Vgl. artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet-KEI-zaken) 2017.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 18-10-2021, nr. BRE 18/2024, nr. BRE 18/2182, nr. BRE 19/1412, nr. BRE 19/1413
ECLI:NL:RBZWB:2021:5223
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
18-10-2021
- Zaaknummer
BRE 18/2024
BRE 18/2182
BRE 19/1412
BRE 19/1413
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2021:5223, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18‑10‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:1713, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2021/4143 met annotatie van mr. B. Bruijnzeel
Uitspraak 18‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting De rechtbank laat na het sluiten van het onderzoek door belanghebbende toegezonden stukken buiten beschouwing, heeft de verzoeken van belanghebbende om verdaging van de zitting en verwijzing van de zaken naar een andere rechtbank afgewezen, en wijst het verzoek van belanghebbende aan de rechtbank om getuigen op te roepen af. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een herinvesteringsreserve mocht vormen in verband met het voornemen om nieuwe ondernemingsactiviteiten op te starten. Zij heeft geen bedrijfsmiddel verkocht, maar een schadevergoeding ontvangen voor gemiste omzet. Verder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van allerlei in bezwaar geclaimde posten en evenmin dat zij verrekenbare verliezen heeft overgenomen. De aanslag Vpb 2012 wordt wel verminderd met bij de grootaandeelhouder van belanghebbende in aanmerking genomen gebruikelijk loon, ook al staat de aanslag IB/PVV van de grootaandeelhouder nog niet onherroepelijk vast. Anderzijds heeft de inspecteur zich, voor een kleiner bedrag, terecht beroepen op interne compensatie.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 18/2024, 18/2182, 19/1412 en 19/1413
uitspraak van 18 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende verliesbeschikking en (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, de volgende verzuimboete opgelegd en de volgende beschikkingen belastingrente afgegeven:
- -
voor het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [nummer] .V.16) naar een belastbaar bedrag van nihil en een verliesbeschikking van € 5.952;
- -
voor het jaar 2012 een aanslag (aanslagnummer [nummer] .V.26) naar een belastbaar bedrag van € 570.314 en € 21.895 rente;
- -
voor het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [nummer] .V.46) naar een belastbaar bedrag van € 14.921, een verzuimboete van € 2.639 en € 504 rente;
- -
over het jaar 2014 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer] .V.47) naar een belastbaar bedrag van € 15.139 en € 10 rente.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 februari 2018 en 17 december 2018 de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen Vpb 2011 en 2014 en de daarbij horende beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard en bij uitspraak op bezwaar van 27 februari 2018 de aanslag Vpb 2012 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen de volgende beroepen ingesteld, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
- -
aanslag en verliesbeschikking Vpb 2011, bij brief van 29 maart 2018, ontvangen bij de rechtbank op 3 april 2018 (zaaknummer 18/2024);
- -
aanslag Vpb 2012, bij brief van 5 april 2018, ontvangen bij de rechtbank op 12 april 2018 (zaaknummer 18/2182);
- -
aanslag, boete en navorderingsaanslag Vpb 2014, bij e-mailbericht aan de inspecteur van 21 december 2018, ontvangen bij de rechtbank op 21 maart 2019 (zaaknummers respectievelijk 19/1413 en 19/1412).
Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende driemaal een griffierecht geheven van € 338.
1.4.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [persoon A] , vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, L.A.M. Schalk, verbonden aan BMD Administratieve Dienstverlening te Prinsenbeek, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Van 3 augustus 1995 tot 1 juli 2000 was [persoon A] grootaandeelhouder van belanghebbende. Na 1 juli 2000 was de partner van [persoon A] , [persoon B] , grootaandeelhouder van belanghebbende. [persoon A] is de directeur van belanghebbende.
2.2.
De activiteiten van belanghebbende bestonden in de onderhavige jaren uit:
- -
deelname aan diverse events/beurzen voor goede doelen;
- -
verkoopondersteuning voor de [beurs] in Utrecht;
- -
het opzetten van verhuur en verkoop van onroerende zaken in Frankrijk;
- -
deelname aan regionale radio; en
- -
werkzaamheden in verband met een rechtszaak.
Belanghebbende heeft een civiele procedure gevoerd tegen [X BV] / [Y BV] wegens tussen hen gesloten (distributie)overeenkomsten. Dit heeft geleid tot een vonnis van rechtbank Amsterdam van 28 november 2012 waarin [X BV] / [Y BV] kort gezegd is veroordeeld tot vergoeding van ‘lost VAR margin’. Op basis van dit vonnis is aan belanghebbende na diverse verrekeningen en aftrek van kosten een bedrag betaald van € 564.977.
