HR, 05-04-2024, nr. 22/00557
ECLI:NL:HR:2024:528
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2024
- Zaaknummer
22/00557
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑04‑2024
ECLI:NL:HR:2024:528, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑04‑2024; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2022:38
- Vindplaatsen
NDFR Nieuws 2024/614
NTFR 2024/660 met annotatie van Mr. M.H.W.N. Lammers
Sdu Nieuws Ondernemingsrechtpraktijk 2024/125
V-N 2024/17.13 met annotatie van Redactie
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/398
NLF 2024/0901 met annotatie van Nick van den Hoek
BNB 2024/70 met annotatie van E.B. PECHLER
FED 2024/72 met annotatie van R.M.P.G. NIESSEN-COBBEN
Beroepschrift 05‑04‑2024
Edelgrootachtbare heren,
Betreft: | Motivering |
Beroep in cassatie Tegen de uitspraak d.d. 12 januari 2022 nummer 20 / 00436 van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch op het hoger beroep van [X] wonend in [Z] Tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland West-Brabant van 25 juni 2020, Nummer BRE 19/1661 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst Inzake de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de informatiebeschikking 3 juli 2018 Datum uitspraak 25 juni 2020 , datum toezending uitspraak 2 juli 2020 Zaaknummer BRE 19 / 1661 AWR52A […] […] |
Hierbij wordt het beroep in cassatie aangetekend tegen bovenvermelde uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch onder nummer 20 / 00436 , en bij u ingediend 18 februari 2022 nader gemotiveerd.
De uitspraak van het Gerechtshof werd door mij ontvangen op 13 januari 2022 .
Het bleek dat de zitting had plaatsgevonden op 16 december 2021 .
Op 16 november 2021 heb ik voor deze zitting een bericht van verhindering gezonden (bijlage A)
Begin januari 2022 (dus ná de zitting) vond ik een bericht in de postbus dat het bericht van verhindering niet werd geaccepteerd.
Op de enveloppe stond retour afzender , verkeerd bezorgd (bijlage B).
Derhalve ben ik niet adequaat op de hoogte gesteld en ben ik daardoor niet op de hoorzitting geweest.
Ik ben van mening dat het Gerechtshof niet adequaat / zorgvuldig heeft gehandeld.
Normaal komen deze zaken ook aangetekend.
Tevens is in de brief van het gerechtshof ook niet aangegeven dat aangegeven moest worden dat de verhindering gemotiveerd moest zijn, voorzover zoals blijkt uit pagina 5 van 11 dat het gerechtshof verwijst naar Hoge Raad 28 januari 2011
Voorgaande op deze pagina 1 dient op zichzelf al angemerkt te worden als een bezwaar (bezwaar 1) en er dient een nieuwe hoorzitting te komen.
Het eerste wat mij aan de door het Gerechtshof toegezonden stukken opviel was het proces-verbaal (bijlage C).
Hierin staat vermeld dat de voorzitter van het Gerechtshof vraagt aan de inspecteur :
Wat de stand van zaken is met betrekking tot de aanslagen over latere jaren.
Staan die aanslagen onherroepelijk vast ?
Het antwoord van de inspecteur is / was :
Dat kan ik niet met zekerheid zeggen,
over de jaren 2016 tot en met 2018 is geen controle ingesteld.
Ik vind dit een vreemde gang van zaken.
Ten eerste dient de inspecteur dit te weten
en zo niet dan dient de collega die bij hem was op de zitting dit te weten,
immers dat was degene die de controle heeft uitgevoerd en die normaal gesproken ‘alles beheerd’.
Het punt is namelijk dat de definitieve aanslag van 2016 conform aangifte is opgelegd (bijlage D) en dat ook de definitieve aanslag van 2017 (bijlage E) conform aangifte is opgelegd.
