HR, 08-06-2012, nr. 10/04955
ECLI:NL:HR:2012:BW1732
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-06-2012
- Zaaknummer
10/04955
- Conclusie
mr. Wuisman
- LJN
BW1732
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW1732, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW1732
ECLI:NL:HR:2012:BW1732, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW1732
- Vindplaatsen
Conclusie 08‑06‑2012
mr. Wuisman
Partij(en)
Zaaknummer: 10/04955
mr. Wuisman
Roldatum: 6 april 2012
CONCLUSIE inzake:
[Eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool;
tegen
Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan((1)):
- (i)
Op 4 maart 2005 om 12.00 uur is ontdekt dat er brand woedde in de toentertijd mede aan eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) in eigendom toebehorende boerderij aan de [a-straat 1] te [plaats]. De schade bleek aanzienlijk. De boerderij bestond uit een woongedeelte en een werkplaats, ook wel de deel, schuur of dars genoemd, waarin gereedschap en koetsen waren opgeslagen. Ten tijde van de brand werd het woongedeelte bewoond door [betrokkene 1], van wie [eiser] sedert begin 2004 feitelijk gescheiden was maar met wie hij nog in gemeenschap van goederen was gehuwd.
- (ii)
Ter zake van het risico van brandschade aan de boerderij, de inboedel en de koetsen was [eiser] bij Delta Lloyd verzekerd. Daarnaast had [eiser] nog andere verzekeringen bij Delta Lloyd lopen. In de verzekeringsvoorwaarden is bepaald dat Delta Lloyd de verzekering met onmiddellijke ingang tussentijds kan opzeggen, indien in geval van schade opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt.
- (iii)
Op de ochtend van de brand heeft [eiser] om 10.51 uur met zijn mobiele telefoon naar [betrokkene 1] gebeld met het verzoek de ontdooitrafo aan hem ter beschikking te stellen. [Betrokkene 1] zat op dat moment bij de kapper.
- (iii)
Op 7 maart 2005 heeft de technische recherche onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. De conclusie van het op 23 maart 2005 opgemaakte proces-verbaal luidt:
"in verband met het vorenstaande, voor wat betreft het aantreffen van twee, onafhankelijke brandhaarden, en het ontbreken van een technische oorzaak van de brand, is het aannemelijk te achten dat de brand is ontstaan door het opzettelijk bijbrengen van vuur in de houtblokken en op de zolder."
- (iv)
Op 29 maart 2005 heeft [betrokkene 1] aangifte van brandstichting gedaan. Op 5 augustus 2005 heeft Delta Lloyd aangifte gedaan van brandstichting en van valsheid in geschrifte dan wel (poging tot) oplichting door [eiser] en [betrokkene 1].
- (v)
Op 11 juli 2005 heeft [betrokkene 2], vriendin van [eiser], tegenover de hierna te noemen [betrokkene 3] verklaard dat zij op de ochtend van de brand tussen 08.00 en 09.00 uur op het erf aan de [b-straat 1]((2)) was aangekomen om de paarden te verzorgen en dat zij denkt dat [eiser] zich daar, zoals gebruikelijk na de verzorging van zijn paarden aan de [a-straat], om 09.15 bij haar zal hebben gevoegd. Pas toen om 12.00 uur de brand werd gemeld, hebben [eiser] en zij het erf weer verlaten. Zij heeft een eigen auto, een Mazda, aldus nog steeds [betrokkene 2] tegenover [betrokkene 3].
- (vi)
Buurmeisje [betrokkene 4], toen 17 jaar oud, heeft op 7 juni 2005 tegenover de politie verklaard, kort samengevat, dat zij op de ochtend van de brand met haar broer op de dijk aan het sleeën was. Om ongeveer 11.00 uur zag zij de vriendin van [eiser] ([betrokkene 2]), die zij kent van de paardrijvereniging, in de grijze Mercedes van [eiser] over de [a-straat] voorbij rijden, komende uit de richting van de boerderij. Vijf à tien minuten later zag ze [betrokkene 2] terug komen rijden vanuit Spijkerboor en voor de boerderij stoppen. Toen [betrokkene 4] enkele minuten later weer in de richting van de boerderij keek, stond de Mercedes niet langer bij het pand.
- (vii)
De technische onderzoekers [betrokkene 3] en [betrokkene 5] - als experts verbonden aan Delta Lloyd, afdeling Expertise Service Centre (RSC), Team Speciale Zaken -, hebben de achtergronden van de brand onderzocht. Op 7 maart 2005 hebben zij de brandlocatie bezocht en geïnspecteerd en op verschillende data in maart en juli 2005 hebben zij getuigenverklaringen opgenomen.((3)) Zij hebben gerapporteerd dat er twee brandhaarden waren, één op of dicht bij de vloer in de dars tegen de binnenmuur van de woning, en een tweede op een apart klein zoldertje dat alleen met de bouwlift bereikt kon worden. Braaksporen hebben zij niet aangetroffen. De onderzoekers hebben geconcludeerd dat er op tenminste een van deze plaatsen brand is gesticht en mogelijk op beide plaatsen (blad 8 van het rapport). [Betrokkene 3] en [betrokkene 5] besluiten hun onderzoeksrapport op 20 juli 2005 met de volgende passage:
"Aannemelijk is dat [eiser] op 4 maart 2005 naar de [a-straat 1] is gegaan en met zijn sleutel het loopdeurtje naar de deel heeft geopend. Toen hij de ontdooitransformator niet kon vinden, heeft hij [betrokkene 1] gebeld die vervolgens telefonisch bij haar schoonzoon heeft geïnformeerd. Nadat [eiser] na enige tijd van [betrokkene 1] te horen had gekregen dat hij de trafo niet zou krijgen, had hij de mogelijkheid om de brand te stichten in de deel en om daarna de deur weer af te sluiten en te vertrekken. [Betrokkene 2] [de vriendin van [eiser]] werd omstreeks 11.15 uur op de dijk bij de woning gezien, rijdende in de auto van [eiser]. De brand werd omstreeks 12.00 uur ontdekt toen deze zich openbaarde. [Eiser] lijkt ook een motief voor de brandstichting te hebben. Ten eerste kan het zijn dat hij kwaad is geworden omdat hij de trafo niet kreeg en in de tweede plaats wilde hij dat de woning zou worden verkocht of dat deze op andere wijze te gelde zou worden gemaakt. Hij wilde immers het pand aan de [b-straat 1] gaan verbouwen. [Betrokkene 1] lijkt een sluitend alibi te hebben, zij was bij de kapper en in gezelschap van haar ex-vriend [betrokkene 6]."
- (viii)
Bij brief van 27 juli 2005 heeft Delta Lloyd alle verzekeringsovereenkomsten met [eiser] per 12 augustus 2005 geroyeerd. Deze eenzijdige beëindiging heeft Delta Lloyd ingeschreven bij het door de Stichting CIS beheerde Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen. Deze databank heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het voeren van een verantwoord beleid in het acceptatie- en claimproces door haar deelnemers.
- (ix)
Op 13 oktober 2005 heeft het Openbaar Ministerie het onderzoek naar de oorzaak van de brand definitief stopgezet vanwege andere onderzoeksprioriteiten.
1.2
[Eiser] vordert in deze bij dagvaarding van 22 november 2005 bij de rechtbank Amsterdam ingeleide procedure, kort gezegd, dat de rechtbank voor recht verklaart dat geen van de uitsluitingsclausules van zijn verzekeringspolissen van toepassing is. [Eiser] vordert voorts een veroordeling van Delta Lloyd tot vergoeden van de brandschade alsmede ongedaanmaking van de aantekening bij het Centraal Informatiesysteem van de Stichting CIS. Delta Lloyd heeft de vordering bestreden, onder andere stellende dat [eiser] merkelijke schuld heeft in de zin van art. 294 K (oud), omdat hij de brand zelf heeft aangestoken.