2.3.
Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. Daarbij is de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften Vpb voor de jaren 2011 tot en met 2014 en van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014. Het rapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgesteld is gedateerd 26 april 2018.
3. Geschil
3.1.
Tussen partijen is in geschil of:
- -
de bezwaren tegen de aanslagen Vpb 2011 en 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard;
- -
de beroepen betreffende de aanslag Vpb 2012 en de navorderingsaanslag Vpb 2014 niet-ontvankelijk moet worden verklaard; en
- -
de (navorderingsaanslagen), de boetebeschikking en de rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd/afgegeven.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vaststelling van een verlies Vpb 2011 van € 122.915, vermindering van de aanslag Vpb 2012 tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 10.290 en dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking, vermindering van de aanslag Vpb 2014 tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 4.299 met dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking en vernietiging van de verzuimboete, en vernietiging van de navorderingsaanslag Vpb 2014.
De inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen tegen de aanslag VPB 2012 en navorderingsaanslag Vpb 2014 en (al dan niet subsidiair) tot ongegrondverklaring van de ontvankelijke beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf
4.1.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank nog, per e-mail van 30 september 2021, nadere stukken van belanghebbende ontvangen. Gelet op de tekst en de aard van de stukken, vat de rechtbank het toezenden daarvan niet op als een verzoek om heropening van het onderzoek en de rechtbank ziet daar evenmin aanleiding toe. De rechtbank laat deze stukken dan ook buiten beschouwing. De rechtbank voegt wel een kopie van de stukken toe aan het dossier en stuurt tevens een afschrift van de stukken, met deze uitspraak, aan de wederpartij.1.
Ten aanzien van de verzoeken om verdaging van de zitting en verwijzing van de zaken naar rechtbank ’s-Gravenhage
4.2.
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om uitstel van de zitting in verband met een tweetal door de Hoge Raad gewezen arresten in zaken van [persoon A] en [persoon B] , welke zaken door de Hoge Raad zijn verwezen naar rechtbank ’s-Gravenhage. Ter zitting heeft belanghebbende verzocht om de onderhavige zaken ook naar rechtbank ’s-Gravenhage te verwijzen.
De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen. Beide partijen waren uitgenodigd voor een inhoudelijke behandeling van de zaken ter zitting en de uitspraken van de Hoge Raad geven geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Ten aanzien van het getuigenaanbod
4.3.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht vijf getuigen op te roepen. De rechtbank wijst het verzoek af. Belanghebbende is in de uitnodiging voor de mondelinge behandeling erop gewezen dat zij – onder voorwaarden – getuigen kan meebrengen. Dit is niet gebeurd. Niet gebleken is dat belanghebbende pogingen heeft ondernomen om de getuigen op te roepen. Onder deze omstandigheden is sprake van een – in rechtsoverweging 2.4.4 van het overzichtsarrest van de Hoge Raad inzake getuigenaanbiedingen2.vermelde – situatie dat de verzoekende partij niet aan de voorschriften van artikel 8:60, vierde lid, van de Awb heeft voldaan. De rechtbank heeft ook ambtshalve geen aanleiding gezien om de getuigen, op grond van artikel 8:63, eerste lid, van de Awb, op te roepen, omdat dit in het kader van de op haar rustende taak niet zinvol voorkomt.
Ten aanzien van de omvang van het geschil
4.4.
In de stukken en ter zitting heeft belanghebbende tevens stellingen aangevoerd met betrekking tot een naheffingsaanslag omzetbelasting, met verzuimboete, en aanslagen Vpb 2013 en Vpb 2015.
De rechtbank overweegt dat de onderhavige procedures daarop geen betrekking hebben, zodat deze argumenten in deze uitspraak verder niet aan de orde komen. Overigens heeft de rechtbank geen beroepschriften ontvangen betreffende de hiervoor genoemde belastingaanslagen.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag Vpb 2014
4.5.
Na het instellen van beroep betreffende de navorderingsaanslag Vpb 2014 heeft de inspecteur deze navorderingsaanslag vernietigd. Belanghebbende heeft daarom geen belang meer bij het beroep. Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet wel aanleiding om de inspecteur, in de zaak met zaaknummer 19/1412, te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende en om te gelasten dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
Ten aanzien van de aanslagen Vpb 2011 en Vpb 2014
4.6.
De bezwaren tegen de aanslagen Vpb 2011 en Vpb 2014 zijn niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Niet in geschil is dat de bezwaartermijnen zijn overschreden. Bovendien heeft belanghebbende niets aangevoerd waaruit kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijdingen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren tegen de aanslagen Vpb 2011 en Vpb 2014 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard en zijn de beroepen ongegrond.