De jaren 2018 en 2019 zijn vooralsnog op de plank blijven liggen,
omdat wegens de uitspraak van de Hoge Raad inzake box 3 alle aangiftes met box 3
die nog niet waren afgehandeld in afwachting van besluit van het kabinet nog niet definitief worden afgehandeld. Anders waren deze er ook al door.
De belastingdienst heeft derhalve aan het Gerechtshof essentiële informatie / stukken achtergehouden.
Het gerechtshof verzaakt hier ook.
Ze stellen een vraag en krijgen een antwoord waar je geen genoegen mee hoeft te nemen, want de belastingdienst is namelijk de instantie bij uitstek die weet of een aanslag wel of niet is afgehandeld en derhalve had het gerechtshof met een dergelijk antwoord geen genoegen hoeven te nemen, zeker als de controleur / beheerder van het dossier daar ook aanwezig is.
Het is de enige vraag die het gerechtshof heeft gesteld en blijkbaar essentieel vond,
dan moet het gerechtshof zich niet met een dergelijk antwoord in het bos laten sturen en daarop een 100% zeker antwoord op eisen, immers de belastingdienst kan een dergelijke vraag wel met zekerheid beantwoorden. Dat is hetzelfde als je in een bakkerij vraagt wat voor ingrediënten er in een simpel brood zitten en waar je het aan vraagt zegt ‘kan ik niet met zekerheid’ zeggen en de bakker die dagelijks het brood bakt en ernaast staat zwijgt. Als je het perse wil weten zeg je toch, vraag eens aan iemand anders in de bakkerij, want iemand zal dat toch wel weten.
Bij de belastingdienst staat het gewoon in het computersysteem lijkt me.
Als ik de aanslagen op dat moment zie staan, kunnen zei het toch ook zien.
Het is zeker essentieel waarom de belastingdienst 2016 en 2017 conform aangifte heeft afgehandeld.
Ik ben van mening, zoals ik al eerder heb aangegeven in het beroep en hoger beroep,
dat er zaken zijn gebeurd die niet door de beugel kunnen !!!
Er hebben kinderopvangtoeslag-achtige zaken plaatsgevonden, die nu niet meer worden geaccepteerd en daarom zijn de aanslagen 2016 en 2017 wel conform aangifte afgehandeld.
Gezien voorgaande wordt verzocht aan de Hoge Raad dat een Gerechtshof opnieuw deze zaak bekijkt en dan wel meeneemt dat de belastingdienst 2016 en 2017 wel conform aangifte heeft afgehandeld en waarom deze jaren wel geheel zijn goedgekeurd.
Voorgaande op deze pagina 2 dient op zichzelf aangemerkt te worden als een bezwaar (bezwaar 2).
In het proces-verbaal staat ook vermeld dat de voorzitter meedeelt dat het Hof op 26 januari 2022 schriftelijk uitspraak zal doen.
De uitspraak is feitelijk op 12 januari 2022 gedaan.
Tussen de dag van de zitting en 12 januari 2022 zat ook nog de kerstvakantie,
Derhalve ben ik van mening dat door mijn afwezigheid bij de zitting
(welke feitelijk toe te rekenen is aan niet aangetekende postbezorging, zie pagina 1)
en het tweemaal wraken van het gerechthof,
(feitelijk veroorzaakt door het feit dat de rechtspraak in de kinderopvang-toeslagaffaire zonder enige uitzondering partij heeft gekozen voor de belastingdienst en waarvoor ook schuld bekend is door de rechtspraak)
in (ver) blinde woede partij heeft gekozen voor de belastingdienst
en het besluit om te oordelen in het voordeel van de belastingdienst derhalve in korte tijd op papier kon en wilde zetten om zo snel mogelijk er een goed gevoel aan over te kunnen houden.
Gezien voorgaande en nagaande op deze pagina 3 wordt verzocht aan de Hoge Raad dat een Gerechtshof opnieuw deze zaak bekijkt.
