Rb. Oost-Brabant, 27-11-2013, nr. 255859 / HA ZA 12-1019
ECLI:NL:RBOBR:2013:6705
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
27-11-2013
- Zaaknummer
255859 / HA ZA 12-1019
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2013:6705, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 27‑11‑2013; (Bodemzaak)
- Vindplaatsen
NTHR 2014, afl. 1, p. 21
Uitspraak 27‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Contradictoir. Renteswap constructie. Afwijzing vorderingen gegrond op dwaling. Bank heeft voor aangaan overeenkomst middels documentatie voldoende duidelijk aan klant medegedeeld dat renteswap de facto resulteerde in vaste rente voor klant en deze dus niet profiteerde van tussentijdse rentedalingen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/255859 / HA ZA 12-1019
Vonnis van 27 november 2013
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
COÖPERATIEVE RABOBANK SINT-OEDENRODE SCHIJNDEL U.A,
gevestigd te Sint-Oedenrode,
gedaagde,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven te ’s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 13 maart 2013
- -
het proces-verbaal van comparitie van 15 augustus 2013
- -
de akte uitlating tevens akte wijziging van eis van [eiser] van 25 september 2013.
1.2.
[eiser] heeft bij zijn akte van 25 september 2013 zijn eis (voor de tweede maal) gewijzigd. Rabobank heeft zich tegen deze laatste eiswijziging niet verzet. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding om deze eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten, zodat recht zal worden gedaan op de vordering zoals deze luidt na de laatst gewijzigde eis.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] exploiteert sinds 2003een melkveebedrijf nadat hij dit van zijn vader had overgenomen. De Rabobank is sinds in ieder geval dat jaar financier van de bedrijfsactiviteiten van [eiser]. In dat kader heeft [eiser] vanaf 2003 tot eind 2004 een aantal leenovereenkomsten gesloten met de Rabobank voor in totaal groot € 1.046.646,00. Een deel van deze (her)financieringen was afgesloten met een 3-jaars of 5-jaars vaste rente, de overige financieringen kenden een variabel rentepercentage gebaseerd op de 3-maands Euribor.
2.2.
Rond begin 2007 wenste [eiser] voor de uitbreiding van zijn bedrijf nieuwe financieringen van de Rabobank. Hiervoor wilde hij ook een variabele rente met de Rabobank afspreken. De Rabobank wenste echter dat [eiser] (deels) middels leningen met een vaste rente (verder) zou worden gefinancierd om zo het risico van rentestijgingen te beperken.
2.3.
De Rabobank heeft op 25 april 2007 hiervoor aan [eiser] een financieringsvoorstel uitgebracht, bestaande uit een lening van € 800.000,00 tegen een vaste rente en een krediet in rekening-courant groot € 105.000,00 tegen een variabele rente van 5,85% per jaar. (productie 1 [eiser]). Dit voorstel beoogde deels de al bestaande financieringen te vervangen, als ook een uitbreiding van de financiering groot ruim€ 200.000,00. Voor de lening van € 800.000,00 werd [eiser] de keuze gelaten tussen 5 jaar vast tegen een rentepercentage van 5,4% per jaar, 10 jaar vast tegen 5,55% per jaar en 8 jaar vast tegen 5,5% per jaar.
2.4.
In 2007 heeft de Rabobank voor [eiser] een vaste renteopslag van 1,1% gehanteerd. In de offerte van 25 april 2007 zat deze opslag al in de bovengenoemde vaste en variabele rentepercentages verwerkt.
2.5.