Ten aanzien van de aanslag Vpb 2012
4.7.
De uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2012 is gedateerd 27 februari 2018. Het beroepschrift, dat is gedateerd 5 april 2018, is op 12 april 2018 per post door de rechtbank ontvangen. Dat is na 10 april 2018 en dus buiten de beroepstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep toch ontvankelijk. De rechtbank acht aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het is niet later dan een week na afloop van de termijn ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb). Bovendien is het beroepschrift ook op 10 april 2018 (en dus tijdig) per e-mail door de rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft daarop aan belanghebbende meegedeeld dat indiening van het beroepschrift per e-mail niet mogelijk is en heeft belanghebbende verzocht om het verzuim te herstellen en het beroepschrift alsnog schriftelijk in te dienen.
4.8.
In de aangifte Vpb 2012 heeft belanghebbende een dotatie aan een voorziening opgenomen van € 564.977. Vóór het opleggen van de aanslag Vpb 2012 heeft belanghebbende aan de inspecteur bericht dat dit een schadeloosstelling betreft die belanghebbende na jarenlang procederen heeft ontvangen. Bij het opleggen van de aanslag Vpb 2012 is de dotatie aan een voorziening niet geaccepteerd. In beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat het bedrag van € 564.977 moet worden gedoteerd aan een investeringsreserve omdat belanghebbende met dit bedrag nieuwe ondernemingsactiviteiten wil opstarten. De rechtbank gaat ervan uit dat belanghebbende een herinvesteringsreserve wil vormen zoals bedoeld in artikel 3.54 van de Wet IB 2001 dan wel een voorziening.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op het vormen van een reserve in verband met het voornemen om nieuwe ondernemingsactiviteiten op te starten. Belanghebbende heeft geen bedrijfsmiddel verkocht, maar een schadevergoeding ontvangen voor ‘lost VAR3.margin’, wat neerkomt op gemiste omzet. In een dergelijk geval kan dan niet op grond van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 een herinvesteringsreserve worden gevormd. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan het vormen van een voorziening op grond van de daarvoor geldende eisen.4.
4.9.
In bezwaar heeft belanghebbende aftrek van een bedrag van € 125.000 geclaimd omdat zij dit bedrag aan [persoon A] verschuldigd zou zijn in verband met in de loop der jaren door hem voor belanghebbende betaalde kosten.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de inspecteur, geen enkel objectief controleerbaar bewijs heeft aangeleverd om het maken van bedoelde kosten – noch naar soort, noch naar omvang, noch naar toerekening aan het jaar 2012 – te onderbouwen. Enkel de schriftelijke verklaringen daarover van belanghebbende zijn daartoe onvoldoende.
4.10.
Verder heeft belanghebbende in bezwaar een aftrek geclaimd van € 204.201, dan wel ƒ 296.871,97 in verband met een voorraadpost. Zij heeft daar een toelichting op gegeven, waaronder de stelling dat zij op basis van het in 2.2 bedoelde vonnis een betaling heeft moeten doen aan [X BV] De inspecteur heeft gesteld dat op de (begin)balans van belanghebbende (over het onderhavige jaar) niet een voorraad is opgenomen die voor afwaardering in aanmerking komt.
De rechtbank overweegt dat als bedoeld is dat sprake is geweest van een incourante voorraad, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat die voorraad voor haar nominale waarde op haar balans was opgenomen zodat die voorraad niet ten laste van haar winst kan worden afgewaardeerd. Voor zover belanghebbende bedoelt dat [X BV] tot het genoemde bedrag een vordering op haar had en dat de voldoening daarvan leidt tot een aftrekpost, overweegt de rechtbank dat deze vordering blijkens de stukken van het geding is verrekend met de schadeloosstelling die haar in de in 2.2 genoemde procedure is toegekend. Bij het opleggen van de aanslag is alleen het saldo na verrekening als opbrengst in aanmerking genomen. Voor het afzonderlijk opnemen van een aftrekpost is dan geen plaats, omdat dit zou betekenen dat dan – ten onrechte – tweemaal rekening zou worden gehouden met die vordering.
4.11.
Tot slot heeft belanghebbende in bezwaar aftrek geclaimd van € 175.000 omdat belanghebbende van [X] -rechtspersonen tot dat bedrag aan verrekenbare verliezen heeft overgenomen.
De rechtbank overweegt dat uit geen enkel stuk valt af te leiden dat sprake is van een bij belanghebbende in 2012 te verrekenen liquidatieverlies. Verliezen van andere rechtspersonen zijn volgens de wet niet overdraagbaar. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat zij het gestelde verlies zou kunnen verrekenen.
