Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-12-2021, nr. 200.294.696
ECLI:NL:GHARL:2021:11577
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-12-2021
- Zaaknummer
200.294.696
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11577, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑12‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Wijziging kinderalimentatie.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.696
(zaaknummer rechtbank Overijssel 255405)
beschikking van 16 december 2021
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Knobben te Nijverdal,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Nijenhuis-Kloosterboer te Deventer.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (verder de rechtbank), van 26 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het beroepschrift met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 25 mei 2021;
- -
het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 6;
- -
het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 6 tot en met 13;
- -
een journaalbericht van mr. Nijenhuis-Kloosterboer van 20 september 2021 met producties 7 tot en met 11.
- -
een akte na mondelinge behandeling van mr. Nijenhuis-Kloosterboer, binnengekomen op 29 oktober 2021;
- -
een akte na mondelinge behandeling van mr. Knobben, binnengekomen op 29 oktober 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- -
[de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren te [plaats1] [in] 2008;
- -
[de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren te [plaats1] [in]
2010,
over wie de partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van 8 maart 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat:
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 12 augustus 2015 tot 31 januari 2016 nihil bedraagt;
- voormelde bijdrage voorlopig € 255,- per kind per maand bedraagt met ingang van
1 februari 2016 en zolang de echtscheiding niet is ingeschreven in de registers van de
burgerlijke stand;
- voormelde bijdrage voorlopig € 278,- per kind per maand bedraagt met ingang van
de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke
stand;
- de beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de
definitieve beslissing wat betreft de vaststelling van de kinder- en partneralimentatie
worden aangehouden in afwachting van de uitkomsten van de mediation.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 6 augustus 2017 vastgesteld op € 258,- per kind per maand.
Partijen zijn nadien mondeling een regeling van co-ouderschap overeengekomen.
Deze regeling houdt in dat de zorg voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gelijkelijk wordt verdeeld,
waarbij de kinderen steeds een week bij elke ouder verblijven en dat het
wisselmoment op maandag is.
3.5
De man is op 5 oktober 2020 een geregistreerd partnerschap aangegaan met
[naam1] . Sindsdien is hij de stiefvader van [de minderjarige3] (geboren [in] 2014), de dochter van [naam1] . De man en [naam1] zijn de ouders van [de minderjarige4] , geboren [in] 2019 en [de minderjarige5] , geboren [in] 2021.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bij beschikking van de rechtbank vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gewijzigd en is die bijdrage met ingang van 8 oktober 2020 tot 9 februari 2021 op € 180,50 per kind per maand en met ingang van 9 februari 2021 op € 147,50 euro gesteld, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De vrouw is in haar beroepschrift met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven 1 tot en met 4 zien op de draagkracht van de man en grief 5 op de terugbetalingsverplichting van de vrouw. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en rekening houdend met de door de vrouw aangevoerde grieven, met ingang van 8 oktober 2020, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, een kinderalimentatie te bepalen die het hof juist acht eventueel onder aanvulling en verbetering van de gronden.
Bij de akte na mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd en zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en:
- -
primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren met betrekking tot wijziging van de kinderalimentatie, althans het verzoek af te wijzen;
- -
subsidiair rekening houdend met de door de vrouw aangevoerde grieven met ingang van 8 oktober 2020, althans met een datum die het hof juist acht, een kinderalimentatie te bepalen die het hof juist acht;
- -
primair en subsidiair de vrouw geen terugbetalingsverplichting op te leggen, althans van een terugbetalingsverplichting te ontheffen, althans een terugbetalingsverplichting op te leggen waarbij de vrouw € 100,- in maandelijkse termijnen aan de man betaalt tot de volledige achterstand is ingelopen;
- -
eventueel onder aanvulling van gronden;
- -
een en ander kosten rechtens.
4.3
De man is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de draagkracht van de vrouw en [naam1] .
Hij verzoekt in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij met ingang van 5 oktober 2020 een bedrag van € 111,50 per kind
per maand en met ingang van 9 februari 2021 een bedrag van € 105,- per kind per
maand aan de vrouw voldoet ten behoeve van de kosten van opvoeding en
verzorging van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , althans met ingang van een datum en met een
bedrag als het hof juist acht.
In het principaal hoger beroep verzoekt de man de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, danwel het beroep van de vrouw af te wijzen (en het verzoek in het incidenteel hoger beroep toe te wijzen).
Bij akte na mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd/aangevuld en hij verzoekt het hof:
- -
primair vast te stellen dat hij de kosten voor beide kinderen voldoet, de kinderbijslag ontvangt en aan de vrouw nog een bedrag van € 50,- voor beide kinderen zal voldoen, althans een bedrag dat het hof juist acht;
- -
subsidiair handhaaft hij zijn verzoek in incidenteel hoger beroep.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling van 1 oktober 2021 tot overeenstemming te komen. Indien dit niet zou lukken mochten partijen zich nog schriftelijk over en weer uitlaten, maar geen nieuwe stukken of nieuwe argumenten in het geding brengen. Gelet hierop zal het hof beslissen op grond van de oorspronkelijke verzoeken van partijen.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ingangsdatum
5.3
Als ingangsdatum voor de herberekening van de kinderbijdrage zal het hof net als de rechtbank uitgaan van 8 oktober 2020.