[eiser] heeft de offerte van 25 april 2007 niet geaccepteerd en vervolgens heeft op 8 mei 2007 bij [eiser] thuis een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en de heren [A] (accountmanager, hierna: [A]) en [B] (treasuryspecialist, hierna: [B]) namens de Rabobank. Hierin zijn de verdere financieringsmogelijkheden van [eiser] besproken. Daarbij besprak [B] met [eiser] onder andere een renteswap/renteruil constructie, aan de hand van een van de Rabobank afkomstig schema op een A4-tje (productie 7A Rabobank). In dit schema, getiteld ‘Renteruil’ werd schematisch, aan de hand van blokjes (genaamd: ‘Renteruil Rabo’, ‘Klant’ en ‘Lening(en)’) en pijltjes, de werking van de renteruilconstructie geïllustreerd. In de linkeronderhoek stond daarbij vermeld: ‘Resultaat: vaste rente plus opslag’. Handgeschreven bij de pijl wijzend van ‘Renteruil Rabo’ naar ‘Klant’ en getiteld‘3-mnd Euribor’ stond geschreven ‘4.00%’’ en bij de pijl wijzend van ‘Klant’ naar ‘Renteruil Rabo’ en getiteld ‘Vaste rente’ stond handgeschreven ‘4,55%’.
2.6.
Tijdens het gesprek heeft [A] het van de Rabobank afkomstige zogenaamde ‘Treasury Inventarisatie Formulier’ (hierna: TIF) ingevuld, waarop bij het item ‘III Treasurybehoefte’ een kruisje is gezet bij: ‘Renteproducten’ en vervolgens bij ‘Interest rate swap’ (productie 3 [eiser]). Bij de vraag ‘Met welk doel wilt u de instrumenten gebruiken’ (met als drie mogelijke aan te kruisen antwoorden: ‘Zo volledig mogelijk/ gedeeltelijk/ incidenteel afdekken van rente- en valutarisico’s’) is geen kruisje gezet. [eiser] en [A] hebben daarna het TIF ondertekend. Daarnaast hebben [eiser] en [A] in dat gesprek een van de Rabobank afkomstige voorgedrukte ‘Overeenkomst Financiële Derivaten’ (hierna: OFD) ondertekend. In de bijlage bij de OFD (de ‘Bijlage Informatie Financiële Derivaten’) staat op pagina 2-3 de volgende tekst opgenomen:
“[…]
Rente swap
Door middel van een rente swap neemt u een renteprofiel met betrekking tot het zogenaamd nominaal bedrag op u. Indien u de betaler van de vaste rente bent loopt u het risico dat de door de Bank verschuldigde variabele rente lager is dan de vaste rente die u moet betalen. Indien u de betaler van de variabele rente bent loopt u het risico dat het omgekeerde geval zich voordoet. Indien dit risico zich manifesteert ontvangt u minder uit de rente swap dan u moet betalen. Dit risico loopt u op ieder van de dagen waarop onder de rente swap de variabele rente opnieuw wordt vastgesteld […]”
2.7.
Ter bevestiging van bovengenoemd gesprek heeft [B] op 9 mei 2007 zijn voorstel voor de renteswap schriftelijk aan [eiser] bevestigd (productie 7b Rabobank). In deze brief is onder meer de volgende tekst opgenomen:
“Op dinsdag 08 mei jl. hebben we uitgebreid gesproken over het indekken van het renterisico van uw huidige en toekomstige financieringen […]
Uitgangspunten van dit voorstel:[…]
U wenst zekerheid te verkrijgen over het renterisico voor een bedrag van EUR 800.000,- aflossingsvrij,
De looptijd waarvoor u zekerheid zoekt is 10 jaar.
In bijlage heb ik voor u het volgende scenario uitgewerkt:
U legt de rente vast middels een (uitgestelde) renteruil (zie bijlage 1 voor beschrijving). U maakt per heden een bindende afspraak tegen welk rentepercentage uw rentelasten (in de toekomst) voor een bepaalde periode gefixeerd zullen zijn. U betaalt hiervoor geen premie.
Hiermee bent u ervan verzekerd dat bij een stijgende rente uw rentelasten niet toenemen. Het voordeel van het vastleggen van de rente is, dat u zekerheid heeft over de uitgaven. Nadeel is dat de rentelasten op dit moment hoger zijn dan bij het financieren op basis van Euribor.
[…]”.
Bij de brief was gevoegd een bijlage getiteld ‘Uitgestelde renteruil’. In deze bijlage is onder meer de volgende tekst opgenomen:
“Uitgestelde Renteruil
Leg nu vast welke rente u in de toekomst zult betalen.
