd taxatierapport valselijk heeft opgemaakt en vervolgens heeft afgeleverd op grond van het navolgende.
Bewijs
Op 26 februari 1999 heeft [A] de twee percelen weiland aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [sectie], nummers [nummer] , gelegen in een gebied genaamd de Noordschil gekocht voor
€ 1.279.921,50. De overdracht van de percelen heeft plaatsgevonden in twee fasen. Op 15 maart 1999 is de economische eigendom overgedragen en op 21 april 2005 heeft de juridische eigendomsoverdracht aan [A] plaatsgevonden.
Op 29 december 2005 heeft [A] de percelen verkocht aan [bedrijf] B.V. (een middellijk gehouden vennootschap van [A]) voor
€ 8.260.000,00.
Uit onderzoek van de Belastingdienst is naar voren gekomen dat op verzoek of in opdracht van [A] ten aanzien van de percelen weiland een aantal taxatierapporten is opgemaakt en wel d.d. 1 juli 2003, 13 april 2005, 1 december 2005 en 2 december 2005.
De Belastingdienst heeft op 16 januari 2009 een taxatierapport laten opmaken waarbij de waarde van de percelen per 21 april 2005 is bepaald.
In het taxatierapport d.d. 1 juli 2003, opgemaakt door onder anderen verdachte, is de waarde in het economisch verkeer van de percelen grond vastgesteld op € 7.620.000,00.
In het taxatierapport d.d. 13 april 2005 opgemaakt door verdachte, is de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van de percelen grond vastgesteld op
€ 2.200.000,00. Verdachte heeft in de gemeente Bunnik als makelaar in en taxateur van onroerende zaken, ingeschreven in het register VastgoedCert , het taxatierapport opgemaakt.
In het taxatierapport d.d. 1 december 2005 opgemaakt door [B] is de onderhandse verkoopwaarde van de percelen grond vrij van huur en/of gebruik en ontruimd vastgesteld op € 8.260.000,00.
In het taxatierapport d.d. 2 december 2005 opgemaakt door verdachte, is de onderhandse verkoopwaarde van de percelen grond vrij van huur en gebruik vastgesteld op
€ 8.285.000,00.
In het taxatierapport d.d. 16 januari 2009 opgemaakt door [C], is de waarde in het economisch verkeer van de percelen grond per 21 april 2005 geschat op € 6.800.000,00.
Deskundige prof. dr. A.C. Hordijk heeft ter terechtzitting van 15 februari 2011, na bestudering van de rapporten van 1 juli 2003, 13 april 2005, 1 december 2005 en 2 december 2005, verklaard dat in alle rapporten hetzelfde waardebegrip wordt gehanteerd.
Deskundige C. Schekkerman heeft ter terechtzitting van 21 juni 2011, na bestudering van de rapporten van 1 juli 2003, 13 april 2005, 1 december 2005, 2 december 2005 en 16 januari 2009, overeenkomstig verklaard.
Gezien de in de rapporten gebruikte definities van de waardebegrippen en de bovengenoemde conclusies van de deskundigen gaat de rechtbank er van uit dat het waardebegrip “de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik” gelijk is aan het waardebegrip “de waarde in het economisch verkeer”.
Wat betreft de feiten omtrent de plannen om tot het realiseren van bouwmogelijkheden in de Noordschil te komen, blijkt uit de stukken dat de gemeente [woonplaats] vanaf 2001 het voornemen heeft om de Noordschil te bebouwen met woningen en bedrijfsruimten.
De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan of de stand van zaken omtrent die plannen en de daaruit volgende mogelijkheden van ontwikkeling van agrarische grond naar bouwgrond van de percelen weiland het verschil in waarde in de verschillende taxatierapporten kan verklaren. Kort samengevat is tussen februari 2001 en februari 2006 het besluitvormingsproces ter zake van het realiseren van bouwmogelijkheden van de Noordschil en daarin gelegen gronden als volgt geweest.
In Panorama 2015 [woonplaats] d.d. 21 februari 2001 spreekt de gemeente [woonplaats] zich uit voor bebouwing van de Noordschil met woningen en bedrijfsruimten.
In het Streekplan van de Provinciale Staten d.d. 13 december 2004 is bepaald dat in de Noordschil ruimte is voor circa 200 woningen en 5 hectare bedrijventerrein.