Voorgaande en nagaande op deze pagina 3 dient op zichzelf aangemerkt te worden als een bezwaar (bezwaar 3)
Bij deze wil ik ook direct mijn beklag doen over de afhandeling van de wrakingsverzoeken.
Deze werden afgewezen omdat die niet tijdig waren ingediend.
Dit is burgertje-pesten en past niet in een rechtstaat.
Zoals uit bijlage F blijkt is de rechtsstraat voor de burger een gehaktmolen geworden
en ik wil als burger betere bescherming tegen rechters die naar de burgers toe ‘sorry’ hebben moeten zeggen, maar feitelijk collectief hadden moeten aftreden.
Minimaal had eerst een nieuwe bestuurscultuuropleiding voor rechters gevolgd moeten worden.
Als bestuurders ‘in de gewone wereld’ verzaken moeten ze ook aftreden.
Als niet capabele rechters aanblijven dient de rechtbank / gerechtshof als niet rechtmatig aangemerkt te worden./ niet-erkenning van het gerechtshof / rechtbank/
Bij een nieuwe bestuurscultuur horen nieuwe rechters en niet ‘we drinken een glas, doen een plas en alles blijft / bleef zoals het was’.
Zie verder ook bijlage G dat er feitelijk niets is veranderd , terwijl dit wel had moeten gebeuren en dat de overheid haar burgers fatsoenlijk moet dienen.
Het ‘probleem’ van de belastingdienst was dat er geen privé-agenda was.
Een controleur van de belastingdienst heeft ooit een keer tegen me gezegd inzake agenda's:
‘wat er niet is, kan ik niet vragen’.
Ik vraag me af wat de belastingdienst moeilijk doet.
Ik zie ook geen enkele jurisprudentie over als er geen privé agenda is.
Dan stel ik me de vraag waarom de belastingdienst moeilijk doet ?
Op de zakelijke balans stond bijna € 850.000 aan liquide middelen op bankrekeningen.
Ik heb de medewerker per mail gevraagd waarom hij weer voor de derde keer langs wilde komen, na eerst een inleidend gesprek en daarna de normale controle.
Hij gaf o.a. aan dat er overtollige liquide middelen waren.
De rente over deze liquide middelen waren keurig aangegeven bij winst uit onderneming in box 1.
Maar om zo snel mogelijk te scoren als controleur aan het begin van het jaar 2018
(begin van het jaar willen ze hun ‘correctie-omzet-doel’ zo snel mogelijk halen met correcties
en de rest van het jaar kunnen ze dan rustig aan doen
en als ze dan het aantal controles niet dreigen te halen,
doen ze dan in het najaar snel wat hele kleine controles om dat controle-aantal-doel ook te halen) wilde hij uiteraard dat dit naar box 3 ging, omdat daar de heffing hoger is dan het belasten van de lage rente in box 1 .
Het moeilijk doen over een privé-agenda die er niet is, is naar hoge waarschijnlijkheid als onderhandelingsdruk gebruikt om het spaargeld naar box 3 te krijgen.
Deze derde keer langs komen is door mij niet akkoord gegaan en toen is het doorzetten van een agenda die er niet is als pesterijtje doorgezet.
Het belasten van spaargeld in box 3 is sowieso al in strijd met EVRM , volgens uitspraak van de Hoge Raad 24 december 2021 en derhalve is het willen aanmerken van liquide middelen in box 1 als overtollige liquide middelen en te willen heffen volgens het forfaitair rendement in box 3 al aan te merken als een poging tot diefstal.
Ook het willen heffen omdat er een privé-agenda niet is, is aan te merken als een poging tot diefstal.
Er zijn hordes belastingplichtigen die geen privé-agenda meer hebben en die wordt niet naar een privé agenda gevraagd. Dus is er sprake van willekeur.
De vraag is waar deze houding van de belastingdienst vandaan komt ????
Ik verlang derhalve een transparante verklaring van de belastingdienst waar deze discriminatie vandaan komt en ik vind dit een ‘toeslagaffaire-achtige’ zaak en eis opheldering !!