Hoogte behoefte kinderen
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 2020 € 414,- per kind per maand bedraagt.
Draagkracht
5.4
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken. Het hof zal hierna de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen bespreken.
Draagkracht man
5.5
De man is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam2] B.V., welke
onderneming 50% van de aandelen in [naam3] bezit. De andere 50% van de
aandelen is in handen van de holding van de heer [naam4] . [naam3] bezit
100% van de aandelen van [naam5] B.V. (hierna [naam5] te noemen).
De man ontvangt van [naam5] een inkomen van € 5.000,- bruto per maand, te vermeerderen
met een vakantietoeslag van € 400,- bruto per maand, zoals daarvan blijkt uit de door de man
overgelegde salarisspecificaties bij de rechtbank en bij het hof. De man drijft daarnaast samen met [naam4] de vennootschap onder firma [naam6] . De winst daaruit wordt 50/50 tussen de man en [naam4] verdeeld.
5.6
De man heeft in eerste aanleg aangevoerd dat door zijn gewijzigde gezinssituatie en inkomen de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (van € 274,- in 2020 en € 282,- in 2021; € 258,- per maand in 2017 per kind per maand geïndexeerd) moet worden gewijzigd. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij thans die bijdrage niet meer kan betalen. In 2018 was het resultaat van [naam5] negatief en in 2019 was er een beperkt resultaat van € 4.066,-. Bij de rechtbank was het resultaat over 2020 nog niet bekend. Inmiddels is in hoger beroep gebleken dat in 2020 het resultaat € 104.786,- was. De man heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het resultaat over 2021 ongeveer gelijk zal zijn aan dat van 2020.
Gelet op het resultaat over 2020 en 2021 van [naam5] acht het hof het niet aannemelijk dat het inkomen van de man sinds 2020 onvoldoende is om kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te betalen. Immers, over 2018 en 2019 was de man in staat de kinderalimentatie te voldoen. Nu het resultaat van de onderneming explosief is gestegen acht het hof de man ook in staat aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen, ook al is hij thans onderhoudsplichtig voor meer kinderen. De man kan namelijk als DGA zijn eigen inkomen bepalen en de draagkracht van een onderhoudsplichtige ouder wordt niet alleen gevormd door het inkomen dat die ouder verwerft, maar ook door het inkomen dat hij redelijkerwijs kan verwerven.
Daarbij komt dat de man in de procedure in hoger beroep heeft aangeboden dat hij alle kosten van de kinderen zal voldoen en daarbij nog € 50,- per maand aan de vrouw zal betalen (waarbij de man dan wel aanspraak wil maken op de kinderbijslag). Daarnaast blijkt uit de standpunten van partijen dat de man regelmatig verblijfsoverstijgende kosten voor de kinderen voldoet zoals de kosten voor voetbal en volleybal en (sport)kleding, naast de door hem betaalde kinderbijdrage. Hieruit leidt het hof af dat de man over voldoende draagkracht beschikt om de eerder bepaalde kinderbijdrage te kunnen blijven voldoen.
Draagkracht vrouw
5.7
De vrouw is zelfstandig ondernemer. Zij is eigenaar van een kapsalon [naam7]
. De vrouw heeft verklaard dat zij als gevolg van de coronacrisis een inkomen heeft dat rond bijstandsniveau ligt. De vrouw heeft in hoger beroep haar inkomenspositie onderbouwd met financiële stukken over 2020 en 2021. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat zij een met haar kappers- en hostesswerkzaamheden bij evenementen en schoonmaakwerkzaamheden een geringe omzet heeft. Uit de overgelegde producties blijkt dat de vrouw daarom verschillende tegemoetkomingen heeft gekregen vanuit de overheid. Het hof is, anders dan de man, van oordeel dat de vrouw slechts een minimale draagkracht heeft van € 50,- voor de twee kinderen.
De draagkracht van [naam1]
5.8
Omdat niet alleen de man maar ook [naam1] onderhoudsplichtig is voor [de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige5] dient ook zij een bijdrage te leveren in de kosten van deze kinderen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat geen rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat [naam1] in plaats van 20 uren 12 uren is gaan werken. Uit de stukken leidt het hof af dat [naam1] tijdelijk onbetaald ouderschapsverlof opneemt. Dit is een keuze om minder te gaan werken, zodat het (tijdelijke) inkomensverlies buiten beschouwing zal worden gelaten.
5.9
Gelet op vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigen en het inleidend verzoek van de man alsnog afwijzen. Het hof komt daarmee niet toe aan de grief over de terugbetalingsverplichting omdat er geen terugbetalingsverplichting ontstaat.
5.10
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en de procedure betreft de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 26 februari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het verzoek van de man tot verlaging van de kinderbijdrage voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af;
compenseert de proceskosten;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, voorzitter, M.H.F. van Vugt en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op
16 december 2021 door H. Phaff uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.