In navolging hierop is het Ontwerp Ruimtelijk Structuurplan d.d. 30 augustus 2005 opgesteld dat op 28 september 2005 is vrijgegeven voor inspraak. Dit Structuurplan is op
1 februari 2006 door de gemeente [woonplaats] aangenomen. Hierin is opgenomen de invulling van de Noordschil met maximaal 5 hectare (nieuw) bedrijventerrein en circa 200 woningen.
Ten aanzien van bovengenoemd besluitvormingsproces zijn de volgende getuigenverklaringen van belang.
[D], destijds gemeentesecretaris van de gemeente [woonplaats], heeft verklaard dat Panorama 2015 [woonplaats] de basis is geweest om het Streekplan van de Provincie aan te passen en woningbouw te gaan ontwikkelen. Er bestond bij de gemeente [woonplaats] zekerheid dat het realiseren van woningen en bedrijven in de Noordschil door zou gaan. Dit was vastgelegd in het Streekplan.
[E], beleidsmedewerker ruimtelijke ordening bij de gemeente [woonplaats], heeft verklaard dat met de vaststelling van het Streekplan de weg voor de gemeente is vrijgemaakt om de Noordschil te ontwikkelen. Het Streekplan heeft invloed gehad op de waarde van de gronden. In de jaren 2004 en 2005 heeft het project niet stilgelegen. Er zijn geen politieke strubbelingen geweest waardoor er geen bebouwing in de Noordschil zou gaan plaatsvinden
Deskundige Hordijk heeft verklaard dat hij in het taxatierapport van 13 april 2005 van verdachte geen verklaring kan vinden voor de sterke waardedaling ten opzichte van de waardes in de overige rapporten. Alle rapporten zijn qua waardering positief, behalve dat van 13 april 2005, terwijl ook in dat rapport is aangegeven dat de kans op ontwikkeling van de percelen groot is. Volgens Hordijk zou het logischer zijn als de waarde van de percelen in april 2005 tussen de waardes van de rapporten van 1 juli 2003 en 1 december 2005 in zou liggen, dus in een opgaande lijn. Nu dit niet het geval is, zou een onderbouwing van de sterk afwijkende waardebepaling in het rapport van 13 april 2005 op zijn plaats zijn. Die ontbreekt echter, aldus Hordijk.
In het taxatierapport van 13 april 2005 staat het volgende vermeld:
“Marktsituatie en courantheid
Het feit dat het getaxeerde perceel in het onlangs definitief vastgestelde streekplan is aangewezen als uitbreidingslocatie en geheel valt binnen de bebouwingscontouren, geeft aanleiding te veronderstellen dat in de toekomst bebouwing zal worden toegestaan.”
Gelet op bovengenoemde passage in het rapport, ziet deskundige Hordijk niet in waarom de waarde in april 2005 lager is dan de waarde in juli 2003.
Na het vaststellen van het Streekplan is er alleen maar meer zekerheid dat de bebouwing doorgaat en zou een hogere waarde meer in de lijn der verwachting liggen, aldus deskundige Hordijk.
Ook deskundige Schekkerman kan de afwijkende waarde tussen het rapport van 13 april 2005 en de andere rapporten niet verklaren.
Verdachte heeft op 23 februari 2010 bij de Belastingdienst FIOD-ECD verklaard dat hij op het moment van opmaken van het taxatierapport wist dat de taxatie ten behoeve van de aankoop door [A] was.
Verdachte heeft op 14 april 2005 een kopie van het taxatierapport afgegeven bij het notariskantoor Davina & Partners te Hilversum en op dat moment wist hij dat het gebruikt zou worden voor de juridische overdracht van de eigendom van de meergenoemde percelen grond. Verdachte wist toen ook dat het rapport gebruikt ging worden voor de bepaling van de hoogte van de overdrachtsbelasting.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een vals taxatierapport heeft opgesteld waarin de waarde van de percelen grond op 13 april 2005 is vastgesteld op
€ 2.200.000,00 met het oogmerk dat rapport als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken en dat verdachte dit valse rapport vervolgens heeft afgeleverd bij het notariskantoor.