1.3
Nadat partijen met het oog op onderzoek naar de oorzaak van de brand ter comparitie van 13 april 2006 overeenstemming hadden bereikt over de persoon van een te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen, heeft de rechtbank bij vonnis van diezelfde dag de heer P. Reijman, verbonden aan het TNO-bedrijf Efectis Nederland BV, tot deskundige benoemd. Hij heeft het pand op 12 oktober 2006 bezocht. In zijn rapport van 7 december 2006, dat op 11 december 2006 ter griffie van de rechtbank is binnengekomen, wordt onder meer opgemerkt:
"Het schadebeeld zoals dat door de brand is ontstaan was nog steeds aanwezig. De huidige eigenaar van het pand heeft buiten het aanbrengen van een zeil op het dak nog geen verbouwingactiviteiten uitgevoerd.
(...)
vraag 1: Kunt u vaststellen wat de oorzaak van de brand van 4 maart 2005 in/van het pand [a-straat 1] te [plaats] is geweest? (...)
(...)
Antwoord vraag 1: Naar de mening van ondergetekende is de locatie van de initiële brandhaard met een grote mate van zekerheid gelegen op de zolder van het pand. De oorzaak van de brand kan vanwege het schadeniveau op de zolder niet meer worden vastgesteld. Een (elektro)technische oorzaak van de brand kan niet worden uitgesloten. De brandschade op vloerniveau in de dars kan volledig worden verklaard als secundaire brandhaard veroorzaakt door vallende brandresten vanaf de zolder.
(...)
vraag 3: Als u niet kunt vaststellen wat de oorzaak van de brand is geweest; welke gegevens heeft u nodig om dat wel alsnog te kunnen doen? (...)
(...)
Antwoord vraag 3: Het niet (meer) kunnen vaststellen is geen kwestie van het ontbreken van gegevens maar het feit dat op de locatie van het ontstaan van de brand geen fysiek onderzoek meer mogelijk is. 'Stille getuigen' in de vorm van bedradingen, lichtarmaturen, stopcontacten of andere elektrotechnische verbindingen zijn tijdens de brand verwoest of zijn tenminste heden niet meer te beoordelen.
(...)
1.4
Bij tussenvonnis van 13 juni 2007 heeft de rechtbank Amsterdam Delta Lloyd toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat er twee separaat ontstane brandhaarden zijn geweest die door [eiser] zijn aangestoken. Delta Lloyd heeft daartoe onder meer als getuige laten horen [betrokkene 7], de technisch rechercheur die het brandonderzoek van 7 maart 2005 heeft gedaan. Deze heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard:
"De vuurhaard boven hebben wij ook bekeken. Dit was een aanzienlijke brandhaard. Op het vloertje lagen resten en materialen. De vloer en de balken in de nok vertonen diepe inbrandingen (...), dat betekent dat het daar langer heeft gebrand (hoge vuurbelasting). Ook daar hebben we gekeken naar een mogelijke technische oorzaak, maar die hebben we niet aangetroffen. Ook daar is vrijwel zeker vuur bijgebracht. Ik heb geen verband kunnen aantonen tussen de twee brandhaarden, maar gezien de toestand van de tussenvloer en het feit dat daar hout lag, pallets en een markies van stof en wij geen brandende materialen hebben aangetroffen, is het niet logisch dat dat de benedenbrand heeft geïnitieerd. Alleen het riet was gedeeltelijk en licht geschroeid. Dat waren rietdeeltjes die naar beneden waren gevallen. Op de tussenvloer waren er geen brandbeschadigingen. Het was logischer geweest als op de tussenvloer brand zou zijn ontstaan en niet dat de brand door kleine kieren naar beneden zou zijn gegaan en beneden brand zou hebben veroorzaakt. Met dit onderzoek kom ik tot de conclusie dat er twee onafhankelijke brandhaarden