De Hoge Raad dient dit te gelasten of deze zaak terug te sturen naar een Gerechtshof die dit zal onderzoeken of gelasten.
Voorgaande op deze pagina 4 dient op zich aangemerkt te worden als een bezwaar (bezwaar 4)
Het Gerechtshof heeft het hoger beroep / geschil verder in 5 punten opgesplitst
(uitspraak gerechtshof pagina 4 van 11)
- 1.
Heeft de inspecteur de hoorplicht geschonden
- 2.
Heeft het onderzoek ter zitting van de rechtbank ten onrechte in afwezigheid van belanghebbende plaatsgehad
- 3.
Is het bezwaar ten onrechte behandeld door een collega van dezelfde inspectie als degene die de informatiebeschikking heeft afgegeven
- 4.
Is de informatiebeschkking ten onrechte aan belanghebbende afgegeven
- 5.
Heeft de inspecteur ten onrechte niet voldaan aan de verplichtingen ingevolge de WOB en AVG
Ad. 1 (aan te merken als bezwaar 5)
De hoorplicht is zeker geschonden.
Het voortdurend brieven schrijven wanneer er een hoorzitting is,
terwijl er nog onderhanden zaken zijn inzake de AVG en WOB, is onrechtmatig en puur procedureel gedaan om ondergetekende ‘naar de uitgang te sturen’.
De uitkomsten van AVG en WOB waren relevant en de inspecteur heeft niet aangegeven dat deze uitkomsten niet relevant zouden kunnen zijn, dus had hij de zaak moeten aanhouden.
De stelling van het gerechtshof dat de inspecteur niet gehouden was het verzoek van belanghebbende te honoreren om de afhandeling van de AVG en WOB verzoeken af te wachten is puur een vorm van partijdigheid zoals ook bij toeslag-affaire zaken , schering en inslag blijkt te zijn.
Ad. 2 (aan te merken als bezwaar 6)
De rechtbank had aangeven ‘kom niet naar de rechtbank bij klachten’.
Er staat niet vermeld dat je deze klachten moest melden, er staat dat je niet moet komen.
Het lijkt me logisch dat als ik dit aanhaal in mijn betoog dat ik niet gekomen ben wegens klachten
Bij deze deel ik mede dat ik niet gekomen ben vanwege klachten, aangezien dit het gerechtshof blijkbaar niet duidelijk was.
Ad. 3 (aan te merken als bezwaar 7)
Door zowel de rechtbank als het gerechtshof wordt geen jurisprudentie overlegd en feitelijk alleen maar een partijdig standpunt ingenomen.
De schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden en als een belastingplichtige verzoekt voor een andere inspectie dient dit te worden gehonoreerd in een rechtstaat.
Bij gemeentes werkt dit ook anders, daar worden onafhankelijke bezwaar en beroepscommissies samengesteld.
Het is algemeen bekend dat er bij de belastingdienst een angstcultuur heerst op de werkvloer en derhalve dient de rechtbank en gerechtshof te respecteren dat een belastingplichtige niet gediend is van het laten afhandelen van een bezwaarschrift door collega's op een inspectie.
Dit past niet binnen een nieuwe bestuurscultuur.
Deze rechtszaak dient helemaal opnieuw te worden behandeld door een andere inspectie.
Ik werd ook bedreigd door de leidinggevende van de medewerker, dus partijdig is het daar zeker bij inspectie Venlo / de mensen worden wel bijelkaar gezocht om het gewenste doel te bereiken.
Ook op het verzoek voor verklaring of de actuele AVG in overeenstemming was met de EVRM werd door niemand daar op die inspectie transparantie gegeven.
Ad. 4 (aan te merken als bezwaar 8)
Volledig partijdige stellinginname en discriminatoir
Dan moet in de wet komen dat alle Nederlanders hun privé-agenda moeten bewaren.
