HR, 11-11-2014, nr. 13/06221
ECLI:NL:HR:2014:3155
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-11-2014
- Zaaknummer
13/06221
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3155, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑11‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1975, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:5118, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2014:1975, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑10‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3155, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑11‑2014
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO
Partij(en)
11 november 2014
Strafkamer
nr. 13/06221
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 november 2013, nummer 22/003878-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014.
Conclusie 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO
Nr. 13/06221 Zitting: 14 oktober 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 november 2013. Namens verzoeker is tijdig een schriftuur houdende een middel van cassatie ingezonden.
2. Het middel klaagt dat de overweging van het Hof dat het niet aannemelijk is geworden dat een ander dan verzoeker het slachtoffer van het leven heeft beroofd, onbegrijpelijk is in het licht van ’s Hofs vaststelling dat uit technisch onderzoek is vastgesteld dat getracht is om de woning schoon te maken (zodat de verwerping van het verweer onvoldoende met redenen is omkleed). Naar mijn inzicht kan het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden, in aanmerking nemend dat verzoeker heeft verklaard dat hij (het bloed in) de woning heeft opgeruimd en het Hof zijn alternatieve lezing (niet onbegrijpelijk) niet geloofwaardig heeft geacht.
3. Op grond van het voorgaande stel ik mij op het standpunt dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG