Rb. Midden-Nederland, 30-07-2013, nr. UTR 12-4674, UUTR 12-4790 en UTR 12-4792
ECLI:NL:RBMNE:2013:3088
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
30-07-2013
- Zaaknummer
UTR 12-4674, UUTR 12-4790 en UTR 12-4792
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:3088, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 30‑07‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 30‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Aanslag toeristenbelasting voor het huisvesten van werknemers. Ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase. Sprake van een belastbaar feit. Verweerder mocht uitgaan van de door eiseres gedane aangifte. Beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Beroep gegrond, rechtsgevolgen blijven in stand.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 12/4674, UTR 12/4790 en UTR 12/4792
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2013 in de zaken tussen
[eiseres] N.V., te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. A.A.W. Alders, advocaat te Capelle aan den IJssel
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde, [A], verweerder,
Procesverloop
Bij beschikking van 14 september 2012 heeft verweerder aan eiseres een aanslag toeristenbelasting opgelegd van € 11.087,40 voor het belastingjaar 2010 (zaaknummer UTR 12/4674). Bij een tweede beschikking van 14 september 2012 heeft verweerder aan eiseres een aanslag toeristenbelasting opgelegd van € 32.939,65 voor het belastingjaar 2011 (zaaknummer UTR 12/4790). Bij een derde beschikking van 14 september 2012 heeft verweerder aan eiseres een voorlopige aanslag toeristenbelasting opgelegd van € 25.216,24 voor het belastingjaar 2012 (zaaknummer UTR 12/4792).
Bij uitspraak van 7 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen deze drie beschikkingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door [B], directeur, en [C], werkzaam bij [naam] B.V., bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door [D], werkzaam bij de gemeente Zeewolde.
Overwegingen
1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Eiseres, een uitzendgroep in internationale arbeidsbemiddeling, heeft op 3 september 2012 door middel van de daarvoor bestemde formulieren aangifte gedaan voor de toeristenbelasting 2010 en 2011. Volgens deze aangiftes heeft eiseres werknemers tegen vergoeding gelegenheid geboden tot overnachtingen. In het belastingjaar 2010 betrof het volgens de aangifte 13.044 overnachtingen en in het belastingjaar 2011 betrof het 22.717 overnachtingen.
3.
Voor de belastingjaren 2010 en 2011 heeft verweerder aan eiseres een aanslag toeristenbelasting opgelegd gebaseerd op het aantal overnachtingen dat eiseres heeft opgegeven. De voorlopige aanslag toeristenbelasting over het belastingjaar 2012 is gebaseerd op 75% van het aantal overnachtingen in 2011.
4.
Eiseres betoogt dat zij in bezwaar niet is gehoord. Daardoor heeft zij een aantal zaken niet meer onder de aandacht kunnen brengen en was een dialoog niet mogelijk.
5.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, voordat het op bezwaar beslist, belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord.
Op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet, voor zover hier relevant, geschieden de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) als waren die belastingen rijksbelastingen.
Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Awr wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb op zijn verzoek gehoord.
8.
Eiseres heeft in haar bezwaarschrift van 22 oktober 2012, dat is gericht tegen het drietal beschikkingen van 14 september 2012, verzocht om te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij ten onrechte heeft nagelaten om eiseres in de bezwaarfase te horen.
9.
Het bestreden besluit is, gelet op hetgeen hiervoor is vermeld, in strijd met artikel 25, eerste lid, van de Awr genomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
10.
Op grond van artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven, een toeristenbelasting worden geheven.In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid tot verblijf biedt, deze bevoegd is de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
De gemeenteraad van de gemeente Zeewolde (de gemeenteraad) heeft op 26 november 2009 de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2010 (de Verordening 2010) vastgesteld. De Verordening 2010 is op 1 januari 2010 in werking getreden.Op 28 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2011 (de Verordening 2011) vastgesteld. De Verordening 2011 is op 1 januari 2011 in werking getreden.Op 27 oktober 2011 heeft de gemeenteraad de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2012 (de Verordening 2012) vastgesteld. De Verordening 2012 is op 1 januari 2012 in werking getreden.
Op grond van artikel 2 (‘Belastbaar feit’) van de Verordening 2010 wordt ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente zijn opgenomen, onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven.
Op grond van artikel 3 (‘Belastingplicht’), eerste lid, van de Verordening 2010 is belastingplichtig degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.Op grond van het tweede lid van dit artikel is de belastingplichtige bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
De artikelen 2 en 3 van de Verordening 2011 en de Verordening 2012 zijn gelijkluidend.
11.
Eiseres betoogt dat bij een gedeelte van de werknemers die zij huisvest geen sprake is van een belastbaar feit als bedoeld in artikel 2 van de genoemde verordeningen, zodat zij voor deze werknemers geen toeristenbelasting verschuldigd is. Aan uitzendkrachten tussen de 18 en de 21 jaar en aan interne medewerkers worden immers geen kosten voor huisvesting in rekening gebracht, zodat bij deze werknemers geen sprake is van een vergoeding als bedoeld in artikel 2 van de verordeningen.
12.
Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij de huisvesting voor maximaal de contractsduur kosteloos aan de hiervoor genoemde werknemers ter beschikking stelt. Vanwege de concurrentie in de uitzendsector is voor deze constructie gekozen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent het feit dat eiseres aan een gedeelte van haar werknemers geen kosten voor de huisvesting in rekening brengt niet dat geen sprake is van een vergoeding. De door eiseres gehuisveste werknemers zijn als tegenprestatie voor de huisvesting immers verplicht om in opdracht van eiseres, bij wie zij in dienst zijn, werkzaamheden te verrichten. Deze tegenprestatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een vergoeding in de zin van artikel 2 van de verordeningen.
13.
Eiseres betoogt verder dat zij niet belastingplichtig is omdat niet zij, maar [naam] B.V. binnen de [naam]-groep de partij is die verantwoordelijk is voor de huisvesting.
14.
Dit betoog slaagt niet. Bij brieven van 30 mei 2012 en 14 juni 2012 heeft verweerder [naam] B.V. verzocht om door middel van de bijgevoegde formulieren over 2010 en 2011 aangifte voor de toeristenbelasting te doen. Vervolgens heeft eiseres, en niet [naam] B.V., op 3 september 2012 door middel van deze formulieren aangifte gedaan voor de toeristenbelasting 2010 en 2011. Verweerder had geen reden om aan deze aangifte te twijfelen en eiseres is, gelet op deze aangifte, terecht als belastingplichtige aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is in beroep niet gebleken dat eiseres ten onrechte als belastingplichtige als bedoeld in artikel 3 van de verordeningen is aangemerkt. Eiseres heeft immers geen gegevens overgelegd die daarop wijzen. Bovendien zijn de werknemers bij eiseres in dienst en is eiseres als werkgever dan ook degene die hen de gelegenheid tot verblijf biedt. Dat, naar wordt gesteld, niet eiseres maar [naam] B.V., feitelijk belast is met de huisvesting van de werknemers, maakt dit niet anders.
15.
Eiseres betoogt verder dat het niet is uitgesloten dat verweerder voor enkele van de overnachtingen waarvoor zij is aangeslagen ook toeristenbelasting heeft geïnd bij recreatieparken, waar een gedeelte van haar werknemers is gehuisvest. In bezwaar heeft eiseres een nota overgelegd waarin door een recreatiepark de toeristenbelasting bij haar in rekening is gebracht. Eiseres heeft gesteld dat het aangifteformulier niet de mogelijkheid biedt om hiervan melding te maken. Volgens eiseres ligt het op de weg van verweerder om nader te onderzoeken of sprake is geweest van een dubbele heffing. .
16.
Ook dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft de door hem opgelegde aanslagen toeristenbelasting terecht gebaseerd op het aantal overnachtingen zoals genoemd in de aangifte van eiseres. Eiseres kan niet worden gevolgd in haar betoog dat zij bij de aangifte geen melding kon maken van een mogelijke samenloop, omdat het aangifteformulier daartoe geen ruimte bood. Eiseres had haar aangifte samen met een toelichting naar verweerder kunnen sturen. Hierbij komt nog dat verweerder eiseres in het bestreden besluit in de gelegenheid heeft gesteld om aan te tonen dat een gedeelte van de toeristenbelasting waarvoor zij is aangeslagen al bij recreatieparken in rekening is gebracht. Van deze mogelijkheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt en ook in beroep heeft eiseres niet nader onderbouwd voor welke overnachtingen er ten onrechte toeristenbelasting bij haar in rekening is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het, nu eiseres haar standpunt in deze niet nader heeft onderbouwd, niet op de weg van verweerder om dit te onderzoeken.
17.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen onder 8 tot en met 14 is overwogen, aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanslagen toeristenbelasting over 2010 en 2011 (de zaaknummers UTR 12/4674 en UTR 12/4790), in stand te laten.
18.
Ten aanzien van de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2012 betoogt eiseres in het bijzonder dat deze aanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel is opgelegd omdat zij vanaf januari 2012 met wethouder [E] van de gemeente Zeewolde in gesprek was over inschrijving van haar werknemers in de GBA, waardoor heffing van toeristenbelasting niet meer aan de orde zou zijn. Volgens eiseres heeft de wethouder haar tijdens deze gesprekken de toezegging gedaan dat zij, ondanks de brieven van verweerder over 2010, 2011 en 2012 nog geen aangifte voor de toeristenbelasting hoefde te doen. Eiseres stelt dat zij aan de gesprekken over de inschrijving van haar werknemers in de GBA het gerechtvaardigd vertrouwen heeft ontleend dat er over 2012 geen toeristenbelasting zou worden geheven.
19.
Het komt de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk voor dat eiseres door de gesprekken met wethouder [E] in de veronderstelling verkeerde dat over de verschuldigdheid van de toeristenbelasting over 2012 nog een nadere afspraak zou worden gemaakt. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres aan de uitlating van deze wethouder dat met het doen van aangifte nog even mocht worden gewacht, niet de verwachting heeft kunnen ontlenen dat zij over 2012 helemaal geen toeristenbelasting hoefde te betalen. Bovendien is niet de wethouder, maar verweerder op grond van artikel 231, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet aangewezen als degene die bevoegd is om gemeentelijke belastingen te heffen. Dit betekent dat wethouder [E], die overigens belastingen ook niet in haar portefeuille had, niet bevoegd was om een toezegging over de heffing van toeristenbelasting te doen. Eiseres heeft, gelet op het voorgaande, aan de uitlating van wethouder [E] dus niet het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat zij over 2012 geen toeristenbelasting hoefde te betalen. Het door eiseres gedane beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
20.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen onder 8 tot en met 17 is overwogen, ook aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover het betreft de voorlopige aanslag toeristenbelasting over 2012 (zaaknummer UTR 12/4792) in stand te laten.
21.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75, in samenhang te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 944,- voor de beroepsfase (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand.
20.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 8:74 van de Awb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit van 7 november 2012;- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944,-;
- -
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 310,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.W. Verhaagh, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. V.M.M. van Amstel, leden, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.