De waarde is - in vergelijking met de taxatierapporten d.d. 1 juli 2003, 1 en 2 december 2005 en 16 januari 2009 - te laag bepaald. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de grote waardedaling ten opzichte van 1 juli 2003 kan verklaren. Sterker nog, een waardestijging zou meer in de lijn der verwachting liggen, gezien de stand van zaken in het besluitvormingsproces inzake de realisering van bouwmogelijkheden op de gronden in de Noordschil op dat moment.
Hoewel de waardering van de grond door de taxateur van de Belastingdienst per 21 april 2005 mogelijk aan de lage kant is gezien de waarde op 1 juli 2003 van € 7.620.000,00 en op 1 december 2005 van € 8.260.000,00, gaat de rechtbank voor de bewezenverklaring uit van de in dat taxatierapport genoemde waarde van de grond per 21 april 2005 van circa
€ 6.800.000,00.
Een taxatierapport is - gezien haar aard - een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen.
Volgens vaste jurisprudentie moet er ook sprake zijn van oogmerk om het geschrift (het taxatierapport) als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Voor bewezenverklaring van dat oogmerk is beslissend dat verdachte de bedoeling had dat geschrift te (doen) gebruiken waaraan in deze ook voldaan is. Verdachte heeft het taxatierapport opgemaakt met de bedoeling om dit rapport te (doen) gebruiken voor de aankoop door [A].
Aanvullende overwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op 13 april 2005 heeft getaxeerd onder bijzondere aannames, uitgaande van een toekomstig (bebouwings)scenario, rekening houdend met de concrete risico’s, en dat dit de lagere waardering verklaart. Deskundigen Hordijk en Schekkerman hebben verklaard dat een dergelijke waardebepaling mogelijk is, maar dat dit dan wel in het rapport moet staan. In het rapport is opgenomen dat de huidige waarde van de percelen grond in de huidige staat is bepaald en niet dat is uitgegaan van een bepaald scenario. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
Hoewel er aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn die het tegendeel suggereren, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd samen met anderen, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 april 2005, in de gemeente Bunnik, opzettelijk, als in het register VastgoedCert geregistreerd taxateur, een taxatierapport gedateerd op 13 april 2005, inhoudend de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van percelen weiland gelegen aan de [adres] te [woonplaats] op de navolgende kadastrale percelen: gemeente [woonplaats], sectie [sectie], nummers [nummer] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van 2.200.000 euro van voornoemde percelen weiland/grond opgenomen in het voornoemde taxatierapport, terwijl de waarde in het economische verkeer circa 6.800.000 euro bedroeg, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en
dat hij, verdachte, op 14 april 2005, in de gemeente Hilversum, opzettelijk een kopie van voornoemd vals of vervalst taxatierapport - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - heeft afgeleverd bij het notariskantoor Davina & Partners te Hilversum, terwijl hij, verdachte, wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, namelijk
- dat de waardebepaling in voornoemde kopie taxatierapport te weten een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van 2.200.000 euro opgenomen zou worden in de akte van levering van voornoemde percelen door of namens een notaris van Davina & Partners te Hilversum en
- dat de in het taxatierapport vermelde waarde zou dienen als grondslag voor de aangifte overdrachtsbelasting.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
De voortgezette handeling van valsheid in geschrift en opzettelijk afleveren van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een geldboete van € 15.000,00 subsidiair 110 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende .
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van taxateur een taxatierapport opgemaakt waarin een veel lagere waarde (in casu
€ 4.600.000,00 lager) is opgenomen dan de werkelijke waarde.
Hij wist dat dit rapport gebruikt zou worden door de notaris voor de juridische levering en ter bepaling van de hoogte van de overdrachtsbelasting. Door toedoen van verdachte is de Belastingdienst benadeeld voor een bedrag van € 276.000,00 (€ 4.600.000,00 x 6%) aan overdrachtsbelasting. Verder heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de duur en de hoogte van de op te leggen straffen is in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 27 april 2011 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De verdediging heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die voor de rechtbank reden kunnen zijn om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. Aan verdachte zal worden opgelegd een geldboete van € 15.000,00 subsidiair 110 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. De voorwaardelijke straf dient ervoor om verdachte te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan verdachte zal een proeftijd worden opgelegd van 2 jaar.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 56 en 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
De voortgezette handeling van valsheid in geschrift en opzettelijk afleveren van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 15.000,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 110 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 juli 2011.