4.12.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2012 van [persoon B] een gebruikelijk loon van € 42.000 tot haar belastbare inkomen heeft gerekend. De inspecteur heeft desgevraagd verklaard dat als de aanslag IB/PVV 2012 van [persoon B] onherroepelijk zou hebben vastgestaan, dat dan € 42.000 in aftrek zou komen bij belanghebbende. De reden dat de inspecteur dit nu niet toestaat is dat de aanslag IB/PVV 2012 nog niet onherroepelijk vaststaat.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur de bijtelling van het gebruikelijk loon kennelijk zelf terecht vindt. Hij heeft de aftrekbaarheid van dit bedrag bij belanghebbende als zodanig niet betwist maar zelfs erkend. De enige reden dat de inspecteur de aftrek niet toelaat is dat de aanslag IB/PVV 2012 nog niet onherroepelijk vast staat. Dat is echter geen grond om de aftrek te kunnen weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank moet de belastbare winst van belanghebbende over 2012 daarom worden verminderd in verband met de bijtelling van genoemd gebruikelijk loon.
4.13.
Voor het geval de aanslag Vpb 2012 moet worden verlaagd, heeft de inspecteur zich beroepen op interne compensatie. Belanghebbende heeft, naar de mening van de inspecteur ten onrechte, een bedrag van € 6.882 aan representatiekosten afgetrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat zij voor aftrek in aanmerking komende representatiekosten heeft gemaakt. Er is namelijk geen enkel objectief verifieerbaar bewijs overgelegd.
4.13.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.12 en in 4.13, dient de belastbare winst voor het jaar 2012 te worden verminderd met (€ 42.000 minus € 6.882 is) € 35.118. Bij de aanslag Vpb 2012 was uitgegaan van een belastbare winst van € 575.135. Klaarblijkelijk is bij de aanslag reeds rekening gehouden met verrekening van een verlies, want het belastbare bedrag is vastgesteld op € 570.314.5.Uit de stukken blijkt ook dat de aanslag Vpb 2012 op een later moment, klaarblijkelijk door een hoger bedrag aan verliesverrekening, verder is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van € 304.043.6.De rechtbank zal gelet daarop de aanslag Vpb 2012 verminderen tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van (€ 304.043 minus € 35.118 is) € 268.925 (dus rekening houdend met de kennelijke verliesverrekeningen).
Slot
4.14.
Tegen de belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Aangezien de aanslag Vpb 2012 wordt verminderd, zal de bij het opleggen daarvan in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig worden verminderd maar slechts voor zover dit ziet op de te hoog vastgestelde belastbare winst voor een bedrag van € 35.118.7.
4.15.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep betreffende de aanslag Vpb 2012 gegrond te worden verklaard, dient het beroep betreffende de navorderingsaanslag Vpb 2014 niet-ontvankelijk te worden verklaard en dienen de overige beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen tegen de aanslag Vpb 2012 en de navorderingsaanslag Vpb 2014 redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor de bezwaarfase, aangezien in bezwaar niet is verzocht om een kostenvergoeding.
5.2.
Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) acht de rechtbank dat de zaken met zaaknummers 18/2182 en 19/1412 samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid van het Besluit. Deze zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn.
5.3.
Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748, maal 1 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 1). Belanghebbende heeft nog gesteld dat haar directeur reis- en verblijfskosten heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting, maar deze zijn niet geconcretiseerd waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet daar een vergoeding voor toe te kennen. De inspecteur heeft in het verweerschrift betreffende de navorderingsaanslag Vpb 2014 toegezegd om een proceskostenvergoeding te betalen van € 512. Indien dit al is gebeurd, komt dit bedrag in mindering op de nog te betalen proceskosten.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep betreffende de aanslag Vpb 2012 gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag Vpb 2012;
- -
vermindert de aanslag Vpb 2012 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 268.925 en vermindert de belastingrente als bepaald in overweging 4.14;
- -
verklaart het beroep betreffende de navorderingsaanslag Vpb 2014 niet-ontvankelijk;
- -
verklaart de overige beroepen ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.496;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van twee maal € 338 (in de zaken met zaaknummers 18/2182 en 19/1412), dus € 676, aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en mr. J.P.M. Kooijmans, rechters, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 18 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑10‑2021
HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1786.
Wat staat voor Value Added Resellers.
Zoals die volgen uit Hoge Raad 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555
Bijlage 12 bij het verweerschrift.
Bijlage 12 bij het verweerschrift.
Zie artikel 30fe, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen