HR, 27-03-2012, nr. S 10/05146
ECLI:NL:HR:2012:BU8726
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-03-2012
- Zaaknummer
S 10/05146
- LJN
BU8726
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU8726, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU8726
- Wetingang
art. 495b Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
FJR 2012/57 met annotatie van R. de Jong
NbSr 2012/208
Uitspraak 27‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Vordering TUL jeugddetentie en art. 495 Sv. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep moet het ervoor worden gehouden dat het Hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie in strijd met art. 495b.1 Sv in het openbaar heeft behandeld zonder dat blijkt dat die openbare behandeling heeft plaatsgevonden nadat de Voorzitter daartoe de last had gegeven als bedoeld in art. 495b.2 Sv. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof de vordering tot tenuitvoerlegging in strijd met art. 495b.1 Sv in het openbaar heeft behandeld. In aanmerking genomen dat de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden toen de verdachte 18 jaar oud was en niet blijkt dat de verdachte in zijn persoonlijke levenssfeer of in enig verdedigingsbelang is geschaad, kan voornoemd verzuim niet tot cassatie leiden.
27 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/05146
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 december 2009, nummer 20/004758-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie in strijd met art. 495, eerste lid, Sv niet achter gesloten deuren heeft behandeld.
2.2. Uit de stukken van het geding blijkt dat de verdachte door het Hof is veroordeeld ter zake van feiten die hij heeft gepleegd nadat hij de leeftijd van achttien jaren had bereikt en die zijn begaan voor het einde van de proeftijd van een door de Rechtbank te Breda opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijf maanden. Het Hof heeft tevens de tenuitvoerlegging van die straf gelast, die in de vorm van gevangenisstraf zal plaatsvinden.
2.3. Ingevolge art. 77ee, eerste lid, Sr is op de behandeling van een vordering van het openbaar ministerie die ziet op tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor feiten ten tijde waarvan de verdachte bij het begaan ervan de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, art. 495b Sv van toepassing.
2.4. In aanmerking genomen dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, waarop de strafzaak tegen de verdachte en de vordering tot tenuitvoerlegging zijn behandeld, inhoudt dat de terechtzitting in het openbaar is gehouden zonder dat blijkt dat die openbare behandeling heeft plaatsgevonden nadat de Voorzitter daartoe de last had gegeven als bedoeld in art. 495b, tweede lid, Sv - welke bepaling ingevolge art. 501 Sv op het rechtsgeding in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is - moet het in cassatie ervoor worden gehouden dat het Hof de vordering tot tenuitvoerlegging in strijd met art. 495b, eerste lid, Sv in het openbaar heeft behandeld. Het middel is dus gegrond.
2.5. De gegrondheid van het middel behoeft nochtans, gelet op het volgende, niet tot cassatie te leiden.
2.6. Het voorschrift van art. 495, eerste lid, Sv, ingevolge hetwelk als uitgangspunt geldt dat de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren wordt behandeld indien de verdachte ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde feit de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is gegeven ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de jeugdige. Het vormt dus een in het belang van de jeugdige geschapen uitzondering op de ook in art. 6, eerste lid, EVRM vervatte hoofdregel dat de behandeling van een strafzaak in het openbaar geschiedt.
2.7. In aanmerking genomen dat de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden toen de verdachte de leeftijd van achttien jaren reeds had bereikt en niet blijkt dat de verdachte in zijn persoonlijke levenssfeer of in enig verdedigingsbelang is geschaad, kan het onder 2.4 genoemde verzuim tegen de achtergrond van hetgeen onder 2.6 is overwogen, niet tot cassatie leiden.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 27 maart 2012.