NJ 1960/486
„Op heterdaad".
HR 17-05-1960, ECLI:NL:HR:1960:40, m.nt. Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17 mei 1960
- Magistraten
Mrs. van der Meulen, Feber [Rapp.], van Berckel, Westerouen van Meeteren, Kazemier
- Zaaknummer
[17051960/NJ_1960-486]
- Conclusie
Mr. Baron Van Voorst tot Voorst
- Noot
Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS138524:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1960:40, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑05‑1960
- Wetingang
Essentie
„Op heterdaad".
Samenvatting
De omstandigheid dat de verbalisant „geen dader ter plaatse aantrof en dezen ook niet opspoorde" behoeft geenszins uit te sluiten dat zich ontdekking op heterdaad — van welke uitdrukking de betekenis ook voor art. 385 Sv. bij art. 128 Sv. is gegeven — kan hebben voorgedaan. Zulks kan met name het geval geweest zijn doordat het strafbare feit werd ontdekt gedurende het tijdsverloop dat het werd begaan en het geval van ontdekking op heterdaad kan nog aanwezig zijn geweest ten tijde dat de dader zich kort na het feit der ontdekking bij de politie heeft gemeld. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.