Voor uw bestaande leningen en de realiseren van uw investeringsplannen wenst u een vaste renteafspraak te maken. U kunt nu immers al profiteren van de lage vaste rente. […]
Het voordeel van een vaste rente is dat u beschermd bent tegen een verdere rente stijging. Bovendien weet u wat uw rentelasten voor een langere periode zullen zijn.
[…]
De renteruil loopt los van een variabelrentende financiering. De combinatie vormt een vastrentende positie.
[…]
[In een apart kader:]
Kenmerken van de renteruil:
U heeft uw rente vastgelegd en ondervindt geen nadeel van een opgaande rente.
[…]
[einde kader]
[tweede pagina:]
Leg nu vast welke rente u in de toekomst zult betalen.
[…]
Rentelasten
Omdat de renteruil separaat van de onderliggende financiering wordt afgesloten ontstaan de rentestromen zoals hierboven weergegeven. Per saldo betaalt u op basis van de huidige tarieven vanaf 1 oktober 2007 gedurende 10 jaar in geval van een 3 maands Euribor 4,60% exclusief debiteurenopslag. […]
[…]”.
2.8.
De Rabobank heeft op 15 mei 2007 een nieuw financieringsvoorstel aan [eiser] verzonden (productie 6 [eiser]). Hierin is een totale leensom van € 905.000,00 opgenomen, onderverdeeld in een geldlening van € 200.000,00 met een rente volgens het zogenaamde Variabel Plus tarief van 4,8% per jaar, een lening van € 625.000,00 tegen een 3-maands Euribor van 5,105% en een rekening-courant krediet van € 80.000,00, dit tegen een (de rechtbank begrijpt: variabel) tarief van 5,85% per jaar. In genoemde rentepercentages was het in die tijd geldende opslagpercentage voor [eiser] van 1,1% al verwerkt. Ten aanzien van zowel het Variabel Plus tarief als de opslag op de Euribor staat in het voorstel vermeld dat deze altijd door de Rabobank kunnen worden gewijzigd. [eiser] heeft dit voorstel op 22 mei 2007 voor akkoord ondertekend en geretourneerd aan de Rabobank.
2.9.
[eiser] had op basis van dit voorstel het recht om ten aanzien van de financiering van € 200.000,00 op basis van het Variabel Plus-tarief (dat op het moment van sluiten ongeveer 0,35% per jaar lager lag dan de 3-maands Euribor en [eiser] dus rentevoordeel opleverde), het Variabel Plus tarief om te zetten naar een tarief gebaseerd op de 3-maands Euribor, dit in geval in de toekomst het Variabel Plus tarief hoger zou komen te liggen dan de 3-maands Euribor.
2.10.
Op 22 mei 2007 bedroeg de 10-jaars vaste rente bij de Rabobank 5,91% inclusief de voor [eiser] geldende opslag van 1,1%.
2.11.
Op 29 mei 2007 ontving [eiser] van de Rabobank ter ondertekening de bevestiging van de renteswap, met daarbij gevoegd het op 8 mei 2007 besproken schema (productie 7 [eiser]). [eiser] heeft deze bevestiging vervolgens op 30 mei 2007 ondertekend en geretourneerd aan de Rabobank. De bevestiging bevatte onder meer de volgende tekst:
“[…]
Werking van de Transactie
Door middel van de Transactie wordt, op de hierin nader aangegeven wijze, het renteprofiel met betrekking tot het Nominaal Bedrag gewijzigd van een vaste rente naar een variabele rente (of andersom al naar gelang u Betaler Vaste Rente of de Betaler Variabele Rente bent). Indien u de Betaler Vaste Rente bent loopt u het risico dat dat de Variabele Rente lager is dan de Vaste Rente en indien u de Betaler Variabele Rente bent loopt u het risico dat de Vaste Rente lager is dan de Variabele Rente. Indien dit risico zich manifesteert ontvangt u minder uit deze Transactie dan u moet betalen. […]
[…]
Nominaal bedrag: EUR 800.000,00
[…]
Vaste rente
Betaler Vaste Rente: de Klant
[…]
Vaste Rente 4,71000 %
[…]
Variabele rente
Betaler variabele rente: de Bank
[…]
Variabele rente: EUR-EURIBOR-TELERATE (inclusief Spread)
[…]”.
2.12.
In ieder geval in een gesprek op 17 februari 2011 heeft [eiser] mondeling aan de Rabobank gemeld dat hij bij het aangaan van de renteswap niet begreep dat de facto koos voor een vaste rente. Op 31 mei 2011 heeft de raadsman van [eiser] aan de Rabobank geschreven dat [eiser] bij het aangaan van de renteswap heeft gedwaald, dan wel dat de Rabobank bij het aangaan van deze transactie niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht (productie 12 [eiser]).
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - samengevat en na zijn tweede eiswijziging - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair: de overeenkomst tussen [eiser] en de Rabobank te wijzigen conform artikel 6:230 lid 2 BW, in die zin dat deze slechts het risico van [eiser] dekt op rentestijgingen en niet het risico van de Rabobank dekt op rentedalingen en in dat kader om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 128.810,25, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, althans opheffing van het nadeel nader op te maken bij staat, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2012, althans vanaf de datum van dagvaarding,
subsidiair: de overeenkomst tussen [eiser] en de Rabobank gedeeltelijk te ontbinden conform artikel 6:270 BW, in die zin dat deze overeenkomst nog slechts het risico van [eiser] dekt op rentestijgingen en niet het risico van de Rabobank dekt op rentedalingen en in dat kader om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 128.810,25, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, althans een bedrag nader op te maken bij staat, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2012, althans vanaf de datum van dagvaarding,
uiterst subsidiair: de Rabobank te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden voor geleden schade € 128.810,25, althans een bedrag nader op te maken bij staat, en de in de toekomst nog te lijden aan schade te begroten op de renteswapvergoedingen die [eiser] aan de Rabobank zal moeten betalen als de Euribor lager is dan 4,71%, zodat de vorderingen onmiddellijk met elkaar verrekend kunnen worden, althans een bedrag nader op te maken bij staat,
de Rabobank te veroordelen:
2. in de buitengerechtelijke kosten van € 2.842,00, althans een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding,
3. in de kosten van deze procedure inclusief de nakosten van € 205,00 met en € 131,00 zonder betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten in geval de Rabobank niet binnen 14 dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis heeft betaald.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen samengevat het volgende ten grondslag. Nadat [eiser] het financieringsvoorstel van 25 april 2007 tegen een vaste rente van 5,4% niet had geaccepteerd, omdat hij zijn bedrijf tegen een variabele rente verder wilde financieren, heeft de Rabobank in een gesprek aan [eiser] een lening met een variabele rente in combinatie met een renteswap geadviseerd. Hieruit begreep [eiser] dat hij beschermd zou zijn tegen een rentestijgingen in de toekomst, maar ook zou profiteren van renteverlagingen. Het maximale rentepercentage zou 5,81% bedragen. Medio 2009 ontdekte [eiser] echter dat deze combinatie van financiële producten de facto leidde tot een vaste rente, omdat hij op dat moment het verschil tussen de inmiddels lagere marktrente en de vaste rente aan de Rabobank moest bijbetalen. [eiser] verkeerde bij het aangaan van deze transacties op dit punt dus in een onjuiste voorstelling van zaken, nu hij er van uitging dat hij hiermee (ook) zou profiteren van rentedalingen. [eiser] beroept zich primair op dwaling. De Rabobank heeft haar mededelingsplicht geschonden (artikel 6:228 lid 1 sub b BW) door [eiser] niet te vertellen dat deze constructie voor hem leidt tot een vaste rente. Onder 1 primair vordert [eiser] dan ook dat de rechtbank de gevolgen van deze overeenkomst wijzigt in die zin dat hij wel beschermd is tegen rentestijgingen, maar ook profiteert van rentedalingen. Tot op heden bedraagt het nadeel op dit punt € 128.810,25. Subsidiair heeft de Rabobank haar bijzondere zorgplicht jegens [eiser] geschonden door zich er niet van te vergewissen dat hij de strekking van de af te sluiten complexe producten begreep en hem hierover onvoldoende heeft geïnformeerd. In zoverre is de Rabobank dan ook tekortgeschoten. [eiser] vordert daarom gedeeltelijke ontbinding op de voet van artikel 6:270 BW in de zin van wijziging van de overeenkomst zoals vermeld onder 1 subsidiair. Uiterst subsidiair onder 1 vordert [eiser] de daar genoemde schadevergoeding op de voet van artikel 6:74 BW.