Dat bij belastingplichtige daar moeilijk over wordt gedaan over een agenda die er niet is, heeft alles maken met discriminatoire zaken, waar door Hoge Raad , Gerechshof , Rechtbank nader onderzoek tot op de bodem moet worden gedaan.
Er is sprake van willekeur.
Ad. 5 (aan te merken als bezwaar 9)
Het hof verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van wat belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot de AVG en de WOB
Tijdens de controle heeft de controleur aangegeven dat hij maar één naam hoefde te hebben
en dan alle namen had van diegenen waar belastingplichtige een belastingformulier voor zou hebben ingevuld.
Daarna heeft hij ook naar belastingplichtige gebeld dat hij al die bestanden had.
Het moge duidelijk zijn dat de controleur/belastingdienst op onrechtmatige wijze bezig is geweest en derhalve werd verzocht de inspecteur / belastingdienst niet ontvankelijk te verklaren.
De belastingdienst had hier meer van moeten overleggen,
Het hof heeft hier niets mee gedaan en verzuimd nader onderzoek te doen naar dit handelen.
Bezwaar 10
De informatie-beschkking is ooit in het leven geroepen om de burger te beschermen tegen de overheid, dat de overheid niet zomaar bij tijd en wijle bij burgers kan invallen.
De informatie-beschikking wordt inmiddels door de belastingdienst misbruikt dat als informatie niet wordt gegeven dat ze dan kunnen gaan schatten.
Maar daar is het oorspronkelijk juist helemaal niet voor bedoeld.
Dus er wordt misbruik van gemaakt door de belastingdienst.
In het onderhavige geval is aangegeven dat de privé-agenda er niet meer is.
Dan houdt het op, want wat er niet is kun je niet opvragen.
Derhalve is het vragen naar een privé-agenda die er niet meer via een informatie-beschikking met als doel om te kunnen schatten onrechtmatig.
Derhalve wordt verzocht de inspecteur / belastingdienst niet ontvankelijk te verklaren.
Vertrouwende u hiermee voldoende te hebben ingelicht
en onder voorbehoud van alle rechten verblijf ik
Uitspraak 05‑04‑2024
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00557
Datum 5 april 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 januari 2022, nr. 20/004361., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 19/1661) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Deze conclusie bevat een aantal klachten die niet anders kunnen worden begrepen dan als nieuwe, buiten de daarvoor geldende termijn aangevoerde klachten. De Hoge Raad gaat daarom aan die klachten voorbij2., met uitzondering van de hierna vermelde klacht.
Belanghebbende heeft – met toestemming van de Hoge Raad – het cassatieberoep aangevuld met een klacht die de uitspraak van het Hof bestrijdt op de grond dat zich bij de beëdiging van een van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gedaan, een onvolkomenheid heeft voorgedaan.
Bij beslissing van 22 maart 2024, nr. 24/006633., heeft de Hoge Raad het verzoek om wraking van de vice-president M.E. van Hilten en van de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, afgewezen.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een organisatie-, accountants- en (belasting)adviesbureau en is als zodanig ondernemer voor zowel de inkomstenbelasting als de omzetbelasting.
2.2
Op 28 februari 2018 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden met betrekking tot de juistheid en de volledigheid van de aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 tot en met 2015 en van de aangiften voor de omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015.
2.3
In het kader van dat boekenonderzoek heeft belanghebbende onder meer verklaard dat hij omzet heeft behaald met het tegen een vaste vergoeding verzorgen van belastingaangiften voor mensen in zijn vriendenkring, dat hij afspraken met die particulieren in zijn privé-agenda noteerde, en in die agenda ook het aantal per week ingediende aangiften noteerde.
2.4
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht zijn privé-agenda’s over (onder meer) de jaren 2012 tot en met 2015 over te leggen dan wel ter inzage te verstrekken. Belanghebbende heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven, ook niet na daartoe te zijn gerappelleerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het gaat om privé-agenda’s en om afspraken in de privésfeer, en dat hij de agenda’s niet heeft bewaard.
