Rb. Den Haag, 07-01-2020, nr. C/09/585196 / JE RK 19-3096
ECLI:NL:RBDHA:2020:304
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-01-2020
- Zaaknummer
C/09/585196 / JE RK 19-3096
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:304, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑01‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zoals bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, ontbreekt. Het perspectief van de minderjarige is nog onduidelijk en er wordt al geruime tijd gesproken over de noodzaak van een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder. De machtiging uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp wordt voor een korte termijn toegewezen omdat de kinderrechter zich, gelet op het voorgaande, onvoldoende voorgelicht acht om een beslissing over de gehele verzochte termijn te nemen.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/585196 / JE RK 19-3096
Datum uitspraak: 7 januari 2020
Beschikking van de kinderrechter
Verlenging ondertoezichtstelling en nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp
in de zaak naar aanleiding van het op 13 december 2019 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. W.C. Alberts, te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .
Het procesverloop
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de instemmingsverklaring d.d. 23 december 2019 van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Op 7 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren op locatie, te weten in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp [verblijfplaats] te Leidschendam, behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI], namens de gecertificeerde instelling;
- [minderjarige] , bijgestaan door haar advocaat mr. W.C. Alberts;
- [mevr. A] pedagogisch medewerker.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder. Zij was ten tijde van de zitting door een misverstand aanwezig op de verkeerde locatie.
Feiten
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
- [minderjarige] verblijft feitelijk in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp [verblijfplaats].
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 februari 2019 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 16 februari 2019 tot 8 februari 2020.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 juli 2019 een machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven van 16 juli 2019 tot 16 januari 2020.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft de Raad voor Rechtsbijstand gelast een advocaat aan [minderjarige] toe te voegen.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar en tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de periode van zes maanden. [minderjarige] heeft de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt in haar verzorging en zij heeft baat bij de duidelijke kaders die [verblijfplaats] biedt. Desondanks is het effect van de gesloten plaatsing voor haar beperkt gebleven. Er is nog geen tijd en ruimte geweest om de onderliggende problematiek aan te pakken. [minderjarige] houdt behandeling af en is niet gemotiveerd. Doordat de diagnostiek stagneert, is het niet duidelijk wat [minderjarige] nodig heeft. Het is in haar belang dat er ruimte is om goed te onderzoeken wat een passende vervolgplek is. Om de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] te bevorderen en diagnostiek en behandeling te realiseren, is een langer verblijf bij [verblijfplaats] noodzakelijk. Tevens is er aan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de noodzakelijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel. Volgens de gecertificeerde instelling ligt het perspectief van [minderjarige] niet meer bij moeder thuis.
Door en namens [minderjarige] is verweer gevoerd en is verzocht om het verzoek af te wijzen. Ter zitting heeft [minderjarige] naar voren gebracht dat ze er klaar voor is om naar een open groep te gaan, het liefst in Den Haag, of om thuis te worden geplaatst. Verder wil [minderjarige] benadrukken dat er nooit sprake is geweest van seksueel misbruik door een broer en dat de vermoedens van seksueel misbruik berusten op een misverstand. De advocaat van [minderjarige] heeft het volgende naar voren gebracht. Er is nog geen enkel zicht op een passende open plek, terwijl de gedragswetenschapper van [verblijfplaats] heeft aangegeven dat [minderjarige] klaar is met de geslotenheid bij [verblijfplaats]. Nu deze gedragswetenschapper heeft aangegeven dat de geslotenheid niet meer noodzakelijk is, ontbreekt het noodzakelijkheidsvereiste voor het afgeven van een machtiging. Verder kan [minderjarige] geen stappen in haar ontwikkeling zetten zolang het voor haar niet duidelijk is wat haar perspectief is. De advocaat van [minderjarige] verzoekt de rechtbank daarom te gelasten dat het onderzoek van de Raad ten tijde van een vervolgzitting gereed is.
Beoordeling
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaan uit het volgende. Er is sprake van een grote kwetsbaarheid, forse ontwikkelingsproblematiek, traumatische ervaringen uit het verleden en verwaarlozing. [minderjarige] heeft veel aansturing nodig in haar sociale zelfredzaamheid en is niet in staat tot zelfreflectie. Ze accepteert de diagnostiek en behandeling die noodzakelijk is voor haar problematiek niet. Hoewel [minderjarige] de afgelopen periode positieve stappen heeft gezet, lukt het haar nog onvoldoende om tot een positieve ontwikkeling te komen. Het is van groot belang dat ze hier in de komende periode in een verplicht kader wordt begeleid. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling daarom voor de duur van een jaar.
Voorts is de kinderrechter, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp die zij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. De afgelopen periode heeft [minderjarige] geprofiteerd van haar verblijf binnen de gesloten setting van [verblijfplaats]. Er worden weliswaar vraagtekens gezet bij de noodzakelijkheid van het verblijf binnen de gesloten setting, maar er is op dit moment geen vervolgplek beschikbaar en [minderjarige] heeft nog onvoldoende geoefend met vrijheden. Een verblijf in een gesloten setting is op dit moment noodzakelijk omdat er een risico bestaat dat [minderjarige] terugvalt in oude patronen wanneer zij nu in een open setting wordt geplaatst. Dit is niet in haar belang. Het is belangrijk dat [minderjarige] in de komende weken nog profiteert van de rust, structuur en veiligheid die zij in de gesloten setting krijgt.
Het perspectief van [minderjarige] is echter nog niet duidelijk. Er wordt al geruime tijd gesproken over de noodzaak van een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder. Dit onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden en ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zoals bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, ontbreekt. Dit onderzoek en, in afwachting daarvan, het genoemde advies is van groot belang voor het bepalen van het perspectief van [minderjarige] en voor de positie van de moeder. Om de moeder in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord op het verzoek om de machtiging gesloten plaatsing en omdat de kinderrechter zich onvoldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen over de gehele duur van de gevraagde machtiging uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, zal de kinderrechter dat voor een korte termijn toewijzen. Het verzoek wordt toegewezen voor de duur van zes weken en aangehouden voor het overige. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om de moeder expliciet te informeren dat de hierna te melden zitting op [verblijfplaats] plaatsvindt en om voorafgaand aan voormelde zitting het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek aan de rechtbank en belanghebbenden te doen toekomen, waarin tevens duidelijkheid wordt verschaft over de verwachte duur van het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 8 februari 2020 tot 8 februari 2021 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verleent een machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 16 januari 2020 tot 19 februari 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de terechtzitting van 11 februari 2020 om 15:15 uur te [verblijfplaats];
verzoekt de gecertificeerde instelling om de moeder nadrukkelijk te informeren dat voormelde zitting op [verblijfplaats] plaatsvindt;
verzoekt de gecertificeerde instelling om voorafgaand aan voormelde zitting het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek aan de rechtbank en belanghebbenden te doen toekomen, waarin tevens duidelijkheid wordt verschaft over de duur van het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;- de moeder;- [minderjarige] ;
- de advocaat van [minderjarige] , mr. W.C. Alberts.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2020 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Plette als griffier. | ||
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 januari 2020. | ||
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld: - door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof Den Haag. | ||