zijn. U vraagt mij op het onderzoek van de heer Reijman. Zijn conclusie die u mij voorleest (antwoord op vraag 1) vind ik de grootst mogelijke flauwekul. Ook zijn zijn stellingen in strijd met elkaar. Verder vraag ik mij af of hij zelf bovenin op zolder is geweest. Ik ben daar wel geweest en heb geen snoeren en dergelijke aangetroffen. Zijn stelling ten aanzien van vallende brandresten vind ik niet logisch. Zoals ik al eerder heb verklaard was het logischer geweest als op de tussenvloer een secundaire brandhaard zou zijn ontstaan en niet op de begane grond." ((4))
Een andere getuige aan de kant van Delta Lloyd, [betrokkene 5], heeft verklaard dat hij op 4 maart 2005 een eerste oriënterend onderzoek heeft gedaan en toen het vermoeden kreeg dat er twee verschillende brandhaarden waren hetgeen een mogelijke indicatie is voor een verdachte brand. Op 7 maart 2005 heeft hij samen met [betrokkene 7] het brandonderzoek uitgevoerd. Hij verklaart onder meer het volgende:
"Op het vloertje onder de nok hebben we de laag verbrande materialen bekeken. We hebben deze met de hand opgepakt om te kijken of er een elektrische of een andere oorzaak was voor de brand, wij hebben daar niets aangetroffen dat de brand had kunnen inleiden. Er waren daar totaal geen elektrische componenten aanwezig. Op de eerste verdieping (waar de markies lag) was niets aan de hand. Ik bedoel hiermee dat de spullen die hier lagen niet waren verbrand. Aangezien er twee separate brandhaarden waren, was het op dat moment voor mij een verdachte brand. (...) De heer Reijman heeft geen elektrische restanten gevonden, maar sluit een elektrische oorzaak niet uit. Dit is in tegenspraak met elkaar. Als je geen elektrische restanten aantreft, kun je deze conclusie niet trekken. Verder hebben wij gekeken of er een relatie was tussen de zolder en de vloer, omdat hitte opstijgt en brand zou kunnen veroorzaken of dat vallende delen brand kunnen veroorzaken. Het is opmerkelijk dat als brandende delen vallen, deze delen de eerste verdieping passeren en pas op de begane grond brand veroorzaken. De bouwlift stond op de eerste verdieping en de vloer van de eerste verdieping was een geheel. (....).((5))
1.5
Bij tussenvonnis van 17 december 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet met voldoende zekerheid kan worden gezegd dat de brand niet door kortsluiting is ontstaan. In haar eindvonnis van 9 juni 2009 heeft de rechtbank Delta Lloyd veroordeeld tot uitkering van een schadevergoeding van €231.291,51, te vermeerderen met rente en kosten. De rechtbank heeft verder onder meer voor recht verklaard dat Delta Lloyd geen beroep toekomt op art. 294 K, en bepaald dat Delta Lloyd gehouden is de inschrijving van de eenzijdige beëindiging van de bij haar door [eiser] afgesloten verzekeringen bij het Centraal Informatiesysteem van de Stichting CIS ongedaan te maken.
1.6
Delta Lloyd heeft hoger beroep ingesteld bij het hof Amsterdam en zeven grieven aangevoerd, die door [eiser] zijn bestreden.
1.7
Het hof spreekt op 13 april zijn arrest uit: de vonnissen van de rechtbank van 13 juni 2007, 17 december 2008 en 3 juni 2009 worden vernietigd en de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Tot deze beslissingen komt het hof na op grond van een beoordeling van het bijgebrachte bewijsmateriaal tot de slotsom te zijn gekomen (i) dat de brand moet zijn ontstaan door brandstichting (rov. 4.6 t/m 4.20) en (ii) dat [eiser] de brand heeft gesticht en daarmee merkelijke schuld aan de brand heeft ( rov. 4.20 t/m 24).
1.8
[Eiser] heeft principaal en Delta Lloyd heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Iedere partij heeft voor antwoord tot verwerping van het beroep van de ander geconcludeerd en vervolgens haar in cassatie ingenomen standpunt schriftelijk laten toelichten door haar advocaat, Delta Lloyd mede door mr. M.M. Stolp. [Eiser] heeft nog gerepliceerd.
2. Bespreking van het principale cassatieberoep
2.1
In het principaal cassatieberoep zijn drie cassatiemiddelen voorgedragen, in ieder waarvan meer klachten zijn opgenomen. Aan de cassatiemiddelen gaat een opsomming van uitgangspunten vooraf, waarvan niet gezegd kan worden dat zij, voor zover zij feiten betreffen, alle op in cassatie voor vaststaand te houden feiten betrekking hebben.
cassatiemiddel I
2.2
In onderdeel 1.3 is een tegen rov. 3.4 gerichte klacht opgenomen. Daar sluit het hof de beoordeling van in hoeverre de door de rechtbank onder 2 van het tussenvonnis van 13 juni 2007 vastgestelde feiten bestreden dan wel onbestreden zijn gebleven, af met de constatering dat voor het overige - dus afgezien van de in de rov. 3.2 en 3.3 besproken klachten - de door de rechtbank genoemde feiten geen geschil bestaat. De klacht houdt in dat miskend wordt dat [eiser] de stellingen van Delta Lloyd uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist heeft.
2.3
De klacht slaagt niet. Nog daargelaten dat in de klacht niet wordt aangegeven op welke stellingen wordt bedoeld, wordt met de klacht uit het oog verloren dat in hoeverre door de rechtbank vastgestelde feiten wel of niet in appel voor vaststaand mogen worden gehouden, hiervan afhangt in hoeverre de vaststelling van de feiten door de rechtbank in appel is bestreden. Van de zijde van [eiser] zijn op dit punt geen grieven aangevoerd. Dan staan alleen die feiten in appel niet vast, in verband waarmee door Delta Lloyd grieven zijn aangevoerd.
2.4
In de onderdelen 1.4 t/m 1.10 worden klachten aangevoerd tegen de beschouwingen van het hof in de rov. 4.7 t/m 4.20, die (i) betrekking hebben op de vraag van de oorzaak van de brand, (ii) bestaan uit een waarderen van ter zake bijeengebracht bewijsmateriaal en (iii) het hof in rov. 4.20 tot de slotsom voeren dat de brand het gevolg van brandstichting moet zijn. De klachten komen, in de kern genomen, er tegen op dat het hof niet heeft aangenomen althans niet als een reële mogelijkheid heeft beschouwd dat de oorzaak van de brand in kortsluiting in bij de nok van het dak aanwezige elektriciteitsvoorzieningen is gelegen.
2.5
De klachten treffen om de volgende redenen geen doel:
- a.
Anders dan in onderdeel 4.7, eerste volzin, lijkt te worden aangenomen, noopte de opinie van de door de rechtbank deskundige Reijman dat met een grote mate van zekerheid de brand op de zolder van het pand is begonnen niet om zonder meer de bevindingen van de deskundigen/onderzoekers van de brand [betrokkene 5] en [betrokkene 3] voor onjuist te houden en deze niet meer in aanmerking te nemen.
- b.
Het beroep in de onderdelen 1.4 en 1.9 op foto's van 4 maart 2005 van [A] Expertise kan [eiser] niet baten. Onvoldoende duidelijk is of en wanneer deze foto's in het geding zijn gebracht. In zijn conclusie na deskundigenbericht d.d. 14 maart 2007 maakt [eiser] sub 4 gewag van én een map met aan de zijde van Delta Lloyd gemaakte foto's én een CD met door [A] Expertise gemaakte foto's. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de CD aan de deskundige is toegezonden, maar niet dat deze ook in handen van Delta Lloyd is gesteld. In het procesdossier van laatstgenoemde bevindt de CD zich niet en Delta Lloyd maakt in haar naar aanleiding van de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] genomen akte uitlating producties d.d. 28 maart 2007 ook geen gewag van de CD. Aan door [A] Expertise gemaakte foto's valt derhalve ook in cassatie geen argumentatie te ontlenen.
- c.
Verder betreft het hier, zoals eerder opgemerkt, een waardering van van diverse zijden bijeengebracht bewijsmateriaal. Ten aanzien van die waardering komt de feitenrechter een grote vrijheid toe, waarbij bovendien ten aanzien van de overtuigingskracht van het bewijsmateriaal de motiveringsplicht in beginsel beperkt is. Met wat het hof in de rov. 4.7 t/m 4.20 naar voren brengt maakt het hof op voldoende begrijpelijke wijze duidelijk waarom het tot de slotsom komt niet alleen dat er sprake is geweest van twee afzonderlijke brandhaarden maar ook dat de oorzaak van die brandhaarden niet te zoeken is in technische mankementen of kortsluitingen op het elektriciteitsvlak maar in brandstichting. Er wordt, buiten wat hiervoor onder a. en b. is vermeld, in de onderdelen 1.4 t/m 1.10 niet iets aangevoerd wat de waardering door het hof van het bewijsmateriaal onbegrijpelijk doet zijn.
cassatiemiddel II
2.6
Met hetgeen in onderdeel 2.3 wordt aangevoerd, wordt onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het hof in rov. 4.21 over de mogelijkheid voor [eiser] om zich op de dag van de brand toegang tot de dars te verschaffen niet heeft kunnen overwegen als daar geschiedt. Met name wordt niet aangevoerd waarom ervan moet worden uitgegaan dat de aanwezige grendels dichtgeschoven waren en de deur van de dar dus niet met een sleutel kon worden geopend. Dat mag wel worden verlangd in het licht van de verklaringen, die [eiser] en [betrokkene 1] tegenover de expert van Delta Lloyd over de mogelijkheid van het betreden van de dar hebben afgelegd((6)) en waaraan het hof in rov. 4.21 refereert.
2.7
In onderdeel 2.4 wordt opgekomen tegen een feitelijk en niet onbegrijpelijk oordeel van het hof in de rov. 4.23 en 4.24 omtrent van [eiser]. Hij heeft aangevoerd op de ochtend van de brand tussen even na 9.00 uur tot 12.00 uur thuis (aan de [b-straat 1]) te zijn geweest. Zijn vriendin [betrokkene 2] heeft bevestigd dat zij die ochtend samen met [eiser] thuis is geweest. Dit laatste acht het hof - in cassatie niet bestreden - weerlegd met de verklaringen van twee kinderen, inhoudende dat zij [betrokkene 2] omstreeks 11.00 uur met een auto vlakbij de boerderij hebben gezien.((7)) Daardoor heeft het hof kennelijk ook zijn twijfels gekregen over wat de man heeft aangevoerd over zijn verblijfplaats op de ochtend van de brand. De verklaring van [betrokkene 2] leverde in ieder geval geen bevestiging daarvan meer op. Dit valt geheel binnen de aan het hof als feitenrechter toekomende beoordelingsruimte. Tegen de achtergrond dat de oorzaak van de brand in brandstichting moet worden gezocht, dat behalve [eiser] alleen [betrokkene 1] zich toegang tot de dars kon verschaffen, dat laatstgenoemde op de ochtend van de brand niet op de boerderij was en dat van de zijde van [eiser] - als tegenbewijs - geen andere realistische verklaring voor de brand is gegeven, is niet onbegrijpelijk dat het hof de gevolgtrekking maakt dat [eiser] de brand heeft gesticht. Dit - op een door [eiser] niet voldoende bestreden vermoeden rustende - oordeel komt niet voor verdere toetsing in cassatie in aanmerking.
2.8
Aan onderdeel 2.5 komt naast de onderdelen 2.3 en 2.4 geen zelfstandige betekenis toe, zodat het het lot van die twee onderdelen deelt.
cassatiemiddel III
2.9
De in onderdeel 3.2 opgenomen klacht over het niet buiten beschouwing laten door het hof van de namens Delta Lloyd opgestelde onderzoeksrapporten treft geen doel. Geen rechtsregel brengt mee dat Delta Lloyd op 7 maart 2005 geen onderzoek naar de achtergrond van de brand met eigen deskundigen had mogen doen uitvoeren, nu op dat moment ook van de zijde van de technische recherche van de politie onderzoek werd verricht. Verder is voor de insinuering dat het door [eiser] ingeschakelde bureau [A] Expertise op die dag gehinderd is in het doen van onderzoek geen enkele aanwijzing in de stukken te vinden. Anders gezegd, het hof heeft in de zojuist vermelde, door [eiser] in onderdeel 3.2 opgevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven te vinden om geen kennis te nemen van de namens Delta Lloyd opgestelde onderzoeksrapporten.
2.10
Voor zover onderdeel 3.3 al een klacht inhoudt, is niet duidelijk wat de strekking ervan is. In ieder geval belette het ontbreken van strafvorderlijk bewijs het hof niet om te oordelen en te beslissen als het heeft gedaan.
2.11
De in onderdeel 3.4 genoemde stellingen zijn zo weinig zeggend dat het hof daaraan geen aparte aandacht hoefde te schenken. Omstandigheden die meebrachten dat [eiser] bij het stichten van brand op het zoldertje onder de nok ernstig met een heel reëel gevaar van het geblokkeerd raken van de vluchtweg rekening moest houden, zijn niet gesteld. Omdat de geplande bezichtiging van de boerderij door een potentiële gegadigde wegens de weersomstandigheden geen doorgang zou vinden, legt het beroep op die geplande bezichtiging geen gewicht in de schaal.
3. Bespreking van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
3.1
Het incidenteel cassatieberoep is ingesteld onder de voorwaarde dat 'enig onderdeel van het principaal beroep tot vernietiging van arrest zou leiden'. Uit bovenstaande moge blijken, dat valt te verwachten dat de voorwaarde niet in vervulling zal gaan. Hierin is aanleiding gevonden om hier niet nader op het incidenteel beroep in te gaan.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep en tot buiten behandeling laten van het incidenteel beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
- 1.
Zie in dit verband onder 2 van het vonnis d.d. 13 juni 2007 van de rechtbank te Amsterdam en rov. 4.1 van het in cassatie bestreden arrest d.d. 13 april 2010 van het hof te Amsterdam.
- 2.
Het woonadres van [eiser].
- 3.
Productie 1 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg.
4.
Proces-verbaal d.d. 27 februari 2008, p. 5.
5. Proces-verbaal d.d. 27 februari 2008, p. 7.
6. Zie de TSZ-rapport d.d. 20 juli 2005, als productie 1 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg in het geding gebracht, blz. 12 (verklaring [eiser]) respectievelijk blz. 9 en 15 (verklaring [betrokkene 1]).
7. Of de kinderen [betrokkene 4] wel of niet omstreeks 11.00 uur [eiser] in de auto van [betrokkene 2] hebben zien zitten, neemt het hof niet in aanmerking. Dat in de klacht verwerkte gegeven is irrelevant.
Uitspraak 08‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Verzekeringsrecht. Brandschade. Verzekeraar gehouden tot uitkering schadevergoeding? Brandstichting? Merkelijke schuld verzekeringnemer? Deskundigenonderzoek.
Partij(en)
8 juni 2012
Eerste Kamer
10/04955
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. M.A.R. Schuckinck Kool,
t e g e n
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Delta Lloyd.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 330615/ HA ZA 05-3413 van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2006, 13 april 2006, 13 juni 2007, 17 december 2008 en 3 juni 2009;
- b.
het arrest in de zaak 200.038.563/01 van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 april 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Delta Lloyd heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Delta Lloyd mede door mr. M.M. Stolp, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep en tot buiten behandeling laten van het incidenteel beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 17 april 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Delta Lloyd begroot op € 5.886,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 8 juni 2012.