2.5
De Inspecteur heeft vervolgens op de voet van artikel 52a AWR de onderhavige informatiebeschikking (hierna: de informatiebeschikking) gegeven, omdat belanghebbende volgens hem niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de artikelen 47, 49 en 52, lid 6, AWR.
3. De oordelen van het Hof
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende heeft gegeven. Aan dat oordeel heeft het Hof onder meer het volgende ten grondslag gelegd:(i) de Inspecteur heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door hem gevraagde privé-agenda’s van belang zouden kunnen zijn voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting in de betrokken jaren, aangezien belanghebbende afspraken voor het verzorgen van belastingaangiften voor mensen in de vriendenkring in zijn privé-agenda noteerde;(ii) reeds omdat belanghebbende van personen in de vriendenkring vergoedingen voor het verzorgen van belastingaangiften heeft ontvangen, kan – anders dan belanghebbende betoogde – niet worden gezegd dat de privé-agenda’s niet behoeven te worden overgelegd omdat het verzorgen van die aangiften uitsluitend in de privésfeer plaatsvindt;(iii) ook indien niet zou vaststaan dat belanghebbende een vergoeding ontvangt, kunnen de privé-agenda’s nog steeds van belang zijn voor de belastingheffing, juist in verband met een eventuele controle of al dan niet vergoedingen worden ontvangen; en(iv) de omstandigheid dat de privé-agenda’s niet zijn bewaard, komt – zo dat het geval is –voor rekening en risico van belanghebbende.
4. Beoordeling van de klachten
4.1
De klachten richten zich onder meer tegen de hiervoor in onderdeel 3 weergegeven oordelen van het Hof met onder meer het betoog dat met betrekking tot de privé-agenda’s de in artikel 47 AWR neergelegde informatieverplichting niet van toepassing is aangezien de Inspecteur belanghebbende vraagt om gegevens (de privé-agenda’s) waarover hij, belanghebbende, niet meer beschikt.
4.2
Met betrekking tot de hiervoor in 4.1 vermelde klachten wordt het volgende vooropgesteld.
4.2.1
Het Hof heeft de juistheid van de stelling van belanghebbende dat hij niet meer over de privé-agenda’s beschikt, in het midden gelaten. In cassatie moet daarom veronderstellenderwijs worden uitgegaan van de juistheid van die stelling.
4.2.2
De informatieverplichting die is neergelegd in artikel 47, lid 1, AWR geldt voor “ieder”, dat wil zeggen voor alle (vermoedelijk) belastingplichtigen. Voor zover hier relevant, moet iedere (vermoedelijk) belastingplichtige op grond van artikel 47, lid 1, letter b, AWR desgevraagd gegevensdragers of de inhoud daarvan beschikbaar stellen aan de inspecteur indien de raadpleging van (de inhoud van) die gegevensdragers van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing van die belastingplichtige. Op zichzelf beschouwd leidt het niet-verstrekken van gegevens of gegevensdragers waarover de belastingplichtige niet of niet meer beschikt en ook niet kan beschikken, niet tot schending van de in artikel 47, lid 1, AWR neergelegde informatieverplichting.4.Dit is niet anders indien de belastingplichtige niet meer over de gevraagde gegevensdragers beschikt omdat hij deze niet heeft bewaard.
4.2.3
In het geval de belastingplichtige een administratieplichtige is in de zin van artikel 52, lid 2, AWR, zoals in dit geval belanghebbende, geldt hetgeen hiervoor in 4.2.2 is overwogen, echter niet onverkort.Op grond van artikel 54 AWR wordt de administratieplichtige die niet of niet volledig voldoet aan onder meer de in artikel 47, lid 1, letter b, AWR neergelegde verplichting gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen, voor de toepassing van de artikelen 25 en 27e AWR geacht niet volledig te hebben voldaan aan een bij of krachtens artikel 52 AWR opgelegde verplichting, tenzij aannemelijk is dat de afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud daarvan het gevolg is van overmacht.De regeling van artikel 54 AWR is in 1994 ingevoerd om tegemoet te komen aan het in de praktijk gerezen probleem dat het betrekkelijk eenvoudig was het tot dan toe in artikel 55 AWR neergelegde vermoeden te weerleggen dat degene van wie ingevolge de artikelen 47, 48 of 49 AWR inzage is gevorderd van boeken en andere bescheiden, geacht wordt die in zijn bezit te hebben. Indien de justitiabele in kwestie stelde dat het vermoeden van de inspecteur dat hij boeken en bescheiden bezit niet juist is, en hij daarvoor een verklaring geeft die niet onjuist behoeft te zijn, was het volgens de wetgever voor de inspecteur praktisch onmogelijk deze verklaring te weerleggen door aannemelijk te maken dat de ter inzage gevraagde boeken en bescheiden wel degelijk bestaan, dan wel dat de betrokkene deze opzettelijk heeft vernietigd.5.
4.2.4
De inspecteur kan de administratieplichtige op de voet van artikel 47, lid 1, letter b, AWR verzoeken om in artikel 52, lid 1, AWR bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, of de inhoud daarvan. Indien in een dergelijk geval de administratieplichtige niet (volledig) aan dat verzoek voldoet en daartoe aanvoert dat hij niet (meer) over de gevraagde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikt, brengt de regeling van artikel 54 AWR mee dat hij de informatieverplichting van artikel 47, lid 1, letter b, AWR schendt, tenzij hij jegens de inspecteur heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat de afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud daarvan het gevolg is van overmacht.
4.2.5
Toepassing van de artikelen 25 en 27e AWR wegens het niet-voldoen aan de in artikel 47, lid 1, letter b, AWR neergelegde verplichting kan slechts aan de orde komen nadat in verband daarmee een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a AWR is gegeven. Aangenomen moet worden dat het hiervoor bedoelde rechtsvermoeden van artikel 54 AWR ook geldt bij de beoordeling of een informatiebeschikking wegens het niet-voldoen aan de verplichting als bedoeld in artikel 47, lid 1, letter b, AWR terecht is gegeven.
4.3
Gelet op de hiervoor in 2.1 en 2.3 weergegeven feiten liggen in de hiervoor in onderdeel 3 onder (i) tot en met (iii) weergegeven oordelen van het Hof besloten de oordelen dat de privé-agenda’s gegevensdragers zijn als bedoeld in artikel 52, lid 1, AWR die behoorden tot de administratie van belanghebbende en dat belanghebbende die agenda’s daarom op de voet van artikel 52, leden 1 en 4, AWR gedurende zeven jaar moest bewaren. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht.De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende niet in reactie op het verzoek van de Inspecteur heeft aangevoerd dat hij als gevolg van overmacht niet meer beschikt over de privé-agenda’s. Hiervan uitgaande en gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.2 tot en met 4.2.5 is overwogen, heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting kunnen oordelen dat de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven en dat aan dat oordeel niet afdoet de omstandigheid dat belanghebbende niet meer over de agenda’s beschikt. De klachten falen in zoverre.
4.4
De Hoge Raad heeft ook de overige in het beroepschrift in cassatie aangevoerde klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4.5
De Hoge Raad heeft eveneens de nadien aangevoerde klacht beoordeeld over de onvolkomenheid bij de beëdiging van een of meer van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gedaan. Deze klacht faalt op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen 5.2.1 tot en met 5.3 en 5.4.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438.
5. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑04‑2024
Vgl. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7103, rechtsoverweging 3.1.
Vgl. HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8475, rechtsoverweging 3.3.
Zie voor dit een en ander Kamerstukken II 1990/91, 21287, nr. 5, blz. 14.