3.3. Rabobank voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met zijn veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit geding inclusief de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Als feitelijke grondslag van de vorderingen onder 1 primair, subsidiair en uiterst subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat hij (door de Rabobank) bij het aangaan de overeenkomst niet op de hoogte was/is gebracht van het feit dat hij middels de combinatie van renteswap en lening met een variabele rente, de facto een vaste rente zou gaan betalen voor zijn financieringen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.2.
De Rabobank heeft vóór het definitief aangaan van de renteswap-transactie door [eiser] middels zijn ondertekening op 30 mei 2007, aan [eiser] stukken overgelegd, waarvan een deel is geciteerd onder 2.5 t/m 2.7 en 2.11. Uit deze stukken, in onderling verband en samenhang bezien, heeft ook [eiser] redelijkerwijs (moeten) kunnen afleiden wat de opzet van de gehele renteswap-constructie was, met als resultaat dat [eiser] gedurende 10 jaar netto een vaste rente (te weten 4,71% plus opslag) zou betalen. Met name de laatste zin van het formulier dat in het gesprek op 8 mei 2007 met [eiser] is besproken (en dat hij in ieder geval op 29 mei 2007 van de Rabobank opgestuurd heeft gekregen) zoals geciteerd onder 2.5: ‘Resultaat: vaste rente plus opslag’, alsmede de zinsneden: ‘De combinatie vormt een vastrentende positie’ en ‘Per saldo betaalt u op basis van de huidige tarieven vanaf 1 oktober 2007 gedurende 10 jaar in geval van een 3 maands Euribor 4,60% exclusief debiteurenopslag.’ in de bijlage bij het voorstel van 9 mei 2007 en tenslotte het onder 2.11 geciteerde deel van de bevestiging van 22 mei 2007, zijn daarover op zichzelf, maar ook in combinatie bezien, voldoende duidelijk. Mocht [eiser] op dit punt hebben getwijfeld, dan had het op zijn weg gelegen om hierover navraag te doen bij de Rabobank. De vraag of de vertegenwoordigers van de Rabobank in het gesprek van 8 mei 2007 niet met zoveel woorden tegen [eiser] hebben gezegd dat de rente-swap constructie eigenlijk neerkwam op een vaste rente, zoals [eiser] heeft gesteld en de Rabobankt betwist, kan de rechtbank gelet hierop ook onbesproken laten.
4.3.
[eiser] heeft nog gewezen op de omstandigheid dat hij in april 2007 een offerte met een lagere vaste rente (5,4%) had afgewezen en het daarom niet voor de hand lag dat hij onder de renteswap inclusief opslagen een hogere (te weten 5,81%) eveneens vaste rente zou accepteren. In dat licht had de Rabobank dienen te verifiëren of [eiser] wel begreep dat hij (opnieuw) koos voor een vaste rente, aldus [eiser]. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat het uitgaat van een onjuiste vergelijking. In de eerste plaats is het door [eiser] genoemde rentepercentage van 5,4% uit de offerte van 25 april 2007 gebaseerd op rente voor 5 jaar vast en niet 10 jaar vast zoals onder de renteswap. Het juiste percentage in de offerte van 25 april 2007 voor 10 jaar vast is 5,55%. Belangrijker nog is dat de Rabobank onbetwist heeft gesteld dat de rente tussen april en eind mei 2007 was gestegen en de 10 jaars vaste rente (inclusief opslagen) op 22 mei 2007 inmiddels 5,91% beliep, zodat [eiser] onder de renteswap op dat moment juist iets voordeliger uit was (en nog voordeliger voor wat betreft het leningdeel onder het Variabel Plus rentetarief), alsmede dat het rentetarief onder een 10 jaars renteswap in die tijd altijd iets lager lag (tussen 0,05% en 0,1%) dan een reguliere vaste rente met een looptijd van 10 jaar. Dit standpunt van de Rabobank wordt ondersteund door de in de het schema van 8 mei 2007 handgeschreven lagere rentepercentages dan zoals genoemd in de bevestiging van 22 mei 2007.
4.4.
Het beroep op artikel 6:228 lid 1 onder b BW, inhoudende dat de Rabobank [eiser] niet heeft medegedeeld dat hij de facto een vaste rente zou betalen en daarmee niet zou profiteren van komende rentedalingen, faalt dus gelet op het hiervoor overwogen. De Rabobank heeft [eiser] dit eerste aspect naar het oordeel van de rechtbank nu juist wel voldoende duidelijk gemaakt en uit het feit dat [eiser] daarmee een vaste rente heeft afgesloten volgt logischerwijs dat hij dus ook niet zou profiteren van tussentijdse rentedalingen. Bovendien staat ten aanzien van het laatstgenoemde aspect in de bevestiging van 22 mei 2007 nog het volgende opgenomen: ‘Indien u de Betaler Vaste Rente bent loopt u het risico dat dat de Variabele Rente lager is dan de Vaste Rente’ waarmee de Rabobank [eiser] - zij het impliciet - wijst op het risico dat hij niet profiteert van tussentijdse rentedalingen.
4.5.
Voor zover de (uiterst) subsidiaire vorderingen, te weten wanprestatie op grond van het schenden van de bancaire zorgplicht, door [eiser] zijn gestoeld op het onvoldoende informeren omtrent de door hem netto te betalen vaste rente, zijn deze om dezelfde reden als hierboven genoemd, niet toewijsbaar. De overige omstandigheden die [eiser] heeft aangevoerd in het kader van het schenden van deze zorgplicht, waarvan de Rabobank overigens betwist dat deze ten aanzien van [eiser] op haar rust omdat hij volgens haar als ondernemer heeft te gelden, te weten dat het om een complex financieel product gaat, hebben in het licht van de verwerping van het voorgaande, onvoldoende zelfstandige betekenis om een dergelijke schending aan te nemen. Dat geldt ook voor het feit dat op het TIF niet is aangekruist voor welk (sub)doel de renteswap zou worden afgesloten.
4.6.
Ter comparitie heeft [eiser] nog aangevoerd dat hij onder de rente-swap eigenlijk geen vaste rente betaalt en bovendien op dit moment een (veel) hogere rente betaalt dan hij zou hebben gedaan onder de offerte van 25 april 2007, dit omdat de Rabobank ondertussen
de opslag van 1,1% heeft verhoogd. Nog los van het feit dat [eiser] aan deze stelling geen juridisch relevante gevolgtrekkingen heeft verbonden (en deze stelling zonder nadere toelichting tegenstrijdig is aan zijn bij dagvaarding ingenomen stelling dat hij nu juist wel een vaste rente betaalt) en deze daarom geen zelfstandige grondslag kan vormen voor zijn vorderingen, heeft de Rabobank ook onbetwist gesteld dat in de offerte van 15 mei 2007 is opgenomen dat de opslag altijd kan worden gewijzigd. [eiser] moet van het risico / de mogelijkheid van tussentijdse opslagverhogingen onder dit voorstel ten opzichte van het voorstel van 25 april 2007 dus geacht worden op de hoogte te zijn geweest.
4.7.
Nu uit het voorgaande naar voren komt dat de hoofdvorderingen op de primaire en (uiterst) subsidiaire grondslagen niet toewijsbaar zullen zijn, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de andere verweren van de Rabobank, onder meer dat de vorderingen zouden zijn verjaard, dan wel dat [eiser] te laat bij haar zou hebben geklaagd. Ook de nevenvorderingen van [eiser] zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.463,00
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 6.463,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2013.